Rb: SVI, fraude met valse inkomensverklaringen, misleiding voldoende onderbouwd door verzekeraar, geen verwijdering uit EVR
Fraude, SVI. Kern van het geschil is of eiser valse informatie over zijn inkomen heeft verstrekt de SVI-verzekeraar om een hogere verzekeringsuitkering te krijgen. 1. De stelplicht en zo nodig de bewijslast dat daarvan sprake is rusten op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv op de verzekeraar. 2. De rechtbank oordeelt dat de SVI-verzekeraar voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van misleiding. Vaststaat dat door verzekeraar met eiser is afgesproken dat eiser de jaarstukken van zijn bedrijf over 2014-2018, de belastingaangiftes etc. zou aanleveren. Geen punt van geschil is dat die inkomensverklaringen vervalst zijn. Niet weersproken is dat de belastingdienst na 2013 geen inkomsten heeft geregistreerd, terwijl eiser een inkomen tussen € 44.000,- en € 96.000,- had vermeld. De rechtbank acht het verweer van eiser dat zijn zoon de valse stukken heeft ingediend onaannemelijk. 3. Verklaring voor recht dat SVI-verzekeraar schade moet vergoeden afgewezen. Eiser moet voorschotten terugbetalen. 4. Vordering verwijdering uit registers afgewezen. 5. Reconventionele vordering onderzoekskosten afgewezen.
ECLI:NL:RBGEL:2022:2863, Rechtbank Gelderland, C/05/392950 / HA ZA 21-454 (rechtspraak.nl)
ECLI:NL:RBGEL:2022:2863
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
01-06-2022
Datum publicatie
09-06-2022
Zaaknummer
C/05/392950 / HA ZA 21-454
Rechtsgebieden
Verbintenissenrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Verzekeringsfraude SVI verzekering; Valse inkomensverklaringen geen ander doel dan misleiding; Onaannemelijk dat verklaringen zijn ingediend door zoon; Vordering verwijdering uit registers afgewezen; Reconventionele vordering onderzoekskosten afgewezen.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/392950 / HA ZA 21-454
Vonnis van 1 juni 2022
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. U. Santi te Waalwijk,
tegen
de naamloze vennootschap
NV SCHADEVERZEKERING-MAATSCHAPPIJ BOVEMIJ,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P.E. Bloemendal te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en Bovemij genoemd worden.
1De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
–
het tussenvonnis van 24 november 2021
–
het verkort proces-verbaal van mondelinge behandeling van 30 maart 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2De feiten
2.1.
[eiser] is eigenaar van een Mercedes (verder: de auto). Voor de auto is via [verzekeringsmaatschappij] vanaf 22 maart 2018 een schadeverzekering voor inzittenden (verder: de SVI-verzekering) afgesloten bij Bovemij.
2.2.
Op de SVI-verzekering zijn polisvoorwaarden SVI2015 van toepassing (verder: de polisvoorwaarden). Van de polisvoorwaarden maken de volgende bepalingen deel uit:
Algemene Verzekeringsvoorwaarden
[…]
Artikel 8 Verplichtingen bij schade
Verplichtingen na schade
- Schademeldingsplicht
[…]
- Schade-informatieplicht
Verzekeringnemer en de tot uitkering gerechtigde zijn verplicht binnen redelijke termijn aan verzekeraar alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen die voor verzekeraar van belang zijn om zijn uitkeringplicht te beoordelen.
- Medewerkingplicht
Verzekeringnemer en de tot uitkering gerechtigde zijn verplicht hun volle medewerking te verlenen en alles na te laten wat de belangen van verzekeraar zou kunnen benadelen.
- Financiële gevolgen
[…]
Sanctie bij niet nakomen verplichtingen
Aan deze verzekering kunnen geen rechten worden ontleend indien verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde een of meer van bovenstaande polisverplichtingen niet is nagekomen, voor zover daardoor de belangen van verzekeraar zijn benadeeld. Elk recht op uitkering komt te vervallen, indien verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde de in dit artikel genoemde verplichtingen niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden, tenzij de misleiding het verval van recht niet rechtvaardigt.
[…]
Bijzondere Voorwaarden Schadeverzekering voor Inzittenden
[…]
Artikel 4 Verplichtingen bij schade
- Verplichtingen van de verzekerde
De verzekerde is verplicht, onverminderd het bepaalde in de Algemene Verzekeringsvoorwaarden, in geval van een schade:
- […]
- geen feiten of omstandigheden te verzwijgen die voor de vaststelling van de uitkering en/of vergoedingen van belang zijn;
[…]
Indien de in dit artikel genoemde verplichting(en) niet worden nagekomen, vervalt ieder recht op uitkering.
2.3.
Op 10 januari 2019 is [eiser] als bestuurder van de auto betrokken geweest bij een aanrijding (verder: het ongeval). Hij heeft daarbij letsel opgelopen. [eiser] heeft van het ongeval melding gedaan bij [verzekeringsmaatschappij] , die de melding op 1 februari 2019 heeft doorgeleid aan Bovemij.
2.4.
[eiser] heeft [letselschadebureau] ingeschakeld als belangenbehartiger voor de afwikkeling van zijn letselschade. Hij heeft op 7 februari 2019 met [letselschadebureau] een intakegesprek gehad, waarvan een verslag is opgemaakt. Daarin staat dat [eiser] als gevolg van het ongeval klachten ervaart aan zijn hoofd, nek en (onder)rug en kampt met concentratieproblemen en angstklachten. Verder staat in het verslag dat [eiser] twee eigen bedrijven heeft, [uitzendbureau] en [besloten vennootschap] , dat hij zelf de volledige administratie van deze bedrijven voert en dat hij vanuit beide vennootschappen als directeur-grootaandeelhouder een maandsalaris van samen naar schatting € 6.600,00 bruto ontving.
2.5.
Bovemij heeft voor de afhandeling van de claim van [eiser] [expertisebureau] ingeschakeld. Op 3 april 2019 heeft een onderzoeker van [expertisebureau] [eiser] (bijgestaan door [letselschadebureau] ) gesproken en daarvan een rapport opgesteld. [eiser] heeft toen (opnieuw) verklaard dat hij directeur-grootaandeelhouder was van [uitzendbureau] en [besloten vennootschap] en dat hij na het ongeval geen externe hulp of personeel heeft ingehuurd. [expertisebureau] heeft met [eiser] / [letselschadebureau] onder meer afgesproken dat [eiser] de jaarstukken van [uitzendbureau] en [besloten vennootschap] over de afgelopen vijf jaar, de belastingaangiftes en -aanslagen over diezelfde periode en de arbeidsovereenkomsten tussen hem en [uitzendbureau] en [besloten vennootschap] zal aanleveren.
2.6.
Op 18 juni 2019 zijn door [letselschadebureau] aan Bovemij financiële stukken verstrekt, waaronder vijf brieven op briefpapier van de belastingdienst met als onderwerp “Verklaring geregistreerd inkomen” over respectievelijk “2014”, “2015”, “2016”, “2017”en “2018” (verder: de inkomensverklaringen). Daarin staat dat de belastingdienst over die jaren respectievelijk op 7 juli 2017, 14 juni 2018, 22 juni 2018, 13 augustus 2018 en 19 maart 2019 van [eiser] een inkomen heeft geregistreerd van respectievelijk € 44.000, € 66.000, € 88.000, € 88.000 en € 96.000. De door [expertisebureau] opgevraagde belastingaangiftes en -aanslagen zijn niet verstrekt.
2.7.
Bovemij heeft [eiser] een voorschot onder algemene titel van € 6.000,00 (2 x €3.000,00) en een voorschot van € 3.931,53 op de buitengerechtelijke kosten betaald.
2.8.
Bovemij heeft geconstateerd dat het lettertype van (een deel van) de data en bedragen die zijn opgenomen in de inkomensverklaringen afwijken van de overige inhoud van die stukken. Op verzoek van Bovemij heeft een medewerker van de Belastingdienst de gegevens van [eiser] in het systeem opgezocht en aan Bovemij laten weten dat:
– de Belastingdienst voor het laatst over 2013 een inkomen van [eiser] heeft geregistreerd,
– daaruit een jaarinkomen van € 0,00 blijkt en
– er over de periode na 2013 geen inkomensverklaringen beschikbaar zijn.
2.9.
Bovemij heeft [eiser] in een brief van 5 juli 2019 geschreven dat:
–
[eiser] Bovemij van vervalste documenten heeft voorzien en zo heeft geprobeerd een uitkering te krijgen waarop hij geen recht had,
–
elk recht op uitkering komt te vervallen indien de verzekeringnemer die verplichting niet nakomt met het opzet de verzekeraar te misleiden,
–
Bovemij [eiser] verzoekt een bedrag van in totaal €10.946,12 aan betaalde voorschotten en kosten van [expertisebureau] aan Bovemij over te maken,
–
Bovemij het handelen als frauduleus aanmerkt, de gegevens van [eiser] daarom in het incidenten register, het externe register van het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV) en het Externe Verwijzingsregister (EVR) van de stichting CIS opneemt voor de duur van 8 jaar en
–
[eiser] voordat de externe registratie daadwerkelijk wordt doorgevoerd de gelegenheid heeft binnen veertien dagen daar tegen verweer te voeren.
2.10.
De advocaat van [eiser] heeft in een brief van 19 september 2019 aan Bovemij geschreven dat niet [eiser] maar zijn zoon de inkomensverklaringen -buiten zijn weten- heeft aangepast en verzonden, dat hij betwist dat [eiser] frauduleus heeft gehandeld, dat hij Bovemij verzoekt en zo nodig sommeert om binnen veertien dagen “voort te gaan met het traject van vergoeding van de schade” en dat hij bezwaar maakt tegen de door Bovemij aangekondigde maatregelen.
2.11.
Verdere correspondentie tussen partijen heeft niet geleid tot het terugbetalen van de voorschotten, het uitbetalen van een verzekeringsuitkering of het ongedaan maken van de registraties.
- Het geschil
in conventie
3.1.
[eiser] vordert samengevat- dat de rechtbank bij een bij voorraad uitvoerbaar vonnis:
voor recht verklaart dat Bovemij op grond van de SVI-verzekering gehouden is de door [eiser] geleden schade te vergoeden, waarbij de schade bij staat dient te worden opgemaakt en
beveelt dat Bovemij de registraties in het interne Incidentenregister en de externe registers van het CBV, het EVR en “de databank van de stichting CIS” doorhaalt, binnen 14 dagen na vonnisdatum, met veroordeling van Bovemij tot betaling van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, indien Bovemij daaraan niet voldoet,
met veroordeling van Bovemij in de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt -kort weergegeven- dat Bovemij op grond van de SVI-verzekering gehouden is tot schadevergoeding, dat geen sprake is van fraude en (daarom) geen grond voor afwijzing van de claim of voor registratie in de genoemde registers.
3.3.
Bovemij voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
Bovemij vordert voorwaardelijk,
onder de voorwaarde dat in conventie niet komt vast te staan dat Bovemij gehouden is om dekking te verlenen onder de SVI-verzekering, althans wordt vastgesteld dat [eiser] geen recht heeft op een hoger bedrag dan de betaalde voorschotten, samengevat-:
– de veroordeling, bij een bij voorbaat uitvoerbaar vonnis, van [eiser] tot betaling van € 9.931,53 vermeerderd met rente;
onder de voorwaarde dat in conventie wordt geoordeeld dat [eiser] de medewerkingsplicht op grond van de SVI-uitkering heeft geschonden, samengevat-:
– de veroordeling, bij een bij voorbaat uitvoerbaar vonnis, van [eiser] tot betaling van € 2.026,45 vermeerderd met rente;
telkens met voordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.5.
Bovemij stelt, kort weergegeven, dat [eiser] heeft gefraudeerd, zodat er geen recht is op een uitkering uit hoofde van de SVI-verzekering, dat de reeds betaalde voorschotten onverschuldigd zijn uitgekeerd en dat deze daarom moeten worden terugbetaald. Verder stelt Bovemij dat [eiser] door te frauderen niet heeft voldaan aan de medewerkingsplicht en daarmee is tekortgeschoten in haar verplichtingen uit hoofde van de SVI-verzekering, althans onrechtmatig heeft gehandeld, en dat hij daarom de schade van Bovemij, bestaande uit de onderzoekskosten van [expertisebureau] moet vergoeden.
3.6.
[eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4De beoordeling
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in voorwaardelijke reconventie worden beide hierna samen behandeld.
De kern van het geschil
4.2.
De kern van het geschil is de vraag of [eiser] , zoals Bovemij stelt en [eiser] betwist, valse informatie over zijn inkomen heeft verstrekt aan Bovemij om een hogere verzekeringsuitkering te krijgen. De stelplicht en zo nodig de bewijslast dat daarvan sprake is rusten op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op Bovemij. Zij koppelt daaraan immers het rechtsgevolg dat zij niet tot uitkering gehouden is en het uitgekeerde voorschot kan terugvorderen, op grond van het bepaalde in artikel 8 van de polisvoorwaarden (zie 2.2) en in artikel 7:941 lid 5 BW. Dat het recht op uitkering van [eiser] vervalt in het geval de gestelde misleiding komt vast te staan is verder geen punt van geschil. Niet gesteld is dat de misleiding dan het verval van het recht op uitkering niet zou rechtvaardigen. Evenmin is punt van discussie dat dan ook de interne en externe registraties gerechtvaardigd zijn en dat Bovemij dan niet gehouden is deze ongedaan te maken.
Bovemij heeft voldoende onderbouwd dat sprake is van misleiding
4.3.
Vaststaat dat door Bovemij/ [expertisebureau] met [eiser] / [letselschadebureau] is afgesproken dat [eiser] de jaarstukken van [uitzendbureau] en [besloten vennootschap] over de afgelopen vijf jaar, de belastingaangiftes en -aanslagen over diezelfde periode en de arbeidsovereenkomsten tussen hem en [uitzendbureau] en [besloten vennootschap] zal aanleveren en dat namens [eiser] vervolgens de inkomensverklaringen zijn overgelegd over de jaren 2014 tot en met 2018.
4.4.
Geen punt van geschil is dat die inkomensverklaringen vervalst zijn. Niet weersproken is dat de belastingdienst voor het laatst over 2013 een inkomen van [eiser] heeft geregistreerd, waaruit een jaarinkomen van € 0,00 blijkt en dat er over de periode na 2013 geen inkomensverklaringen beschikbaar waren. Niet betwist is dat de verstrekte inkomensverklaringen met behulp van een oude inkomensverklaring zijn gefabriceerd, waarbij de daarop vermelde jaren en registratiedata en het genoteerde inkomen zijn veranderd. De op de inkomensverklaringen vermelde geregistreerde over 2014 tot en met 2018 van respectievelijk € 44.000,00, € 66.000,00, € 88.000,00, € 88.000,00 en € 96.000,00 zijn valselijk ingevuld. De ingevulde inkomens komen niet overeen met, althans zijn niet te herleiden tot en volgen niet uit de overige beschikbaar gekomen gegevens (jaarstukken en arbeidsovereenkomsten) over het inkomen van [eiser] over die jaren. [eiser] heeft ook verder niet onderbouwd dat de in de valse inkomensverklaringen genoemde bedragen overeenkomen met zijn werkelijke inkomen.
4.5.
Geen punt van geschil is verder dat het vaststellen van de hoogte van de inkomsten van [eiser] over de jaren vóór het ongeval van belang zijn om de schade als gevolg van het ongeval vast te kunnen stellen en daarmee de hoogte van de uitkering waarop [eiser] op grond van de SVI-verzekering recht heeft. De rechtbank is van oordeel dat er in genoemde omstandigheden in beginsel van mag worden uitgegaan dat het op voornoemde wijze fabriceren van inkomensverklaringen als (valse) bewijsstukken over het inkomen van [eiser] geen andere reden kan hebben dan het verkrijgen van een hogere uitkering dan die zonder deze stukken zou zijn ontvangen en het daarmee misleiden en benadelen van Bovemij. Bovemij heeft daarmee voldaan aan haar in 4.2 genoemde stelplicht.
Het verweer van [eiser] dat zijn zoon de valse stukken heeft ingediend is onaannemelijk.
4.6.
In de hiervoor genoemde omstandigheden mag van [eiser] verwacht worden dat hij zijn betwisting dat sprake is van opzettelijke misleiding voldoende onderbouwt. Dat heeft hij nagelaten.
4.7.
De betwisting van [eiser] dat sprake is van opzettelijke misleiding is enkel onderbouwd met de stelling dat de valse inkomensverklaringen buiten zijn medeweten door zijn toen 17-jarige zoon zijn ingediend. Dat die zoon dat buiten medeweten van [eiser] zou hebben gedaan acht de rechtbank echter niet geloofwaardig. Als onderbouwing voert [eiser] aan dat hij door zijn lichamelijke en psychische toestand, als nasleep van het ongeval, zelf niet in staat was om aan de afspraak te voldoen de inkomstensstukken aan te leveren, dat hij ook niet in staat was dat samen met zijn zoon te doen en zelfs niet om de door zijn zoon verzamelde stukken voordat deze werden ingediend te bespreken of te controleren. Dat zijn gezondheidstoestand zó slecht was volgt echter niet uit de door [eiser] overgelegde medische stukken en is ook verder niet aannemelijk gemaakt. In de door [eiser] overgelegde brieven van een psychiater en zijn huisarts staat dat in juni 2019 sprake was van een “Acute stressstoornis na auto accident (whiplash trauma)” en dat toen een beleid werd geadviseerd met psychotherapie, naast in overleg met [eiser] psychofarmacologische behandeling/begeleiding en “psycho-educatie ten aanzien van het stapsgewijs autorijden hervatten en geruststelling voor angst impuls controle verlies”. Verder staat er dat het met [eiser] vanaf 2020 “anamnestisch” met behulp van medicatie beter was gegaan, maar dat later in 2021, na stagnatie in de afwikkeling van de letselschadezaak weer aggravatie van de klachten optrad en de acute stressstoornis is overgegaan in een posttraumatische stressstoornis. Dat [eiser] in juni 2019 ten tijde van het indienen van de inkomensverklaringen er zo slecht aan toe was dat hij het verzamelen van inkomensstukken geheel aan zijn zoon moest overlaten en zelfs niet in staat was tot overleg en controle blijkt daar niet uit. Dit volgt ook niet uit de gespreksverslagen van [letselschadebureau] en [expertisebureau] . Nadere onderbouwing waaruit dat zou kunnen volgen is niet gegeven.
4.8.
Daarbij komt dat [eiser] geen aannemelijke verklaring heeft gegeven waarom de zoon, die [eiser] , zo verklaart [eiser] ter zitting, enkel “uit vaderliefde” had willen helpen, de inkomensverklaringen zou hebben vervalst. In de gegeven omstandigheden mag van [eiser] worden verwacht dat hij daarvoor enige verklaring en onderbouwing had gegeven. Hij kan dan ook niet volstaan met de opmerking ter zitting “dat moet u maar aan hem vragen”. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien waarom de minderjarige zoon zonder aansporing en zonder overleg, ‘uit vaderliefde’, achter de rug van [eiser] om, valse inkomensverklaringen zou opmaken en indienen. Dat de zoon zou veronderstellen zijn vader daarmee te helpen is niet onderbouwd en zonder onderbouwing onaannemelijk. [eiser] heeft ook geen stuk of verklaring van de zoon ingebracht die voor de stellingen van [eiser] op dit punt enige onderbouwing geven. [eiser] heeft ook niet kunnen duidelijk maken waarop de zoon de valse verklaringen uit eigen initiatief zou hebben gebaseerd, nu die verklaringen ook niet zijn te herleiden op de verder ingebrachte stukken.
De gevolgen van de misleiding voor de vorderingen in conventie
4.9.
De conclusie is dat de betwisting van de onderbouwde stelling van Bovemij dat [eiser] Bovemij heeft misleid om een hogere uitkering te krijgen onvoldoende is onderbouwd en dat de rechtbank daarom aan het verweer van [eiser] voorbij gaat en van die misleiding uitgaat. Zoals overwogen in 4.2 betekent dit dat het recht op uitkering van [eiser] is vervallen, gelet op het bepaalde in artikel 8 van de polisvoorwaarden (zie 2.2) en in artikel 7:941 lid 5 BW, en dat Bovemij niet tot uitkering van verzekeringsgeld is gehouden. Dat [eiser] door het ongeval (volgens zijn stellingen) wel schade heeft geleden en ook kosten heeft gemaakt voor rechtsbijstand doet daar aan niet af. Geen geschilpunt is verder dat de interne en externe registraties gerechtvaardigd zijn in het geval van misleiding, zoals hier is vastgesteld, en dat Bovemij daarom niet gehouden is tot het ongedaan maken daarvan. De vorderingen in conventie zijn daarom niet toewijsbaar.
De betaalde voorschotten moeten worden terugbetaald
4.10.
Aan de voorwaarde waaronder de voorwaardelijke vordering in reconventie onder 1. is ingediend is voldaan. Niet betwist is dat [eiser] als voorschot in totaal € 9.931,53 heeft ontvangen. Nu vaststaat dat [eiser] geen recht had op een verzekeringsuitkering is er geen grond voor die voorschotverstrekking zodat Bovemij deze als onverschuldigd betaald kan terugvorderen (artikel 6:203 BW). Dat [eiser] , zoals hij aanvoert door het ongeval wel degelijk schade heeft geleden en ‘belang had bij professionele hulp’ betekent niet dat terugvordering “onredelijk” is of dat dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De reconventionele vordering tot dat bedrag van € 9.931,53 is daarom toewijsbaar.
4.11.
Bovemij heeft niet onderbouwd gesteld dat [eiser] al op het moment van ontvangst van de voorschotten te kwader trouw was en deze toen te kwader trouw heeft aangenomen. Dit spreekt ook niet voor zich, nu de voorschotten (grotendeels) zijn verstrekt vóór de ontvangst van de valse inkomensverklaringen. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, kan dan ook niet worden aangenomen dat [eiser] al direct bij ontvangst van de onverschuldigd betaalde voorschotten in verzuim was en al vanaf dat moment wettelijke rente verschuldigd is. Nu verder Bovemij wel spreekt over “herhaaldelijke aanmaningen” maar verder niet concreet stelt wanneer het verzuim dan zou zijn ingetreden wordt de gevorderde wettelijke rente pas toegewezen vanaf 3 november 2021, de datum van het indienen van de conclusie van antwoord, tevens inhoudende de voorwaardelijke eis in reconventie.
Geen grond voor vergoeding onderzoekskosten [expertisebureau]
4.12.
Gelet op het vorenstaande is ook voldaan aan de voorwaarde waaronder de reconventionele vordering onder 2. is ingesteld. Geen twistpunt is dat het indienen van vervalste inkomensverklaringen een tekortkoming en onrechtmatige daad van [eiser] jegens Bovemij oplevert. [eiser] heeft echter betwist dat sprake is van een causaal verband tussen het indienen van de vervalste verklaringen en de onderzoekskosten van [expertisebureau] . Hij voert aan dat [expertisebureau] al was ingeschakeld vóórdat de inkomensverklaringen waren ingediend en dat de kosten daarvan dus losstaan van de tekortkoming/onrechtmatige daad. Bovemij heeft dit niet gemotiveerd weerlegd en ook overigens onvoldoende onderbouwd dat zij (extra) kosten heeft moeten maken als gevolg van de misleiding en om welke kosten dat dan zou gaan. Dit deel van de vordering is daarom niet toewijsbaar.
De proceskosten in conventie en in reconventie
4.13.
[eiser] is in conventie in het ongelijk gesteld en in reconventie grotendeels in het ongelijk gesteld. Hij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie worden de advocaatkosten in reconventie vermenigvuldigd met een factor 0,5.
4.14.
De kosten aan de zijde van Bovemij in conventie worden begroot op € 1.623,00 (€ 667,00 aan griffierrecht en € 956,00 aan salaris advocaat (2,0 punten × tarief € 478,00)). De kosten aan de zijde van Bovemij in reconventie worden begroot op € 478,00 aan salaris advocaat (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 478,00).
4.15.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Bovemij tot op heden begroot op € 1.623,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de vonnisdatum tot de dag van volledige betaling,
in reconventie
5.3.
veroordeelt [eiser] om aan Bovemij te betalen een bedrag van € 9.931,53 (negenduizend negenhonderdéénendertig euro en drieënvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 3 november 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Bovemij tot op heden begroot op € 478,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na de vonnisdatum tot de dag van volledige betaling,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
voorts in conventie en in reconventie
5.6.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten, met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2022.