Rb (straf): € 5000,- shockschade toegekend aan familieleden na dodelijk verkeersongeval
De rechtbank veroordeelt vrouw tot gevangenisstraf voor het veroorzaken van een ongeval, waarbij een 20 jarige fietsster is overleden. De rechtbank kent aan de ouders en broers van het meisje ieder € 5000,- wegens shockschade toe. De rechtbank overweegt hierbij dat zij in een nauwe affectieve relatie staan, sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (PTSS) en dat zij na het ongeval direct zijn geconfronteerd met de gevolgen van het verkeersongeval: aanvankelijk toen zij ter plaatse kwamen en het lichaam van het slachtoffer onder een wit zeil op straat zagen liggen en later toen zij het ontzielde en ernstig gehavende lichaam van het slachtoffer onder ogen kregen. Gevorderd waren de bedragen genoemd in de -toen nog niet ingegane- wet affectieschade.
ECLI:NL:RBLIM:2019:10390
Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
19-11-2019
Datum publicatie
19-11-2019
Zaaknummer
03/179993-18
Rechtsgebieden
Strafrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie
Veroordeling voor artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam gereden onder invloed van alcohol en drugs: schuld aan dodelijk ongeval. Daarnaast verlaten plaats ongeval, meermalen. Gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, proeftijd 2 jaren. Ontzegging rijbevoegdheid 5 jaren. Vordering nabestaanden toegewezen tot elk € 5.000,- vanwege shockschade.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/179993-18
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 november 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortedatum/plaats] 1975,
wonende te [adres verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S. Jongen, advocaat kantoorhoudende te Geleen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 6 november 2019. De verdachte en haar raadsvrouw zijn verschenen. Ook de nabestaanden van het slachtoffer zijn verschenen. Het Openbaar Ministerie is vertegenwoordigd door twee officieren van justitie (hierna: de officier van justitie). De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
1
(primair)
- als bestuurder van een personenauto een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] is overleden,
dan wel dat de verdachte
(subsidiair):
a.
als bestuurder van een personenauto dit voertuig heeft bestuurd na gebruik van alcoholhoudende drank, terwijl het alcoholgehalte in haar adem bij een onderzoek 310
microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
en/of
b.
een personenauto heeft bestuurd na gebruik van cannabis en/of cocaïne, terwijl bij een onderzoek het gehalte tetrahydrocannabinol (THC) 5,2 microgram per liter bloed en/of het gehalte cocaïne 11 microgram per liter bloed, bleek te zijn;
en/of
c.
als bestuurder van een personenauto daarmee zodanig heeft gereden dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt;
- de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl ze wist of moest vermoeden dat een ander bij dat ongeval was gedood of letsel was toegebracht;
- de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl ze wist of moest vermoeden dat aan anderen schade was toegebracht.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezen verklaring van het onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gelegde.
Ten aanzien van 1. primair heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat het aan de schuld van de verdachte is te wijten dat een verkeersongeval is ontstaan waarbij [slachtoffer] om het leven is gekomen. De verdachte heeft een aantal ernstige verkeersovertredingen begaan. Ten eerste was de verdachte sterk onder invloed van alcohol en drugs. Ten tweede is de verdachte zonder enige noodzaak deels op het trottoir gaan rijden. Ten derde is de verdachte niet in staat gebleken haar auto tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien. De verdachte heeft vervolgens [slachtoffer] , die op de rijbaan voor haar fietste en goed rechts hield, in het geheel niet gezien. De verdachte had haar snelheid moeten aanpassen toen zij het trottoir opreed. Naar het oordeel van de officier van justitie heeft de verdachte zich hoogst onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam gedragen.
Ten aanzien van het onder 2. tenlastegelegde heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat de verdachte door de aard van de schade aan de auto, te weten de zwaar beschadigde voorruit, mogelijk wist, maar in elk geval had moeten vermoeden dat zij een persoon had aangereden.
Ten aanzien van het onder 3. tenlastegelegde heeft de officier van justitie verwezen naar de geconstateerde schade aan de betrokken voertuigen en de verklaring van de verdachte dat zij, nadat zij tegen een op een oprit geparkeerd voertuig tot stilstand was gekomen en ondanks de forse schade ook aan haar eigen auto, door naar huis is gereden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1. primair en subsidiair en van het onder 2. ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het onder 1. tenlastegelegde aangevoerd dat uit het dossier de feitelijke toedracht van het ongeval onvoldoende volgt. Niet is vastgesteld dat de bandensporen op de stoeprand zijn veroorzaakt door de auto van de verdachte. Ook staat de precieze plaats van de aanrijding met de fietsster niet vast. Niet is uit te sluiten dat de fietsster zonder achterlicht en aldus moeilijk zichtbaar midden op de weg reed of zelfs vanuit de oprit zomaar de weg is opgereden terwijl zij niet op andere weggebruikers bedacht was. Uit het dossier volgt dan ook niet dat de verdachte over de stoep is gereden, onvoldoende heeft gelet op de weg en mogelijke weggebruikers voor haar, of niet (behoorlijk) is uitgeweken. De enige verkeersovertreding die voldoende is komen vast te staan, is dat de verdachte heeft gereden onder invloed van drugs en alcohol. Volgens de raadsvrouw zijn de vastgestelde hoeveelheden alcohol en drugs echter niet zodanig, dat hiermee vaststaat dat de rijvaardigheid van de verdachte door het gebruik hiervan zozeer nadelig is beïnvloed dat dit het ontstaan van het ongeval verklaart. Uit de inhoud van het dossier kan niet de overtuiging worden gekregen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6, dan wel artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte weliswaar wist dat zij iets had geraakt, maar niet wist en ook niet kon vermoeden dat zij een persoon had aangereden, met als gevolg dat de verdachte ook hiervan moet worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 3. ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank 1
Het onder 1. ten laste gelegde
De aanloop
In de vroege ochtend van 9 september 2018, iets na 03:30 uur, neemt [slachtoffer] , roepnaam [slachtoffer] , na een feestje op de [adres 3] nummer 6 afscheid van haar vriendinnen en vertrekt op haar fiets richting huis.2
Enkele minuten daarvoor is de verdachte op de Rosmolenstraat in haar auto gestapt en richting haar huis aan de [adres 1] vertrokken.3 Haar rijstijl valt op: zij rijdt bij het wegrijden over de stoep, rijdt daarbij rakelings langs daar gestationeerde taxi’s en kleeft aan de bumper van een voor haar rijdend voertuig.4
Omstreeks 03:39 uur, op de [adres 3] , enkele meters na de gedeelde uitrit van nummer 6 en 8, rijdt de verdachte met haar auto van achteren in op de fiets van [slachtoffer] . [slachtoffer] overleeft het ongeluk niet.
Het ongeval
Op 9 september 2018 omstreeks 3:40 uur kwam bij de politie de melding binnen dat op de [adres 3] in Sittard een verkeersongeval had plaatsgevonden tussen een fietser en een auto, waarbij de bestuurder van de auto zou zijn doorgereden. De verbalisanten [naam 1] en [naam 2] kwamen ter plaatse en zagen een kapotte fiets onder een witte auto liggen. Iets verderop lag een vrouw op haar buik. De vrouw was niet aanspreekbaar en had geen pols. De ter plaatse gekomen ambulancebroeders concludeerden na onderzoek dat de vrouw was overleden. Deze vrouw bleek [slachtoffer] (roepnaam: [slachtoffer] ) te zijn, hierna te noemen: [slachtoffer] .5
Het slachtoffer
Diezelfde ochtend omstreeks 4:45 uur werd ter plaatse een eerste lijkschouw verricht.6 Om 9:30 uur werd in het ziekenhuis in Maastricht een CT-Total Body Scan gemaakt. Vervolgens werd omstreeks 12:00 uur een tweede lijkschouw verricht. De conclusie luidde dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van een hoog energetisch trauma met meerdere botbreuken en letsels in diverse weke delen. De doodsoorzaak is waarschijnlijk hersen(stam)trauma met bewustzijnsverlies en ademhalingsproblemen, dan wel verslikking bij fors bloedverlies in de mondholte. Het letsel is passend bij het gestelde verkeersongeval.7
Op het spoor van de verdachte
De ter plaatse gekomen ambtenaar van de politie, genaamd [naam 1] hoorde op enig moment een man, genaamd [naam 3] roepen: “He, volgens mij gaat daar de auto!” [naam 1] zag vervolgens een donkere auto wegrijden over de [adres 1] in de richting van de Aan het Broek. De auto maakte een schrapend geluid en onder de auto scheen een wit licht.8 [naam 3] is daarop met een van de agenten in zijn busje gestapt en achter de auto aangereden. Zij troffen de auto zwaar beschadigd aan op de [adres 1] . Een buurtbewoner zei dat hij de bestuurder de woning op nummer [adres 1] had zien binnengaan.9
De politieambtenaren [naam 4] en [naam 5] hoorden van collega’s dat het zwaar beschadigde voertuig op de [adres 1] was aangetroffen. Dit bleek een personenauto van het merk Ford, type Fiesta (hierna ook: de Ford) te zijn. De bestuurder van de auto zou de woning op nummer [adres 1] zijn binnengegaan. [naam 4] en [naam 5] kwamen vervolgens aan op het voormelde adres. Zij zagen dat een vrouw de voordeur opende, slechts gekleed in haar ondergoed. Zij had een schram op haar neus. Deze vrouw bleek de verdachte [verdachte] (hierna: de verdachte) te zijn. Toen haar werd verteld dat zij werd verdacht van het verlaten van de plaats van een verkeersongeval, verklaarde zij aanvankelijk dat zij niet wist waar het over ging. Even later, nadat haar de cautie was gegeven, verklaarde zij dat zij een black-out had gehad en dat zij niet meer wist wat er gebeurd was. Hierop is de verdachte aangehouden.10 Bij de voorgeleiding in verband met haar aanhouding heeft de hulpofficier van justitie als verdachtes verklaring genoteerd: “dat zij het heeft gedaan, dat zij het niet heeft gewild, dat het een ongeluk was, dat zij 30 km per uur reed, het slachtoffer midden op de weg stond en zij geen kant op kon”.11 In de kleding die de verdachte die nacht had gedragen, werden glassplinters aangetroffen. Op de salontafel in de woning stond een handtas met daarin de autosleutels van de beschadigde auto. In de handtas werden eveneens glassplinters aangetroffen. De verbalisanten roken dat de adem van de verdachte rook naar het gebruik van alcohol.12
Onder invloed
Hierop werd de verdachte om 05:08 uur aan een ademanalyse onderworpen. Het alcoholgehalte bleek 310 microgram per liter uitgeademde lucht.13 Omdat het vermoeden bestond dat de verdachte mogelijk nog andere middelen had gebruikt die haar rijvaardigheid hadden beïnvloed14, en de verdachte zelf had verklaard in het afgelopen etmaal hennep te hebben gerookt,15 werd haar een indicatieve test afgenomen. Hierbij scoorde de verdachte positief op cannabis en cocaïne. Vervolgens werd om 6:25 uur met toestemming van de verdachte bloed afgenomen en ingestuurd aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).16 Bij onderzoek door het NFI werden concentraties van 5,2 microgram THC en 11 microgram cocaïne per liter bloed gemeten. Om te kunnen spreken van strafbaar rijden onder invloed, is voor THC, in combinatie met alcohol, de grenswaarde 1,0 microgram per liter; de grenswaarde voor cocaïne in combinatie met alcohol is 10 microgram per liter.17
De verkeersongevallenanalyse
De afdeling VerkeersOngevallenAnalyse van de politie (hierna te noemen: VOA) heeft een onderzoek ingesteld. In een tweetal rapporten is een nauwkeurige beschrijving gegeven van de eindpositie van het slachtoffer en haar fiets, van de sporen op de weg en op de stoeprand en van de schade aan de betrokken voertuigen, en is een berekening gemaakt van de mogelijke snelheid van de Ford bij de opeenvolgende aanrijdingen.
Het eerste rapport18 bevat, voor zover hier van belang, de volgende beschrijving.
“Op een trottoirband aan de rechterzijde van de rijbaan, kort na een flauwe bocht, trof ik een bandenspoor aan met een gemeten lengte van ongeveer 3,5 meter. Dit spoor werd getekend door de banden van de rechterwielen van de Ford.
Ongeveer 12,6 meter voorbij het bandenspoor trof ik op het wegdek een krasspoor aan, zeer waarschijnlijk getekend door de velg van het achterwiel van de fiets. Het krasspoor werd getekend tijdens de aanrijding van de Ford die de fiets van achteren aanreed.
Ongeveer 6,2 meter voorbij het voornoemd krasspoor trof ik op het trottoir van de [adres 3] een bandenspoor aan. Het bandenspoor was zeer waarschijnlijk getekend door de rechterbanden van de Ford, met een lengte van ongeveer 0,4 meter. Zeer waarschijnlijk is dit de plaats waar de Ford het trottoir verliet.”
Over de schade van de voertuigen is vermeldt het rapport, voor zover hier van belang.
“Uit het voertuig onderzoek bleek dat de velgbreedte van de fiets circa 2 centimeter breed was. Op de bumper van de Ford, troffen we ter hoogte van de rechter koplampunit (de rechtbank begrijpt, op basis van de foto’s 12 en 13 op pagina 141 en de foto’s 38 en 39 op pagina 157: de linker koplampunit) een verticale aftekening van 2 strepen aan. Deze strepen liepen evenwijdig aan elkaar met een onderlinge afstand van circa 2 centimeter.
De velg van de fiets werd tegen de 2 strepen aangehouden. Ik zag dat de velgbreedte nagenoeg overeen kwam met de aangetroffen strepen. Er kon worden vastgesteld, dat de achterzijde fiets op dat punt door de bestuurster van de Ford was aangereden.”
In het tweede rapport19 is op basis van bestudering van beschikbare botsproeven en met behulp van een computersimulatieprogramma berekend dat de Ford vermoedelijk heeft gereden met een snelheid van 39 km per uur, althans met een snelheid van tussen de 30 en de 50 km per uur. In de opeenvolging van aanrijdingen lijkt in de snelheid geen aflopende of oplopende lijn te zijn geweest. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de bestuurder van de Ford min of meer “door is blijven rijden”, aldus het rapport.20
Het vermoedelijke traject van de Ford in de fatale nacht wordt in het tweede rapport op basis van een analyse van de aangetroffen sporen in hun onderling verband als volgt omschreven:
“De Ford reed over de [adres 3] in de richting Wehrerstraat. Kort voorbij een flauwe bocht naar links in de [adres 3] reed de Ford met de rechterwielen via een oprit het trottoir, gelegen aan de rechterzijde van de rijbaan, op. Vervolgens reed de Ford in een boog verder over het trottoir in de richting van een volgende oprit. Nabij deze oprit vond een aanrijding plaats tussen de linker voorzijde van de Ford en de achterzijde van de Batavus. Het aangetroffen krasspoor op het wegdek betreft de botsplaats. De fiets werd als gevolg van deze aanrijding voorwaarts geworpen en bleef deels onder de achterzijde van een geparkeerd staande Peugeot liggen. Bij deze aanrijding kwam de fietsster op de voorzijde van de Ford, te weten de motorkap en voorruit, terecht. De fietsster werd in het verdere traject deels op de Ford meegevoerd en kwam na ongeveer 15,1 meter vanaf de primaire botsing op het wegdek terecht. Vanaf daar gleed de fietsster nog ongeveer 5 meter over het wegdek tot haar eindpositie.
Na de botsing met de fiets reed de Ford, vrijwel in een gelijkblijvende boog, vanaf het trottoir voorwaarts de rijbaan weer op. Op de rijbaan botste de Ford met diens rechterzijkant tegen de linker achterzijde van de, deels op de rijbaan en deels op het trottoir, geparkeerd staande Peugeot.
Na deze botsing stak de Ford schuin naar links de rijbaan van de [adres 3] over en reed met de linker wielen de oprit aan de linkerzijde van de rijbaan op. Om naar deze positie te rijden werd door de bestuurster van de Ford enigszins naar rechts gestuurd. Gezien deze rijlijn en het aantreffen van de weefselsporen op het wegdek, is het zeer aannemelijk dat door deze stuurbeweging het slachtoffer van de voorzijde van de Ford was gegleden. De Ford reed vanaf voornoemde oprit deels over een groenstrook naar het kruispunt met de [adres 1] en stak deze straat over. Aan de overzijde van deze straat reed de Ford tegen een trottoirband. De Ford vervolgde diens weg over de aansluitende groenstrook en trottoir door twee voortuintjes van de aan de [adres 3] gelegen woningen. In deze voortuinen werd een lage struik beschadigd en vervolgens een tweetal bolvormige bomen op lage stam. De laatste van de twee bomen werd door de linker (voor)zijde van de Ford aangereden en ontworteld. Voorbij de voortuinen botste de Ford met de voorzijde tegen de linker zijkant van een op de oprit van een woning geparkeerd staande Mercedes.”21
Ten aanzien van de vermijdbaarheid van het ongeval vermeldt het rapport het volgende:
“Vermijdbaarheid Ford
Gelet op de bepaalde rijlijn, aan de hand van de aangetroffen sporen, van de Ford in combinatie met de vastgestelde botsplaats en daarmee de plaats op de weg van de Batavus, kan gesteld worden dat indien de bestuurster van de Ford de gebruikelijke rijlijn over de [adres 3] was blijven volgen de aanrijding niet had plaatsgevonden.
Indien de bestuurster van de Ford de [adres 3] had gevolgd, met in achthouding van de uiterst rechts rijdende fietsster en de geparkeerd staande Peugeot, had er geen ongeval hoeven plaats te vinden. Er was voldoende vrije ruimte op de rijbaan om de fietsster en de geparkeerde Peugeot links voorbij te rijden.
Vermijdbaarheid Batavus
Uit verklaringen bleek dat de bestuurster van de Batavus vanaf de uitrit behorende tot perceel 6, linksaf de rijbaan van de [adres 3] was opgereden. Gelet op artikel 54 van het RW 1990 dienen bestuurders die uit een uitrit de weg oprijden het overige verkeer voor te laten gaan. Echter, gezien de vastgestelde botsplaats en de onderlinge botsconfiguratie tussen de Ford en de Batavus kan gesteld worden dat de bestuurster van de Batavus de gehele manoeuvre van de weg oprijden volledig voltooid had en inmiddels uiterst rechts op de rijbaan reed in een vrijwel rechte lijn.”22
Over het gebruik van alcohol en verdovende middelen wordt in het rapport erop gewezen dat de bevindingen typerend zijn voor het niet dan wel niet tijdig reageren of kunnen reageren op de verkeerssituatie zoals deze zich voordoet na gebruik van alcohol, al dan niet in combinatie met andere stoffen, namelijk het doorrijden van de flauwe bocht, en het raken van de aan de rechterzijde van de rijbaan rijdende fietsster en de aan de rechterzijde van de rijbaan, deels op het trottoir geparkeerd staande Peugeot.23
De verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de avond tevoren met haar vriend naar de Markt in Sittard was gereden. In een tapasbar heeft de verdachte tweeëneenhalf glas wijn en twee shotjes Sambuca gedronken. De middag ervoor had de verdachte een aantal teugen van een joint genomen, een flesje Kriek gedronken en cocaïne gesnoven. Rond 3:30 uur besloot de verdachte met de auto naar huis te rijden. Haar vriend had haar net verteld dat hij niet verder wilde met de relatie, en zij wilde niet dat hij met haar auto weg zou rijden. De verdachte heeft voorts verklaard dat zij een aantal nachten voorafgaand aan het verkeersongeval niet goed had geslapen en dat zij die hele dag nog niet had gegeten. Van het verkeersongeval zelf kan de verdachte zich niets herinneren. De verdachte kan zich slechts een klap herinneren. Daarna heeft de verdachte geprobeerd de controle over het voertuig terug te krijgen. Toen dit haar lukte, is ze naar huis gereden, met haar hoofd uit het zijraam, omdat zij door de voorruit niets meer kon zien.24
De overwegingen van de rechtbank
Het onder 1. primair tenlastegelegde: artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
De voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) vereiste ‘schuld’ impliceert minst genomen een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of zich dat heeft voorgedaan, hangt af van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval (HR 5 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2208). Dit brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met een of meer gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat moet worden gesproken van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
De rechtbank gaat in haar overwegingen uit van de bevindingen en conclusies vervat in de hiervoor besproken rapporten van de afdeling VOA. Deze zijn voldoende inzichtelijk en degelijk onderbouwd, en zijn met de enkele ontkenning van de verdediging onvoldoende weerlegd.
Op basis van deze bevindingen en conclusies en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de verdachte omstreeks 3:30 uur in centrum Sittard in de auto is gestapt. De verdachte had al drie nachten slecht geslapen, had de hele dag nog niet gegeten en was onder invloed van alcohol en drugs. Haar partner had haar zojuist verteld dat de relatie wat hem betreft voorbij was. De verdachte heeft vervolgens op de [adres 3] [slachtoffer] van achteren aangereden. Hierna is zij enkele meters verder, met [slachtoffer] nog op haar motorkap, tegen een aan de rechterzijde geparkeerde Peugeot aangereden. Daarop is zij met haar auto de straat schuin overgestoken, bij welke manoeuvre [slachtoffer] op enig moment van de motorkap is gegleden, en is zij door een groenstrook gereden en heeft in een voortuin een boom ontworteld, om uiteindelijk tegen een auto die op de oprit stond geparkeerd, tot stilstand te komen. De verdachte is niet uitgestapt, maar is in haar zwaar beschadigde auto, met een verbrijzelde voorruit, door naar huis gereden.
Omdat de verdachte verklaart dat zij zich niets kan herinneren van de aanloop naar het ongeval, is de rechtbank hiervoor aangewezen op de bevindingen van de afdeling VOA. Deze laten, voor wat betreft het direct aan de aanrijding voorafgaande, ruimte voor twee scenario’s: 1. de verdachte, rijdend over de [adres 3] , heeft [slachtoffer] wel gezien (zoals zij ook bij haar voorgeleiding voor de hulpofficier van justitie heeft verklaard), maar niet adequaat gereageerd op deze verkeerssituatie, bijvoorbeeld door snelheid te verminderen en vervolgens [slachtoffer] links in te halen; 2. de verdachte heeft [slachtoffer] niet gezien (zoals zij in haar verdere verhoren steeds heeft verklaard), mogelijk doordat zij – wat zij zelf noemt – een ‘black out’ heeft gehad, of zich concentreerde op iets anders dan op de weg voor haar en het correct nemen van de bocht. Voor beide scenario’s geldt dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam is geweest. De verdachte had [slachtoffer] kúnnen en móeten zien, en haar snelheid en rijrichting tijdig moeten aanpassen. De inadequate reactie en de gebrekkige waarneming passen beide bij het voorafgaand gebruik van alcohol en verdovende middelen, waarvan het effect mogelijk nog werd versterkt door slaapgebrek en een lege maag en de gemoedstoestand waarin zij verkeerde nadat haar vriend zojuist de relatie had beëindigd. De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank een onaanvaardbaar risico genomen door in die toestand toch te gaan rijden.
Vast staat voorts dat [slachtoffer] ten gevolge van de aanrijding is overleden.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte zodanig verwijtbaar zijn dat van aanmerkelijke schuld moet worden gesproken. Het primair ten laste gelegde is daardoor bewezen. De rechtbank kan niet met zekerheid vaststellen waarom de verdachte het trottoir op is gereden, en kan niet uitsluiten dat dit is gebeurd in een – door drank en verdovende middelen vertraagde en inadequate – reflex om [slachtoffer] , die kort voor de aanrijding de [adres 3] moet zijn overgestoken, nog te ontwijken. De rechtbank zal daarom deze gedraging als onderdeel van het haar gemaakte verwijt niet bewezen verklaren.
Het onder 2. tenlastegelegde
Op basis van de voorgaande bewijsmiddelen staat vast dat de verdachte na de aanrijding met [slachtoffer] de plaats van het ongeval heeft verlaten en naar huis is gereden.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte niet wist, en ook niet redelijkerwijs had moeten vermoeden dat zij een persoon had aangereden.
De rechtbank overweegt dat, gelet op de staat van de auto na de aanrijding met [slachtoffer] , de impact van de aanrijding groot is geweest. [slachtoffer] heeft nog enige meters op de motorkap van de Ford gelegen voordat zij op de straat terechtkwam. De voorruit was versplinterd. De verdachte kon, zo heeft zij verklaard, na de klap door de voorruit niets meer zien, en is met haar hoofd uit het zijraam naar huis is gereden. Op grond van deze omstandigheden moet de verdachte minst genomen redelijkerwijs hebben vermoed dat aan een ander door het ongeval (dodelijk) letsel was toegebracht. Dat de verdachte zich ervan heeft vergewist of zij iemand had geraakt, is op geen enkele wijze gebleken.
De rechtbank acht het onder 2. ten laste gelegde dan ook bewezen, met dien verstande dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat door het door haar veroorzaakte ongeval een ander was gedood of letsel was toegebracht.
Het onder 3. tenlastegelegde
[naam 6] heeft op 9 september 2018 namens [naam bedrijf 1] aangifte gedaan van verlaten plaats ongeval. De auto van zijn werkgever stond die nacht voor zijn woning aan de [adres 3] in Sittard geparkeerd. [naam 6] werd die nacht wakker van een knal. Hij zag dat aan de achterzijde van zijn bedrijfsauto een fiets lag. De bedrijfsauto was aan de linker achterzijde zwaar beschadigd. Op het moment dat [naam 6] naar buiten liep, hoorde hij een auto wegrijden. Na de aanrijding heeft de veroorzaker van het ongeval zich niet bij [naam 6] gemeld.25
[naam 7] heeft op 9 september 2018 namens [naam 8] en [naam 8] aangifte gedaan van verlaten plaats ongeval. In de vroege ochtend van 9 september 2018 om 3:43 uur werd [naam 7] wakker van een harde knal. Hij zag dat een auto vanuit zijn voortuin aan de [adres 2] in Sittard om zijn auto reed. [naam 7] heeft de betreffende auto in bruikleen. De auto staat op naam van [naam 8] en is eigendom van het bedrijf [naam bedrijf 2] . [naam 7] zag vervolgens dat zijn auto over de gehele linkerflank zwaar beschadigd was. De betrokken auto heeft tevens een boom omver gereden in de voortuin van de partner van [naam 7] . De bestuurder is doorgereden zonder de identiteit van zichzelf en die van het voertuig aan hem bekend te maken.26
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat zij wist dat ze die nacht materiële schade had veroorzaakt en dat zij zonder haar identiteit kenbaar te maken naar huis is gereden.27
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat ook het onder 3. aan de verdachte tenlastegelegde bewezen is.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
onder 1. primair
op 9 september 2018, in de gemeente Sittard, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de [adres 3] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer] werd gedood, welke bovenbedoelde gedragingen aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam waren en hieruit hebben bestaan dat zij, terwijl zij verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank en cocaïne en cannabis/tetrahydrocannabinol (THC), een voor haar op voornoemde [adres 3] , in dezelfde richting rijdende fietser, zijnde voornoemde [slachtoffer] , van achteren is genaderd en daarbij niet, althans onvoldoende, heeft gelet op de weg vóór haar en op mogelijke weggebruikers op die weg vóór haar en niet behoorlijk is uitgeweken om een aanrijding met die fietser te voorkomen, waardoor, een aanrijding is ontstaan tussen het door haar bestuurde motorrijtuig en die fietser, terwijl zij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede en vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994:
– bij onderzoek bleek het alcoholgehalte van haar adem, 310 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht
en
– het gehalte tetrahydrocannabinol (THC) in haar bloed bedroeg 5,2 microgram per liter bloed en het gehalte cocaïne in haar bloed bedroeg 11 microgram per liter bloed.
onder 2.
als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in de gemeente Sittard, op de [adres 3] op
9 september 2018, de voornoemde plaats van dat ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar zij redelijkerwijs moest vermoeden, een ander ( [slachtoffer] ) is gedood of aan die ander ( [slachtoffer] ) letsel is toegebracht;
onder 3.
als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in de gemeente Sittard, op de [adres 3] op
9 september 2018, de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar zij wist, aan een ander (aan [naam bedrijf 1] en aan [naam 8] , [naam bedrijf 2] en [naam 8] ) schade was toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 1. primair, onder 2. en onder 3. meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander is gedood en terwijl de schuldige verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, tweede en vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 2
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 3
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
5 De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.
6 De straf
6.1
De vordering van de officieren van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden, en aan de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen te ontzeggen voor de duur van 5 jaren voor het feit onder 1 primair, en voor elk 1 jaar voor de feiten onder 2 en 3, derhalve in totaal 7 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich geheel subsidiair op het standpunt gesteld dat een veroordeling tot een taakstraf passend is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Met haar rijgedrag heeft de verdachte een reeks van aanrijdingen veroorzaakt, waarbij een dodelijk slachtoffer is gevallen, een boom is ontworteld en twee auto’s zwaar zijn beschadigd. De verdachte verkeerde onder invloed van alcohol en drugs. Zij was zich hiervan bewust, en heeft desondanks de keuze gemaakt om naar huis te rijden. Met het besef dat die keuze een jonge vrouw fataal is geworden, zal de verdachte verder moeten leven.
De dood van [slachtoffer] heeft peilloos leed veroorzaakt bij haar nabestaanden. De ouders van [slachtoffer] hebben elk een schriftelijke slachtofferverklaring voorgelezen waarin hun woede, frustratie en verdriet tot uitdrukking komen. Uit deze verklaringen blijkt hoe diep het plotselinge verlies van [slachtoffer] heeft ingegrepen in het leven van de ouders en de broers en verdere familie en vrienden van [slachtoffer] . De rechtbank realiseert zich dat voor de nabestaanden met geen enkele straf recht zal worden gedaan aan het immense verdriet.
De rechtbank realiseert zich daarnaast dat het ongeval louter verliezers kent. Ook de verdachte heeft het verkeersongeval niet gewild. Zij heeft dat ter terechtzitting omstandig uiteengezet, en heeft verklaard het met het besef van haar schuld aan de dood van [slachtoffer] heel zwaar te hebben. Zij wil nooit meer autorijden.
De rechtbank stelt vast dat de inmiddels 44-jarige verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsrapport. De rapporteur heeft de verdachte omschreven als een chaotische, nerveuze en breedsprakige vrouw. De verdachte toont een vermijdende c.q. ontwijkende houding ten aanzien van de achterliggende problematiek. Uit het reclasseringsonderzoek is niet gebleken van een zodanig alcohol- of drugsgebruik dat dit haar dagelijks functioneren beïnvloedt. De psychische gezondheid van de verdachte is deels delictgerelateerd en risicoverhogend, en behoeft aandacht. De verdachte is ‘in beeld’ bij de hulpverlening. Hoewel enkele uitspraken van de verdachte bij de reclassering duiden op een beperkte kennis van en inzicht in de invloed van verdovende middelen op het rijbedrag, toont de verdachte spijt over het ontstaan van het ongeval en berouw over haar aandeel daarin.
De rechtbank heeft ten slotte gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De oriëntatiepunten voor straftoemeting, gepubliceerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geven een gemiddelde van wat in de verschillende gerechten voor vergelijkbare feiten wordt opgelegd en aldus rechtsongelijkheid en willekeur beogen te voorkomen. Zij vermelden voor het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, onder invloed van een hoeveelheid alcohol die zich vertaalt in minder dan 570 microgram per liter uitgeademde lucht, in de categorie ‘aanmerkelijke schuld’ een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren. De rechtbank neemt in aanmerking dat in dat oriëntatiepunt geen rekening is gehouden met het THC- en cocaïnegehalte in verdachtes bloed en met de andere door de verdachte gepleegde strafbare feiten niet zijn verdisconteerd.
Gelet op de ernstige en onomkeerbare gevolgen van het ongeval is de rechtbank van oordeel dat slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur recht doet aan de ernst van de feiten. Het blanco strafblad van de verdachte en de inhoud van het reclasseringsrapport geven aanleiding om te bepalen dat een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd.
Ofschoon de rechtbank met de officier van justitie van oordeel is dat een sterk signaal moet worden afgegeven, niet alleen aan de verdachte maar ook aan de samenleving als geheel, dat rijden onder invloed uit den boze is, acht de rechtbank de hoogte van de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf niet in verhouding tot het voornoemde oriëntatiepunt en tot de straffen die in verkeerszaken – ook die met dodelijke afloop – gewoonlijk worden opgelegd.
Alle omstandigheden tegen elkaar afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend, met daarbij de bepaling dat een deel voor de duur van zes maanden voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd. Met de oplegging van deze straf benadrukt de rechtbank enerzijds de ernst van de strafbare feiten. Anderzijds hoopt zij de verdachte hiermee ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Ter bescherming van de verkeersveiligheid zal de rechtbank aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren wegens feit 1, één jaar wegens feit 2 en één jaar wegens feit 3.
7 De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partijen [naam 9] , [naam 10] , [naam 11] en [naam 12] vorderen ieder een schadevergoeding van € 17.500, vermeerderd met de wettelijke rente, vanwege geleden shockschade. Zij hebben schade geleden door de emotionele schok ten gevolge van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het verkeersongeval. In de nachtelijke uren van 9 september 2018 werden zij gewekt met de boodschap dat hun dochter en zus [slachtoffer] was overleden. Zij zagen [slachtoffer] onder een wit zeil, op driehonderd meter van het ouderlijk huis, op straat liggen. In verband met het onderzoek werden de nabestaanden niet bij haar toegelaten. Toen zij [slachtoffer] later te zien kregen, waren de gevolgen van het verkeersongeval op het lichaam van [slachtoffer] duidelijk zichtbaar. De benadeelden hebben als gevolg van het handelen van de verdachte te kampen met psychisch letsel: zij zijn elk gediagnosticeerd met (onder andere) een PTSS waarvoor zij worden behandeld door een psychiater respectievelijk kinder- en jeugdpsychiater. Bij de bepaling van de hoogte van de vordering zijn de benadeelde partijen uitgegaan van de normbedragen van de Wet Affectieschade, die op 1 januari 2019 in werking is getreden.
7.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is primair van oordeel dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, nu de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1. aan de verdachte ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat niet zonder meer aansluiting kan worden gezocht bij de normbedragen van de Wet Affectieschade, en de beoordeling van deze vorderingen daarmee een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering
Ten aanzien van de gevorderde shockschade overweegt de rechtbank het volgende. Het burgerlijk recht kent, indien is voldaan aan een aantal vereisten, ruimte voor vergoeding van zogenaamde shockschade. Van shockschade wordt, voor zover in het kader van het strafrecht relevant, gesproken indien een persoon geestelijk letsel oploopt als gevolg van het waarnemen van een strafbaar feit of het direct geconfronteerd worden met de ernstige gevolgen daarvan, waardoor bij deze persoon een zo hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, dat daaruit geestelijk letsel voortvloeit.
Deze situatie zal zich met name kunnen voordoen indien iemand tot wie deze persoon in een nauwe affectieve relatie staat, wordt gedood of gewond raakt. Vereiste voor de toekenning van shockschade is dat het geestelijk letsel in rechte moet kunnen worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. In de onderhavige zaak zijn de benadeelden na het ongeval direct geconfronteerd met de gevolgen van het verkeersongeval: aanvankelijk toen zij ter plaatse kwamen en het lichaam van [slachtoffer] onder een wit zeil op straat zagen liggen en niet tot haar werden toegelaten; later toen zij het ontzielde en ernstig gehavende lichaam van [slachtoffer] onder ogen kregen.
De rechtbank neemt zonder meer aan dat dit voor de benadeelden een bijzonder traumatische gebeurtenis moet zijn geweest. Nu is vastgesteld dat zij elk lijden aan een PTSS, waarvoor zij professioneel behandeld worden, heeft de rechtbank kunnen vaststellen dat er een in de psychiatrie erkend ziektebeeld bij de nabestaanden bestaat. Dat dit geestelijk letsel is veroorzaakt door voormelde, voor hen uiterst ingrijpende gebeurtenissen op 9 september 2018, acht de rechtbank aannemelijk.
Ten aanzien van de hoogte van de schade oordeelt de rechtbank als volgt. Uit artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Bij de vaststelling van de omvang van de vergoeding ‘naar billijkheid’ moet de rechtbank rekening houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de mate waarin de benadeelde is getroffen, de aard van de aan de verdachte verweten gedraging (mate van verwijtbaarheid), de aard van de aansprakelijkheid en de economische omstandigheden van beide partijen. De rechtbank dient bij de begroting tevens te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van elke benadeelde zich naar bovengenoemde maatstaven van billijkheid leent voor toewijzing tot een bedrag van € 5.000, vermeerderd met de wettelijke rente. De vorderingen zullen voor het meerdere worden afgewezen.
De schadevergoedingsmaatregel
Anders dan bij het naar billijkheid vaststellen van de omvang van de vergoeding, speelt bij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel de draagkracht van een verdachte in beginsel geen rol. Daar komt bij dat aan de schadevergoedingsmaatregel de zogeheten voorschotregeling is verbonden. Nu de verdachte ter zake van het strafbare feit onder 1. primair zal worden veroordeeld en zij naar burgerlijk recht jegens de benadeelden aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van de schademaatregel besloten. Het subsidiaire verzoek van de raadsvrouw om de vervangende hechtenis achterwege te laten stuit af op artikel 24c van het Wetboek van Strafrecht, dat in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is verklaard. Dit artikel schrijft dwingend voor dat de rechter vervangende hechtenis beveelt voor het geval dat noch volledige betaling, noch volledig verhaal voor het verschuldigde volgt. Wel zal de rechtbank rekening houden met de draagkracht van de verdachte bij de bepaling van de hoogte van de vervangende hechtenis, en deze per toegewezen bedrag vaststellen op één dag.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
–
verklaart het onder 1. primair, onder 2. en onder 3. ten laste gelegde bewezen, zoals dat hierboven onder 3.4 is omschreven;
–
spreekt de verdachte vrij van wat onder 1. primair, onder 2. of onder 3. meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
–
verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert, zoals deze hierboven onder 4 zijn omschreven;
–
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
Straf
–
veroordeelt de verdachte voor feit 1 primair, feit 2 en feit 3 tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden;
–
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
–
bepaalt dat van de opgelegde straf een gedeelte groot zes maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
–
feit 1 primair: ontzegt aan de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van een motorrijtuig voor de duur van drie jaren;
–
feit 2: ontzegt aan de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van een motorrijtuig voor de duur van één jaar;
–
feit 3: ontzegt aan de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van een motorrijtuig voor de duur van één jaar;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
–
veroordeelt de verdachte aan [naam 9] € 5.000 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 9 september 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;
–
wijst de vordering van [naam 9] voor het meerdere af;
–
veroordeelt de verdachte in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging, aan de zijde van [naam 9] tot op heden begroot op nihil;
–
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[naam 9] van € 5.000, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 9 september 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft;
– bepaalt dat, in zoverre de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee de verplichting tot betaling aan [naam 9] in zoverre komt te vervallen en dat, in zoverre de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan [naam 9] , daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
– veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
[naam 10] € 5.000 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 9 september 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;
–
wijst de vordering van [naam 10] voor het meerdere af;
–
veroordeelt de verdachte in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging, aan de zijde van [naam 10] tot op heden begroot op nihil;
–
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[naam 10] van € 5.000, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 9 september 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft;
– bepaalt dat, in zoverre de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee de verplichting tot betaling aan [naam 10] in zoverre komt te vervallen en dat, in zoverre de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan [naam 10] , daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
–
veroordeelt de verdachte om aan [naam 11] € 5.000 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 9 september 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;
–
wijst de vordering van [naam 11] voor het meerdere af;
–
veroordeelt de verdachte in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging, aan de zijde van [naam 11] tot op heden begroot op nihil;
–
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[naam 11] van € 5.000, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 9 september 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft;
– bepaalt dat, in zoverre de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee de verplichting tot betaling aan [naam 11] in zoverre komt te vervallen en dat, in zoverre de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan [naam 11] , daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
–
veroordeelt de verdachte om aan [naam 12] € 5.000 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 9 september 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;
–
wijst de vordering van [naam 12] voor het meerdere af;
–
veroordeelt de verdachte in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging, aan de zijde van [naam 12] tot op heden begroot op nihil;
–
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[naam 12] van € 5.000, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 9 september 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft;
– bepaalt dat, in zoverre de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee de verplichting tot betaling aan [naam 12] in zoverre komt te vervallen en dat, in zoverre de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan [naam 12] , daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G. Witteman, voorzitter,
- F.M. van Maanen Winters en mr. N.H.W. Montulet-van der Meer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.J.M. Feron-Voncken, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2019.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 9 september 2018, in de gemeente Sittard, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de [adres 3] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [slachtoffer] , werd
gedood, welke bovenbedoelde gedragingen hoogst, dan wel aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam waren en hieruit hebben bestaan dat zij, verdachte, terwijl zij, verdachte, verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank en/of cocaïne en/of cannabis/tetrahydrocannabinol (THC), een voor haar, verdachte, op voornoemde [adres 3] , in dezelfde richting rijdende fietser, zijnde voornoemde [slachtoffer] , van achteren is genaderd en daarbij niet, althans onvoldoende, heeft gelet op de weg vóór haar en/of op mogelijke weggebruikers op die weg vóór haar en/of (daarbij) (gedeeltelijk) over het trottoir heeft gereden en/of niet (behoorlijk) is uitgeweken om een aanrijding en/of botsing met die fietser te voorkomen, waardoor, althans mede waardoor, een botsing en/of aan- en/of overrijding is ontstaan met/tussen/door haar, verdachtes, motorrijtuig en die fietser, althans de door die fietser bestuurde fiets, terwijl zij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede en/of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994:
– bij onderzoek bleek het alcoholgehalte van haar, verdachtes, adem, 310 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, in elk geval hoger dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht en/of
– het gehalte tetrahydrocannabinol (THC) in haar bloed bedroeg 5,2 microgram per liter bloed en/of het gehalte cocaïne in haar bloed bedroeg 11 microgram per liter bloed, in elk geval hoger dan de in artikel 3 van het Besluit, bij die stoffen vermelde grenswaarden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
a.
zij op of omstreeks 9 september 2018 in de gemeente Sittard, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in haar adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 310
microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
b.
zij op of omstreeks 9 september 2018 in de gemeente Sittard, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994,
te weten cannabis en/of cocaïne, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 het gehalte tetrahydrocannabinol (THC) 5,2 microgram per liter bloed en/of het gehalte cocaïne 11 microgram per liter bloed, bleek te zijn, (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde;
c.
zij op of omstreeks 9 september 2018, in de gemeente Sittard, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de [adres 3] , een voor haar, verdachte, op voornoemde [adres 3] , in dezelfde richting rijdende fietser, zijnde [slachtoffer] , van achteren is genaderd en daarbij niet, althans onvoldoende, heeft gelet op de weg vóór haar en/of op mogelijke weggebruikers op die weg vóór haar en/of (daarbij) (gedeeltelijk) over het trottoir heeft gereden en/of niet (behoorlijk) is uitgeweken om een aanrijding en/of botsing met die fietser te voorkomen, waardoor, althans mede waardoor, een botsing en/of aan- en/of overrijding is ontstaan met/tussen/door haar, verdachtes, motorrijtuig en die fietser, althans de door die fietser bestuurde fiets, door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt;
2.
zij als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in de gemeente Sittard, op/aan de [adres 3] , op of omstreeks 9 september 2018 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een
ander ( [slachtoffer] ) is gedood of dat aan die ander ( [slachtoffer] ) letsel is toegebracht
3.
zij als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in de gemeente Sittard, op/aan de [adres 3] , op of omstreeks 9 september 2018 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een of meer anderen ( [naam bedrijf 1] , [naam 8] , [naam bedrijf 2] en/of [naam 8] ) schade was toegebracht.
,
,
1 Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers wordt – tenzij anders vermeld – gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2018138074, gesloten d.d. 30 mei 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 230, alsmede de ongenummerde bescheiden, behorende bij deze zaak.
2 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 augustus 2019, ongenummerd.
3 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 november 2019 afgelegd.
4 Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 13] d.d. 29 oktober 2018, pagina’s 46 en 47.
5 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 september 2018, pagina 10.
6 Proces-verbaal overlijdensonderzoek en lijkschouw d.d. 24 april 2019, pagina 211.
7 Lijkschouw, pagina’s 213 tot en met 219.
8 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 september 2018, pagina 10.
9 Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] d.d. 11 september 2018, pagina’s 22 en 23.
10 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 september 2018, pagina’s 12 en 13.
11 Proces-verbaal van voorgeleiding i.v.m. aanhouding d.d. 9 september 2018, pagina’s 28 en 29.
12 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 september 2018, pagina’s 12 en 13.
13 Proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 12 februari 2019, pagina 105 en de uitdraai van het ademanalyseapparaat, pagina 109.
14 Proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 12 februari 2019, pagina’s 104 tot en met 107.
15 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 september 2018, pagina 13.
16 Proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 12 februari 2019, pagina’s 104 tot en met 107.
17 Rapport “Drugs in het verkeer” d.d. 28 september 2018, opgemaakt door het Nederlands Forensisch Instituut, pagina’s 111 en 112.
18 Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, BVH-nummer 2018138074-29, d.d. 30 mei 2019, pagina’s 126 tot en met 163
19 Proces-Verbaal Snelheid en Impact Analyse Behorende bij BVH-nummer 2018138074-29A, d.d. 21 mei 2019, pagina’s 186 tot en met 209
20 Proces-Verbaal Snelheid en Impact Analyse Behorende bij BVH-nummer 2018138074-29A d.d. 21 mei 2019, pagina 203.
21 Proces-Verbaal Snelheid en Impact Analyse Behorende bij BVH-nummer 2018138074-29A d.d. 21 mei 2019, pagina’s 201 en 202.
22 Proces-Verbaal Snelheid en Impact Analyse Behorende bij BVH-nummer 2018138074-29A d.d. 21 mei 2019, pagina 207.
23 Proces-Verbaal Snelheid en Impact Analyse Behorende bij BVH-nummer 2018138074-29A d.d. 21 mei 2019, pagina 207.
24 Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 6 november 2019.
25 Proces-verbaal van aangifte d.d. 9 september 2018, pagina’s 80 en 81.
26 Proces-verbaal van aangifte d.d. 9 september 2018 pagina’s 82 en 83.
27 De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 6 november 2019.