Rb: schuld wegens door strafrechter opgelegde schadevergoedingsmaatregel verknocht
Verdeling van de boedel /schulden bij echtscheiding. De rechtbank bepaalt dat de schuld van € 700,- die de man heeft wegens een schadevergoedingsmaatregel die hem door de strafrechter is opgelegd, vanwege mishandeling van de vrouw verknocht is. Deze omstandigheid brengt met zich dat in de rechtsverhouding van partijen – deelgenoten, maar ook dader en slachtoffer -, kan worden gesproken van een hoogstpersoonlijke en derhalve aan de man verknochte schuld. Deze verknochtheid verzet zich er naar het oordeel van de rechtbank tegen dat deze schuld in de gemeenschap valt.
Opm PIV:
Zie R.O: 4.7
Volledige uitspraak:
LJN: BZ5045, Rechtbank Utrecht , C/16/324472 / HA ZA 12-775
Datum uitspraak: 13-03-2013
Datum publicatie: 21-03-2013
Rechtsgebied: Civiel overig
Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: verknochte schuld: schuld uit hoofde van aan de man opgelegde schademaatregel wegens mishandeling van de vrouw, is verknocht aan de man en valt niet in de ontbonden gemeenschap.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Familie
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/324472 / HA ZA 12-775
Vonnis van 13 maart 2013
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. T.C. Cooman,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J. van Andel.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 10 oktober 2010
– het proces-verbaal van comparitie van 22 november 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij beschikking van de rechtbank Utrecht van 17 maart 2010 is tussen partijen – gehuwd in gemeenschap van goederen – de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 18 mei 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand,
2.2. Bij beschikking van de rechtbank Utrecht van 11 mei 2011 is de bij wege van nevenverzoek door de man verzochte vaststelling van de verdeling van de huwelijksgoederen gemeenschap afgewezen, omdat partijen de rechtbank niet hebben voorzien van voldoende gegevens om de zaak te kunnen beoordelen.
2.3. Nadien gevoerd overleg tussen partijen heeft niet geleid tot overeenstemming over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
3. Het geschil
in conventie
3.1. De man vordert samengevat – dat de vrouw wordt bevolen om over te gaan tot verdeling van de ontbonden gemeenschap en dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling wordt vastgesteld overeenkomstig het voorstel van de man zoals dat is geformuleerd in de dagvaarding onder randnummers 8 tot en met 20, althans op een door de rechtbank te bepalen wijze, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding.
3.2. De vrouw voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.4. De vrouw vordert primair dat de rechtbank
– zal bepalen dat partijen onderling gehouden zijn om de schulden die zijn aangegaan voordat de echtscheidingsbeschikking werd ingeschreven, ieder voor de helft te voldoen,
– zal bepalen dat voor zover één van partijen meer heeft betaald dan haar of zijn helft, zij of hij recht heeft op vergoeding van het meerdere door de ander,
– de man zal veroordelen om aan de vrouw de helft van de belastingteruggaaf 2008 en/of 2009 te betalen,
– de man zal veroordelen om aan de vrouw te betalen de waarde van de auto, ad € 4.000,-, of de helft daarvan ad € 2.000,-.
De vrouw vordert subsidiair dat de rechtbank
– de verdeling zal vaststellen zoals verzocht door de vrouw onder randnummers 8 tot en met 14 van de conclusie van antwoord/eis,
– de man zal veroordelen om aan de vrouw te betalen een bedrag ad € 33.410,-, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag.
3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1. De vrouw heeft ter terechtzitting haar meest verstrekkende (ontvankelijkheids-) verweer in conventie, ingetrokken, zodat dit geen bespreking meer behoeft. De man kan derhalve worden ontvangen in zijn vordering. Dit betekent evenzeer dat de voorwaarde voor de behandeling van de vordering in reconventie is ingetreden.
4.2. Gelet op de verwevenheid van de vorderingen in conventie en in reconventie, leent de zaak zich voor gezamenlijke behandeling van die vorderingen.
4.3. De rechtbank zal het door de man gevraagde bevel niet opvatten als een bevel op de voet van artikel 677 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv.). Nu de man, net als de vrouw, een door de rechtbank vast te stellen verdeling voorstaat, begrijpt de rechtbank dat de man zijn vordering grondt op artikel 3:185 Burgerlijk Wetboek (BW).
4.2. Partijen zijn het er over eens dat als peildatum voor de ontbinding 18 mei 2010 geldt. Partijen zijn het niet eens over de peildatum voor de waardering. Nu overeenstemming daarover ontbreekt en niet is gesteld of gebleken dat op grond van de redelijkheid en billijkheid in de rechtsverhouding van partijen een andere datum moet gelden, zal de rechtbank de voor deze peildatum geldende hoofdregel hanteren. Deze houdt in dat voor de waardering van tot de huwelijksgemeenschap behorende goederen de datum ten tijde van de verdeling of wel de datum van dit vonnis geldt.
4.3. Volgens de man behoren tot de ontbonden gemeenschap de volgende
activa en passiva:
actief:
– privé rekening van de man bij ABN AMRO rekeningnr. [nummer]
passiva:
– schulden aan ABN AMRO flexibel krediet [nummer], ABN AMRO privé limiet plus [nummer], C.J.I.B., Ziggo, Vitens, Groenland Achmea, KPN, SNS, Amarantis onderwijs groep, gemeente Amersfoort, tandartspraktijk Verstand en de ouders van de vrouw.
Het voorstel tot verdeling van de man houdt kort gezegd in dat het gebruik van zijn privé rekening aan hem wordt toegescheiden en het saldo per 18 mei 2010 bij helfte wordt verdeeld. Ter zake van de passiva stelt de man voor dat de schulden aan ABN AMRO voor het flexibel krediet [nummer] en de schuld aan de ouders van de vrouw worden toegescheiden aan de vrouw. De overige schulden kunnen worden toegescheiden aan de man. De bedragen van de diverse schulden op de peildatum dienen bij helfte wordt gedeeld, aldus nog steeds de man.
4.4. De vrouw stelt primair dat schulden niet kunnen worden verdeeld, omdat de schuldeisers nu eenmaal op beide partijen verhaal hebben. Van toedeling van een schuld aan de man of aan de vrouw kan derhalve geen sprake zijn. Voor de interne verhouding van partijen geldt een draagplicht tot de helft van de schulden, aldus de vrouw. Voor zover een partij meer heeft bijgedragen aan de afbetaling van een schuld dan de ander, moet de ander dat meerdere aan die partij vergoeden.
4.5. Volgens de vrouw behoren tot de gemeenschap de volgende activa en passiva:
activa:
– een auto met een waarde per 4 april 2009 van € 4.000,-
– teruggave inkomstenbelasting van de man 2008 en/of 2009,
passiva:
– schulden aan Universum Incasso, Van Dijk Educatie b.v., Kesteren Medical Factoring, Mitros Wonen, Belastingdienst 2 x, Neckerman, gemeente Utrecht 6 x , Fysiotherapie Duyfhuys, Lindorff 3 x, SNS, ABN AMRO 2 x, Oxxio Nederland b.v., Wellantcollege, Energie direct b.v., Eneco, Accountor Netherlands b.v., Hema verzekeringen, E-ON Benelux energie, LBIO, McFactor b.v., Intertoys b.v., de ouders van de vrouw, ad in totaal € 66.820,18.
De vrouw bestwist van de opsomming van schulden door de man, de schulden aan Ziggo en aan ABN AMRO rek nr. [nummer]. Ter zake van de C.J.I.B. schuld luidt het standpunt van de vrouw dat dit een aan de man verknochte schuld betreft.
De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat partijen gehouden zijn ieder de helft van de schulden, die voor de peildatum zijn aangegaan, te voldoen en te bepalen dat voor zover een partij meer dan de helft van zijn/haar aandeel betaalt, deze partij recht heeft op vergoeding van het meerdere.
Ter zake van de verdeling van de auto stelt de vrouw dat de man dit bestanddeel heeft verzwegen, zodat de waarde daarvan haar op grond van artikel 1: 194 BW toekomt. De vrouw gaat uit van een waarde van € 4.000,-. In geval de rechtbank het beroep op artikel
1:194 BW niet zal honoreren, maakt de vrouw aanspraak op de helft van de waarde of wel € 2.000,-.
De vrouw vordert daarnaast verdeling van de mogelijk door de man in 2008 en/of 2009 ontvangen belastingteruggaven.
4.6. Volgens artikel 3:185 lid 2, onder a., BW kan de rechter aan wie is verzocht om de verdeling vast te stellen, goederen toedelen aan ieder der deelgenoten en dient hij daarbij naar billijkheid rekening te houden met zowel de belangen van partijen als met het algemeen belang. Artikel 3:1 BW bepaalt dat goederen alle zaken en vermogensrechten zijn. Dit betekent dat schulden – zijnde vermogensrechten van derden (schuldeisers) – niet kunnen worden toegedeeld aan de ene of de andere deelgenoot. Partijen kunnen wel afspraken maken over een van artikel 1: 100 BW afwijkende interne draagplicht en voorts kan ook op grond van de redelijkheid en billijkheid, die ook de rechtsverhouding tussen deelgenoten beheerst, een afwijkende draagplicht gelden. Van afwijkende afspraken is niet gebleken, noch hebben partijen feiten en omstandigheden genoemd, die met zich brengen dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een afwijkende draagplicht heeft te gelden. De rechtbank zal de vordering van de man voor zover deze betrekking heeft op toedeling van schulden afwijzen. Dit geldt ook voor de vorderingen van de vrouw om te bepalen dat partijen gehouden zijn ieder de helft van de schulden te dragen en dat degene die meer heeft betaald dan zijn aandeel recht heeft op een vergoeding van dit meerdere van de ander. Dit vloeit immers reeds voort uit het systeem van de wet en hoeft niet (nogmaals) door de verdelingsrechter te worden bepaald. Het bovenstaande nog afgezien van het antwoord op de vraag of het schulden betreft die behoren tot de ontbonden gemeenschap.
4.7. Uitzondering op het bovenstaande verdient de door de man opgevoerde C.J.I.B. schuld ad € 700,-. De vrouw heeft zich ter zake van deze schuld op het standpunt gesteld dat deze verknocht is aan de man, dus volledig door de man moet worden gedragen. Dit standpunt is juist. Uit de tekst van de brief van het C.J.I.B. van 3 december 2009 (productie 1, zesde bijlage bij de dagvaarding) blijkt dat deze schuld betreft een schadevergoedingsmaatregel die de man door de strafrechter is opgelegd, vanwege mishandeling van de vrouw. Deze omstandigheid brengt reeds met zich dat in de rechtsverhouding van partijen – deelgenoten, maar ook dader en slachtoffer -, kan worden gesproken van een hoogstpersoonlijke en derhalve aan de man verknochte schuld. Deze verknochtheid verzet zich er naar het oordeel van de rechtbank tevens tegen dat deze schuld in de gemeenschap valt.
4.8. Het voorgaande brengt met zich dat uitsluitend nog ter beoordeling voor ligt de vaststelling van de verdeling van de door partijen opgevoerde activa. De subsidiair door de vrouw ingestelde vorderingen behoeven geen verdere bespreking.
De man voert uitsluitend zijn privé rekening bij ABN AMRO rekeningnr. [nummer] op en stelt voor het gebruik van deze rekening aan hem toe te delen en het saldo per peildatum bij helfte te delen. De man heeft geen informatie verschaft over de hoogte van het saldo op de peildatum. Namens de vrouw is ter terechtzitting betoogd dat zij er geen bezwaar tegen heeft dat de rekening door de man wordt gebruikt. Voor zover het saldo op de peildatum (18 mei 2010) per peildatum positief was, moet dit bij helfte worden gedeeld, en indien negatief hebben partijen ieder een draagplicht voor de helft.
In het licht van het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat het op 18 mei 2010 op deze rekening aanwezige saldo, voor zover dat positief was, tussen partijen gelijkelijk moet worden verdeeld. Het gebruik van de rekening komt de man reeds toe, zodat dit buiten het kader van de verdeling valt.
Ter zake van de auto overweegt de rechtbank als volgt. Uit de stukken die door de man zijn gevoegd bij de dagvaarding en die betrekking hebben op het nevenverzoek verdeling in de echtscheidingprocedure, leidt de rechtbank af dat partijen het toen eens waren over de peildatum voor de waardering van deze auto, maar niet over de waarde. De rechtbank is toen echter niet tot verdeling overgegaan, omdat partijen hadden nagelaten informatie over de waarde van de auto te verschaffen. De vrouw beroept zich op artikel 3:194 BW kennelijk omdat de man in de onderhavige procedure de auto niet heeft opgevoerd als een te verdelen bestanddeel. De rechtbank gaat daaraan voorbij nu het bestanddeel in de onderhavige procedure wel kenbaar is gemaakt door de man door het over leggen van stukken uit de echtscheidingsprocedure. Van een opzettelijk verzwegen, zoekgemaakt of verborgen gehouden bestanddeel kan dan geen sprake meer zijn.
De vrouw heeft voorts betoogd dat zij geen prijs stelt op de auto, nu zij geen rijbewijs heeft en dat de man de auto in 2009 al heeft meegenomen. Zij maakt uitsluitend aanspraak op de helft van de waarde te betalen door de man. De rechtbank leidt daaruit af dat de vrouw toedeling van de auto aan de man voorstaat.
De man heeft in de onderhavige procedure wederom de rechtbank geen informatie over de waarde van de auto verschaft, terwijl dit wel op zijn weg ligt. De rechtbank zal daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht en uitgaan van de door de vrouw opgegeven waarde ad € 4.000,-. Rekening houdend naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als het algemeen belang zal de rechtbank de auto toedelen aan de man, waarbij de man gehouden is de helft van de waarde of wel € 2.000,- aan de vrouw te betalen.
4.9. De vrouw vordert tenslotte veroordeling van de man om haar de helft van de door hem ontvangen belastingteruggave over de jaren 2008 en/of 2009 te betalen. De man stelt dat de teruggave over 2008 ad € 287,- voor de peildatum is ontvangen op rekening nummer [nummer] en zodoende in de gemeenschap is gevallen. Partijen hebben geen informatie verschaft over deze rekening en het verloop van het daarop staande saldo. Nu wel vast staat dat de teruggave in de gemeenschap is gevallen, gaat de rechtbank er van uit gaat dat het bedrag nog aanwezig is. De rechtbank zal het bedrag bij helfte tussen partijen verdelen, zodat ieder een bedrag ad € 143,50 toekomt.
Over de belastingteruggave 2009 hebben partijen de rechtbank geen informatie verschaft. De vrouw gaat er van uit dat de man in 2009 net zoals in de voorgaande jaren een belastingteruggave zal hebben ontvangen. Het standpunt van de man is onbekend. De rechtbank zal bepalen dat de man aan de vrouw een kopie van de aanslag IB 2009 dient te verschaffen en zal bepalen dat voor zover daaruit blijkt dat de man een teruggave heeft genoten die nog niet is verdeeld, hij de helft daarvan aan de vrouw dient te betalen.
4.10. Op de voet van artikel 237 Rv. zal de rechtbank de kosten van partijen compenseren, in dier voeg dat ieder de eigen proceskosten draagt. Hetgeen anders of meer is gevorderd zal worden afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. stelt de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vast als volgt:
– deelt aan ieder van partijen toe de helft van het op 18 mei 2010 aanwezige saldo op de ten name van de man staande bankrekening bij ABN AMRO nr. [nummer] , voor zover dit op die datum positief was,
– deelt de auto toe aan de man tegen vergoeding wegens overbedeling door de man aan de vrouw van € 2.000,-,
– deelt aan ieder van partijen toe de helft van belastingteruggave IB 2008 van de man ad € 287,-, of wel aan ieder van partijen € 147,50,
– bepaalt dat de man aan de vrouw dient te verschaffen een kopie van zijn belastingaanslag 2009 en voor zover daaruit blijkt dat de man over dat belastingjaar een teruggave heeft genoten die niet is verdeeld, deelt aan ieder van partijen toe de helft van die teruggave;
5.2. veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen € 2.000,00 (tweeduizend euro) wegens de overbedeling als gevolg van toedeling van de auto aan de man;
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. compenseert de kosten;
5.5. wijst af hetgeen anders of meer is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. van Maanen en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2013.