Rb: tussentijds hoger beroep tegen de beschikking in deelgeschil toegestaan
Bij beschikking van 1 september 2020 in de deelgeschilprocedure heeft de rechtbank het verzoek van de eisende partij om voor recht te verklaren dat de verzekeraar aansprakelijk is voor alle schade die eisende partij heeft geleden en zal lijden door het hem overkomen ongeval op 26 maart 2019 afgewezen. Tegelijk met de dagvaarding in de bodemprocedure heeft eiser verzocht om tegen de genoemde beschikking tussentijds hoger beroep in te mogen stellen. Omdat de mogelijkheid bestaat dat het gerechtshof over de causaliteitsvraag een ander oordeel heeft en vanwege proceseconomische redenen zal de rechtbank toestaan om tussentijds hoger beroep in te stellen tegen de beschikking in deelgeschil van 1 september 2020.
ECLI:NL:RBGEL:2022:1244, Rechtbank Gelderland, C/05/399902 / HZ ZA 22-58 (rechtspraak.nl)
ECLI:NL:RBGEL:2022:1244
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
09-03-2022
Datum publicatie
16-03-2022
Zaaknummer
C/05/399902 / HZ ZA 22-58
Rechtsgebieden
Verbintenissenrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Tussenuitspraak
Inhoudsindicatie
Verzoek hoger beroep van uitspraak in deelgeschil. artikel 1019cc Rv jo artikel 337 lid 2 Rv
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/399902 / HZ ZA 22-58
Vonnis van 9 maart 2022
in de zaak van
[eisende partij] ,
wonende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.H. Lefers te Eibergen,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. N.C. Haase te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en ASR genoemd worden.
1De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
–
de dagvaarding d.d. 3 februari 2022 tevens verzoek tot het instellen van tussentijds appel
–
het e-mailbericht van de rechtbank d.d. 16 februari 2022 aan ASR met het verzoek om een reactie op het verzoek van [eisende partij] tot het instellen van tussentijds appel
–
het e-mailbericht van ASR d.d. 22 februari 2022.
1.2.
Vervolgens is uitspraak bepaald.
2De overwegingen
2.1.
Bij beschikking van 1 september 2020 in de deelgeschilprocedure met zaaknummer / rekestnummer C/05/363814 / HZ RK 19-73 heeft de rechtbank het verzoek van [eisende partij] om voor recht te verklaren dat ASR aansprakelijk is voor alle schade die [eisende partij] heeft geleden en zal lijden door het hem overkomen ongeval op 26 maart 2019, afgewezen.
2.2.
Gelijktijdig met de dagvaarding in de bodemprocedure heeft [eisende partij] verzocht om tegen de onder 2.1 genoemde beschikking tussentijds hoger beroep te mogen instellen.
ASR heeft desgevraagd meegedeeld dat zij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank op dit punt.
2.3.
Bij de beoordeling van het verzoek tussentijds hoger beroep toe te staan is uitgangspunt dat tegen de beslissing op een verzoek in de deelgeschilprocedure op grond van artikel 1019bb Rv geen hogere voorziening openstaat. Voorts wordt in artikel 1019cc lid 1 Rv de deelgeschilbeschikking voor de bindende kracht van daarin opgenomen beslissingen over geschilpunten die de materiële rechtsverhouding betreffen, gelijkgesteld met (eind)beslissingen in een tussenvonnis. Op grond van het derde lid van artikel 1019cc Rv kan in de bodemprocedure bij het gerechtshof hoger beroep worden ingesteld tegen de beschikking in het deelgeschil, althans tegen de daarin opgenomen bindende eindbeslissingen over de materiële rechtsverhouding van partijen, als van een tussenvonnis. De bodemrechter dient voor dit tussentijds hoger beroep verlof te verlenen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1019cc lid 3 en onder a Rv alsmede de jurisprudentie over artikel 337 Rv (HR 23 januari 2004, NJ 2005, 510).
2.4.
In de beschikking in de deelgeschilprocedure is beslist dat de toedracht van de val op 26 maart 2019 onvoldoende vaststaat en dat de vastgestelde beperkingen conform het expertiserapport van [betrokkene 1] van 30 juni 2019 – vanwege die onduidelijke toedracht – juridisch niet zonder meer direct in verband te brengen zijn met de val. Op grond hiervan oordeelde de rechtbank dat de val op 26 maart 2019 niet in oorzakelijk verband staat met het eerste ongeval van 13 maart 2017. De vraag of de gevolgen van de val, gelet op de aard van de aansprakelijkheid en de aard van de schade, aan ASR kunnen worden toegerekend, behoeft daarom niet meer te worden beantwoord. Het door [eisende partij] gedane beroep op het Deurmat-arrest gaat om die reden niet op.
2.5.
Er is daarmee sprake van een bindende eindbeslissing over de materiële rechtsverhouding tussen partijen, zoals bedoeld in artikel 1019cc lid 1 Rv.
2.6.
Nu niet gesteld of gebleken is dat sprake is van nieuwe feiten of een juridische misslag op grond waarvan de (bodem)rechter terug zou kunnen komen op de over de causaliteit gegeven beslissing in het deelgeschil, is de (bodem)rechter gebonden aan die beslissing. De mogelijkheid bestaat dat het gerechtshof over de causaliteitsvraag een ander oordeel heeft. Om redenen van proceseconomische aard zal de rechtbank toestaan om tussentijds hoger beroep in te stellen tegen de beschikking in deelgeschil van 1 september 2020.
2.7.
In verband met het te verlenen verlof voor het instellen van tussentijds hoger beroep zal de rechtbank de zaak naar de parkeerrol verwijzen in afwachting van de beslissing in hoger beroep.
3De beslissing
De rechtbank
3.1.
staat hoger beroep toe van de op 1 september 2020 onder zaaknummer / rekestnummer C/05/363814 / HZ RK 19-73 gegeven beschikking in de tussen partijen gevoerde deelgeschilprocedure,
3.2.
verwijst de zaak in afwachting van de procedure in hoger beroep naar de parkeerrol van 5 oktober 2022,
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022.
St/mk