Rb: smartengeld afgewezen na beslissing door strafrechter, kosten zelfwerkzaamheid en huishoudelijke hulp onvoldoende aannemelijk gemaakt
Vordering letselschade na vonnis strafrechter. 1. Smartengeld. Strafrechter heeft onherroepelijk beslist over immateriële schadevergoeding; vordering kan niet opnieuw aan civiele rechter worden voorgelegd. 2. Huishoudelijke hulp en zelfwerkzaamheid. Bij het vaststellen van het verlies aan zelfwerkzaamheid en kosten voor huishoudelijke hulp wordt doorgaans aangesloten bij de normbedragen van de Letselschade Richtlijnen. Bij toepassing van deze richtlijnen hoeft geen concreet bewijs van schade te worden geleverd, maar de schade dient wel aannemelijk te worden gemaakt. Gelet op de gemotiveerde betwisting heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij enige kosten heeft gemaakt voor verlies aan zelfwerkzaamheid en huishoudelijke hulp. 3. Diverse andere schadeposten.
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
18-09-2019
Datum publicatie
02-10-2019
Zaaknummer
C/15/284759 / HA ZA 19-113
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Op tegenspraak
Inhoudsindicatie
Vordering letselschade na vonnis strafrechter. Beoordeling diverse schadeposten. Strafrechter heeft onherroepelijk beslist over immateriële schadevergoeding, die kan niet opnieuw bij de civiele rechter worden gevorderd
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/284759 / HA ZA 19-113
Vonnis van 18 september 2019 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. A.R. van Dolder te Heerhugowaard,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. B.J. Mekkelholt te Den Helder.
Partijen zullen hierna “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ” genoemd worden.
1
De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
–
de dagvaarding (met producties 1 tot en met 7 (waarbij bijlage 1 tot en met 16)),
–
de conclusie van antwoord (met productie 1),
–
het tussenvonnis van 10 april 2019,
–
het bericht van 14 augustus 2019 van mr. Van Dolder (met producties 8 tot en met 13),
–
het faxbericht van 16 augustus 2019 van mr. Van Dolder (met als bijlage de vordering inclusief bijlagen van [eiser] in het strafproces),
–
de brief van 20 augustus 2019 van mr. Mekkelholt waaruit blijkt dat [gedaagde] niet op de comparitie zal komen, en
–
het proces-verbaal van comparitie van 21 augustus 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2
De feiten
2.1.
Op 27 september 2015 is [eiser] mishandeld door [gedaagde] waardoor [eiser] verwondingen aan zijn hoofd heeft opgelopen.
2.2.
Bij vonnis van rechtbank Noord-Holland van 30 augustus 2016 is [gedaagde] veroordeeld voor mishandeling van [eiser] waarvan zwaar lichamelijk letsel te weten een gebroken neus en een gebroken oogkas en een gebroken jukbeen en een gebroken bovenkaak het gevolg was. Bij dit vonnis is [gedaagde] voorts veroordeeld tot betaling van een vergoeding aan [eiser] in verband met geleden schade tot een bedrag van € 8.761,- bestaande uit € 1.261,- voor de materiële en € 7.500,- voor de immateriële schade. Tevens is aan [gedaagde] een schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor diezelfde bedragen.
2.3.
[eiser] heeft het schadevergoedingsbedrag acht maanden na het vonnis van 30 augustus 2016 van het CJIB ontvangen. [gedaagde] betaalt maandelijks af op zijn schuld aan het CJIB en had in juni 2019 nog een restschuld van € 1.050,-.
2.4.
Bij brief van 27 oktober 2017 heeft [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade door de mishandeling. [gedaagde] heeft naar aanleiding van deze brief niet gereageerd.
3
Het geschil
3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
–
voor recht te verklaren dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van de mishandeling op 27 september 2015;
–
[gedaagde] te veroordelen aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 28.771,40 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 september 2015,
–
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
[eiser] voert als grondslag voor zijn vorderingen aan dat de mishandeling een onrechtmatige daad is jegens hem en dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door hem geleden en nog te lijden schade.
3.3.
[gedaagde] voert geen verweer tegen het feit dat hij aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade in verband met de mishandeling. Hij voert wel verweer tegen de hoogte van de gevorderde schade. Met betaling van het door de strafrechter opgelegde bedrag van € 8.761,- heeft [gedaagde] reeds aan zijn schadevergoedingsverplichting jegens [eiser] voldaan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4
De beoordeling
4.1.
[gedaagde] stelt dat de gevorderde verklaring voor recht afgewezen dient te worden nu reeds uit de wet volgt dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade van [eiser] . [eiser] heeft echter belang bij de vaststelling dat [gedaagde] ook voor mogelijke toekomstige schade aansprakelijk is. Daarom zal de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht toewijzen.
4.2.
Bij beoordeling van de door [eiser] gevorderde schade stelt de rechtbank voorop dat de rechtbank in het strafvonnis van 30 augustus 2016 over een deel van de gevorderde schade reeds een beslissing heeft gegeven. Geen van beide partijen heeft een rechtsmiddel ingesteld tegen die beslissing, zodat deze onherroepelijk is. De rechtbank is, net als [eiser] en [gedaagde] dat zijn, dus gebonden aan deze beslissing van de strafrechter. Gevolg daarvan is dat [eiser] deze schade niet opnieuw bij de (civiele) rechtbank kan claimen. Uit het door [eiser] overgelegde voegingsformulier in het strafproces en het overgelegde strafvonnis blijkt dat de rechtbank reeds geoordeeld heeft over de gevorderde materiële schadevergoeding met betrekking tot:
–
Univé eigen risico 2015 ad € 330,-,
–
geneesmiddelen in 2015 ad € 16,-, de rechtbank begrijpt dat dit de facturen betreffen van het MCA van 29 september 2015 ad € 7,52 en de Schager Apotheek van 19 oktober 2015 ad € 7,99,
–
de begroting tandheelkunde ad € 10.539,-,
–
de oogmeting ad € 15,-,
–
de reiskosten (bezoek ziekenhuis, politie, advocaat etc) ad € 335,-,
–
de parkeerkosten ad € 38,-,
–
verblijf ziekenhuis (2 dagen ad € 28,- ) ad € 56,-,
–
schade aan kleding ad € 336,-, en
–
autoreiniging ad € 85,-.
In totaal heeft de rechtbank een bedrag van € 1.261,- toegewezen.
Voor zover [eiser] in de onderhavige procedure andere (hogere) materiële schadevergoedingsbedragen voor de betreffende posten heeft gevorderd dan de strafrechter in zijn vonnis heeft toegewezen, zullen deze worden afgewezen. De rechtbank kan enkel een beslissing geven over nog niet gevorderde kosten, over kosten die na het indienen van het schadevoegingsformulier in het strafproces op 9 december 2015 door [eiser] zijn gemaakt en over kosten, waarover de rechtbank heeft geoordeeld dat [eiser] daarin bij de strafrechter niet-ontvankelijk is. Op de gevorderde begroting tandheelkunde zal de rechtbank in het navolgende nog terugkomen.
4.3.
Uit voormeld strafvonnis blijkt dat de rechtbank ook een oordeel heeft gegeven over de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 10.000,-. De rechtbank heeft een vergoeding van € 7.500,- billijk geacht. Uit de overwegingen van de strafrechter blijkt dat de resterende gevorderde schadevergoeding van [eiser] dient te worden afgewezen. Dat dit onder het dictum niet is gebeurd, doet niet af aan het oordeel van de strafrechter. Zoals hiervoor is overwogen, kan [eiser] deze vordering niet nogmaals aan de civiele rechter voorleggen. De rechtbank zal de door [eiser] gevorderde immateriële schadevergoeding dan ook afwijzen.
4.4.
Voor de beoordeling van de resterende gevorderde materiële schadevergoeding volgt de rechtbank grotendeels de schadestaat die door [eiser] als productie 7 bij dagvaarding is gevoegd.
Verlies zelfwerkzaamheid/ huishoudelijke hulp
4.4.1.
[eiser] vordert aan verlies zelfwerkzaamheid € 741,-. Aan huishoudelijke hulp vordert hij € 1.118,-. [eiser] stelt daarbij aangesloten te hebben bij de richtlijnen van de letselschaderaad.
[gedaagde] betwist deze kosten van [eiser] .
4.4.2.
In zaken met betrekking tot letselschade wordt bij het vaststellen van het verlies aan zelfwerkzaamheid en kosten voor huishoudelijke hulp doorgaans aangesloten bij de normbedragen van de Letselschade Richtlijnen. Bij toepassing van deze richtlijnen hoeft geen concreet bewijs van schade te worden geleverd, maar de schade dient wel aannemelijk te worden gemaakt. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] heeft [eiser] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij enige kosten heeft gemaakt voor verlies aan zelfwerkzaamheid en huishoudelijke hulp. De rechtbank wijst deze schade dan ook af.
Medische kosten offerte TCN Schagen
4.4.3.
[eiser] vordert een bedrag van € 10.539,23 zijnde een offerte van het Tandheelkundig Centrum (hierna: TCN) in Schagen betreffende behandelingen die hij aan zijn gebit dient te ondergaan als gevolg van de mishandeling. De strafrechter heeft de betreffende vordering onvoldoende onderbouwd geacht, [eiser] in zoverre niet-ontvankelijk verklaard en [eiser] verwezen naar de civiele procedure.
Uit de overgelegde foto’s en de medische verklaringen die na de mishandeling zijn opgesteld, blijkt dat [eiser] door de mishandeling schade aan zijn kaak en gebit heeft opgelopen. Het verweer van [gedaagde] dat deze kosten niet in causaal verband staan met de mishandeling verwerpt de rechtbank dan ook. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] verklaard dat hij in oktober 2015 door de kaakchirurg aan zijn kaak is geopereerd en vervolgens naar de tandarts is verwezen voor verdere behandeling. De offerte van het TCN is (thans wel) uitgesplitst in onderdelen en de rechtbank acht deze duidelijk. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank deze gevorderde schade volledig toewijzen.
Medische kosten 2016-2017
4.4.4.
[eiser] vordert het eigen risico van de zorgverzekeraar over 2016 en 2017 ad € 385,- per jaar alsmede:
–
€ 6,58 factuur Diazepam d.d. 13 januari 2016,
–
€ 13,98 factuur ACN Apotheek d.d. 29 november 2016,
–
€ 60,58 extra tandartskosten in december 2017, en
–
€ 139,32 opvragen medische informatie d.d. 14 juli 2017.
Tegen de laatste schadepost ad € 139,32 heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd, zodat deze door de rechtbank zal worden toegewezen. De rechtbank acht de overige kosten voldoende onderbouwd door [eiser] en zal deze, ongeacht het verweer van [gedaagde] daartegen, ook toewijzen.
Reiskosten
4.4.5.
[eiser] vordert over 2015 aan parkeerkosten € 49,50 en over 2016 en 2017 aan parkeerkosten en gereden kilometers € 1.280,-. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Mekkelholt namens [gedaagde] deze kosten erkend tot een bedrag van € 89,20 aan parkeerkosten en € 406,- aan kilometervergoeding, hij heeft daarbij geen onderscheid gemaakt tussen de kosten in 2015 enerzijds en in 2016 en 2017 anderzijds. De strafrechter heeft over 2015 een bedrag van € 38,- aan parkeerkosten toegewezen en een bedrag van € 335,- aan gereden kilometers (welk bedrag was gevorderd).
4.4.6.
De rechtbank kan enkel oordelen over de kosten die na indiening van het voegingsformulier in het strafproces zijn ingediend. [eiser] heeft in productie 9 twee kwitanties overgelegd waaruit blijkt dat hij na indienen van het strafvoegingsformulier op 9 december 2015 op 16 december 2015 € 1,50 en op 29 december 2015 € 4,- aan parkeerkosten heeft moet betalen. De rechtbank acht deze kosten over 2015 toewijsbaar en zal de vordering over 2015 met betrekking tot de parkeerkosten voor het meerdere afwijzen. Uit bijlage 14 bij productie 7 blijkt dat [eiser] op 10 december 2015 tweemaal van Kolhorn naar Alkmaar is gereden. Deze kosten zijn blijkens de door mr. Van Dolder op 16 augustus 2019 overgelegde stukken ook reeds bij de strafrechter gevorderd, zodat de rechtbank daar niet verder op in gaat. De rechtbank wijst over 2015 derhalve toe een bedrag van € 5,50 aan parkeerkosten.
4.4.7.
Van de parkeerkosten over 2016 en 2017 heeft [eiser] op de eerste pagina van bijlage 15 bij productie 7 een overzicht overgelegd. Van de daar weergegeven kosten heeft [eiser] geen bewijsstukken overgelegd. Om die reden zal de rechtbank enkel uitgaan van de kosten zoals deze blijken over 2016 tot en met 2017 uit productie 9. Mr. Mekkelholt heeft berekend dat deze kosten over 2015 tot en met 2017 € 89,20 bedragen, daarvan ziet een bedrag van € 39,50 op 2015 zodat de rechtbank uit gaat van parkeerkosten over 2016 en 2017 van € 49,70.
4.4.8.
De overige pagina’s van bijlage 15 bij productie 7 betreffen gereden kilometers. De eerste pagina betreft kilometers gereden in de periode van 27 september 2015 tot en met 1 december 2015. De rechtbank betrekt in haar oordeel enkel de kilometers gereden vanaf 31 december 2015 en is van oordeel dat [eiser] met betrekking tot deze kilometers voldoende aannemelijk heeft gemaakt deze te hebben moeten maken en dat ze in causaal verband staan met de mishandeling. De kosten voor het bezoek aan de kaakchirurg op 10 december 2015 heeft de strafrechter reeds meegenomen in zijn vonnis. Vanaf 31 december 2015 gaat het om 3.070 gereden kilometers waarvoor een vergoeding van € 0,29 per kilometer wordt gerekend, derhalve een bedrag van € 890,30. De rechtbank zal de vordering voor dit bedrag toewijzen en voor het overige afwijzen.
Huur loods à € 750,- à 15 maanden € 11.250,00
4.4.9.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat deze vordering niet toewijsbaar is omdat deze behandeld zou moeten worden in het kader van de vraag of [eiser] verlies aan verdiencapaciteit heeft geleden. Daar heeft [eiser] geen inzicht in gegeven.
4.4.10.
De rechtbank acht – mede gelet op de medische verklaringen – voldoende aannemelijk dat [eiser] tot en met maart 2016 niet dan wel nauwelijks omzet heeft gehad, maar daarentegen wel kosten, waaronder de loods. Gelet op deze omstandigheid acht de rechtbank de vordering van [eiser] toewijsbaar.
Uit het verslag van de revalidatiearts van oktober 2016 blijkt dat [eiser] op dat moment naar zijn eigen verklaring 70-80 uur per week werkte, een boot had gerepareerd en een schuur heeft gebouwd. Voorts is gebleken dat [eiser] , met hulp van vrienden, vanaf april 2016 een loods in zijn eigen tuin in gebruik heeft genomen en daardoor minder of geen gebruik meer maakte van de gehuurde loods. De rechtbank acht de vordering van [eiser] onder deze omstandigheden voor een periode van 6 maanden vanaf september 2015 toewijsbaar en zal deze voor het overige afwijzen. De rechtbank zal daarom een bedrag toewijzen van € 4.500,-.
Verblijf ziekenhuis 19 dagen à € 28,-
4.4.11.
[eiser] stelt dat hij in het ziekenhuis is opgenomen van:
–
27 september 2015 tot en met 29 september 2015;
–
1 oktober 2015 tot en met 3 oktober 2015;
–
31 december 2015 tot en met 2 januari 2016;
–
25 augustus 2016 tot en met 26 augustus 2016;
–
15 november 2016 tot en met 20 november 2016 en
–
4 januari 2017 tot en met 5 januari 2017.
In overweging 4.2 heeft de rechtbank reeds overwogen enkel een beslissing te kunnen geven over de kosten die na het indienen van het schadevoegingsformulier in het strafproces op 9 december 2015 bij [eiser] zijn opgekomen. Het overzicht van [eiser] in de dagvaarding komt, met uitzondering van het bezoek aan de kaakchirurg op 10 december 2015, overeen met het overzicht dat is opgenomen in bijlage 15 bij productie 7. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Mekkelholt namens [gedaagde] aangegeven dat [gedaagde] bereid is er van uit te gaan dat de bezoeken alle in causaal verband staan met het ongeval. Onder deze omstandigheden houdt de rechtbank rekening met een verblijf in het ziekenhuis vanaf 31 december 2015 gedurende in totaal 13 dagen à € 28,- is € 364,-.
Resumerend
4.4.12.
Het vorenstaande komt erop neer dat de rechtbank zal bepalen dat [gedaagde] aan materiële schadevergoeding aan [eiser] een bedrag dient te betalen van:
–
verlies zelfwerkzaamheid € 185,25
–
huishoudelijke hulp € 279,50
–
TCN € 10.539,23
–
medische kosten (2 x € 385,- + € 6,58 + € 13,98 + € 60,58 + € 139,32 =) € 990,46
–
reiskosten (€ 5,50 + € 49,70 + € 890,30 =) € 945,50
–
huur loods € 4.500,-
–
verblijf ziekenhuis € 364,-
Totaal: € 17.803,94.
4.5.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot deze kosten op € 81,- aan griffierecht nu [eiser] gefinancierde rechtsbijstand heeft en daarvoor geen eigen bijdrage heeft hoeven betalen.
5
De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden materiële schade als gevolg van de mishandeling op 27 september 2015,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 17.803,94 (zeventienduizend achthonderddrie euro en vierennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 27 september 2015 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 81,-,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 en 5.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is bij vervroeging gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2019.1