Rb: verlies arbeidsvermogen afgewezen ondanks vaststelling whiplash en beperkingen door neuroloog
Whiplash onderwijzeres. Bij tussenvonnis had de rechtbank op basis van neurologisch deskundigenbericht geoordeeld dat causaal verband tussen ongeval en vastgestelde klachten en beperkingen vast staat. Voorts heeft de rechtbank een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige benoemd. De verzekeringsarts concludeert de vastgestelde beperkingen niet leiden tot psychische beperkingen of een beperking in het arbeidspatroon. Arbeidsdeskundige concludeert dat benadeelde in staat is om het aantal uren dat zij vóór het ongeval werkte, te werken als remedial teacher. Bezwaar van benadeelde dat geen rekening is gehouden met haar beperkte duurbelasting afgewezen. Schade wegens verlies van arbeidsvermogen en pensioenschade afgewezen. Smartengeld: € 3000,- .
Volledige uitspraak:
LJN: BW7716, Rechtbank Amsterdam , 330357 / HA ZA 05-3373
Datum uitspraak: 16-11-2011
Datum publicatie: 07-06-2012
Rechtsgebied: Civiel overig
Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: letselschade, de rechtbank volgt verzekeringsarts en arbeidsdeskundige in oordeel dat geen sprake is van verlies aan verdienvermogen, ofschoon wel post whiplashsyndroom is vastgesteld door de neuroloog
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 330357 / HA ZA 05-3373
Vonnis van 16 november 2011
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat aanvankelijk mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, daarna mr. J.L. van Schoonhoven, daarna mr. M.J. de Witte en thans mr. W.A. Boer te Utrecht,
tegen
de naamloze vennootschap REAAL VERZEKERINGEN (voorheen
WINTERTHUR SCHADEVERZEKERINGMAATSCHAPPIJ N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. Chr.H. van Dijk te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Reaal genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 29 oktober 2008;
– het deskundigenbericht van 24 februari 2010 van verzekeringsarts mr. G.J. Kruithof (hierna: Kruithof);
– het deskundigenbericht van 12 november 2010 van arbeidsdeskundige R.E.E.M. Artoos (hierna: Artoos);
– de conclusie na deskundigenbericht van [eiseres], met producties;
– de antwoordconclusie na deskundigenbericht van Reaal, met een productie;
– de akte uitlating productie
– de rolbeslissing van 24 augustus 2011 waarin het verzoek van [eiseres] tot het houden van pleidooi is afgewezen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In het tussenvonnis van 29 oktober 2008 (hierna: het derde tussenvonnis) heeft de rechtbank geoordeeld dat het causaal verband tussen het ongeval en de door neuroloog prof.dr. E.Ch. Wolters (hierna: Wolters) als deskundige bij [eiseres] vastgestelde klachten en beperkingen vast staat. Voorts heeft de rechtbank verzekeringsgeneeskundige Kruithof en arbeidsdeskundige Artoos tot deskundigen benoemd, teneinde met behulp van de door hen af te geven deskundigenrapporten de schadeposten verlies van arbeidsvermogen, huishoudelijke hulp en zelfwerkzaamheid nader in kaart te kunnen brengen.
2.2. Aan Kruithof zijn de volgende vragen gesteld, welke door hem in het deskundigenbericht van 24 februari 2010 – voor zover thans van belang – als volgt zijn beantwoord:
“1. Wilt u aan de hand van de expertiserapporten van prof.dr. E.Ch. Wolters een belastbaarheidsprofiel opstellen en dat zo uitvoerig mogelijk toelichten ten behoeve van de arbeidsdeskundige?
(…)
3.3 Anamnese.
(…)
Tractus Anamnese:
Sinds 1985 hartritme stoornissen. Het is een jaar geleden dat zij een aanval heeft gekregen zij moet dan medicatie gebruiken en zonodig naar het ziekenhuis gaan.
(…)
4. Beschouwing en conclusie.
(…)
Onderzoek van de psyche toont geen duidelijke afwijkingen. Er worden geen cognitieve stoornissen waargenomen.
Ondergetekende constateert dat het klachtenpatroon en de onderzoeksbevindingen d.d. 11 december 2009 in essentie niet afwijken van het klachtenpatroon en de onderzoekbevindingen zoals omschreven door deskundige Wolters in zijn rapport d.d. 9 april 2004.
Evenals deskundige Wolters is ondergetekende van mening dat het klachtenpatroon kan worden omschreven als een post-whiplash syndroom van de cervicale wervelkolom.
Op basis van de bevindingen van deskundige Wolters en op basis van de bevindingen d.d. 11 december 2009 is ondergetekende van mening dat patiënte is aangewezen op activiteiten waarbij beperkingen gelden ten aanzien van zowel statische als dynamische belasting van nek en schouders. Er gelden ook beperkingen ten aanzien van duwen, dragen, tillen, reiken, bovenhands werken, kruipen, knielen, hurken etc.
Verder gelden er beperkingen met betrekking tot zien van onrustige beelden (flitsen, snel wisselende beelden) op beeldschermen.
Voor een uitgebreide omschrijving van de beperkingen wordt verwezen naar bijgevoegde beperkingenlijst d.d. 22 december 2009
Bij inachtneming van bovengenoemde beperkingen is er geen indicatie om beperkingen ten aanzien van psychische belasting en een restrictie met betrekking tot het arbeidspatroon aan te nemen.
(…)”
2.3. Kruithof heeft een beperkingenlijst aan zijn rapport toegevoegd.
Kruithof heeft partijen de gelegenheid geboden om te reageren op zijn (concept) rapport, van welke gelegenheid partijen gebruik hebben gemaakt. De reacties zijn aan de rapportages toegevoegd. Kruithof heeft in deze reacties geen aanleiding gezien voor het geven van nader commentaar.
2.4. Aan Artoos zijn in het derde tussenvonnis de volgende vragen gesteld, welke door haar in het deskundigenbericht van 12 november 2010 – voor zover thans van belang – als volgt zijn beantwoord:
“11 BEANTWOORDING VRAGEN
(…)
4. In welke mate is betrokkene, op basis van de ongevalgerelateerde beperkingen, geschikt of ongeschikt voor het eigen werk als onderwijzeres en het werk in het bedrijf van haar echtgenoot?
Betrokkene is op een aantal fracties van handelingen zoals het incidenteel tillen van een kleuter en het mogelijk langdurig priegelwerk niet helemaal geschikt voor de functie van leraar in groep 1/groep 2 van het basisonderwijs. Indien er een klassenassistent aanwezig is, dan is er niets aan de hand en is betrokkene wel geschikt. Indien er echter sprake is van een solo functie, wat het geval was voor en ten tijde van het ongeval, dan is betrokkene niet volledig en hierdoor dus niet geschikt voor deze functie. Betrokkene is echter met de gestelde beperkingen door de heer Kruithof wel in staat om de functie van leraar in de hogere groepen van het basisonderwijs te verrichten. Immers, de fysieke belasting hierin overschrijdt nergens de fysieke beperkingen en de psychische/cognitieve belasting die een hoofdkenmerk is in de functie van leraar in het gehele basisonderwijs, wordt nergens overschreden omdat er op dat vlak geen beperkingen zijn gesteld door de heer Kruithof.
Ten aanzien van de administratieve/secretariële werkzaamheden ten behoeve van het bedrijf van de echtgenoot van betrokkene is er nergens sprake van enige overschrijding van de gestelde beperkingen door de heer Kruithof.
5. Kan de eventuele mate van arbeidsongeschiktheid voor het eigen werk worden verminderd door het maken van nadere afspraken in het kader van de werkzaamheden en/of door het aanbrengen van voorzieningen? Zo ja, in hoeverre leidt dat tot een vermindering van de arbeidsongeschiktheid?
Voor wat betreft de functie van leraar in groep 1 en 2 is betrokkene geschikt te achten, zodra er gebruik wordt gemaakt van een klassenassistent. In vele scholen is dat het geval, zeker als de groepen groot zijn. (…) De eigen functie van betrokkene houdt echter in dat ze in andere (hogere) groepen kan lesgeven. Daarvoor is ze wel geschikt te achten met de gestelde beperkingen van de heer Kruithof.
(…)
13. In welke mate is [eiseres], op basis van de ongevalgerelateerde beperkingen, arbeidsongeschikt ten aanzien van huishoudelijke werkzaamheden?
Bij de vergelijking van de belastingaspecten in de diverse huishoudelijke taken en werkzaamheden met de gestelde beperkingen door de heer Kruithof, is er sprake van overschrijding ten aanzien van een aantal taken die te maken hebben met de zorg voor de woning en het strijken. In deze taken is het tuinonderhoud voor de huidige onderhoudsvriendelijke tuin meegenomen.
14. Wilt u, indien er sprake is van arbeidsongeschiktheid voor huishoudelijke werkzaamheden, aangeven in hoeverre dat leidt tot behoefte aan hulp van derden in de huishouding?
De uitval in de huishoudelijke taken leidt tot een behoefte aan hulp van derden voor 3,1 uren per week. Dit is inclusief het reguliere tuinonderhoud.
15. In welke mate is [eiseres], op basis van de ongevalgerelateerde beperkingen, arbeidsongeschikt ten aanzien van doe-het-zelf-werkzaamheden in en om de woning/tuin?
Betrokkene is volledig ongeschikt om het schilderwerk te verrichten aan de woning.
16. Wilt u, indien er sprake is van arbeidsongeschiktheid van dergelijke doe-het-zelf- werkzaamheden, aangeven in hoeverre dat leidt tot behoefte aan hulp van derden?
De uitval in het schilderwerk leidt tot een behoefte aan hulp van derden van gemiddeld 8 uren per jaar.
(…)”
2.5. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om te reageren op het (concept) rapport van Artoos, van welke gelegenheid zij gebruik hebben gemaakt. De reacties zijn door Artoos als bijlagen bij haar rapport gevoegd en in een apart hoofdstuk (10) van het rapport besproken.
2.6. De rechtbank stelt voorop dat de grootste post van de vordering van [eiseres] het verlies aan verdienvermogen betreft. Om dat in kaart te brengen zijn de deskundigen Kruithof en Artoos met voorafgaande instemming van partijen door de rechtbank benoemd. De rechtbank neemt bij de beoordeling van de door Kruithof en Artoos afgegeven rapporten de
volgende maatstaf in acht. De waarde die in de onderhavige bodemprocedure aan de
deskundigenberichten zal worden toegekend, staat ter beoordeling van de rechtbank, waarbij
met name acht zal worden geslagen op het volgende. Een deskundigenrapport dient
antwoord te geven op de vraag naar de medische klachten en beperkingen en de medische
causaliteit met het ongeval op een zodanig begrijpelijke wijze, dat de rechtbank aan de hand
daarvan een juridisch oordeel kan vellen. De deskundige is vrij in de wijze waarop hij zijn
onderzoek inricht. Zijn rapport dient deugdelijk gemotiveerd te zijn, hetgeen onder meer
inhoudt dat de deskundige inzichtelijk maakt hoe hij tot zijn oordeel is gekomen en hoe zijn
oordeel zich verhoudt tot de gebruikelijke zienswijzen en richtlijnen binnen zijn
beroepsgroep, alsmede dat hij een eventuele afwijking daarvan deugdelijk motiveert. Indien
een deskundigenbericht dat is uitgebracht op verzoek van de rechtbank op een zorgvuldige
wijze tot stand is gekomen, de conclusies van de deskundige deugdelijk zijn onderbouwd en
voortvloeien uit de door hem in het rapport vermelde gegevens, zal de rechtbank het oordeel
van de deskundige, die juist vanwege zijn specifieke deskundigheid op het terrein van het
onderzoek is benoemd, niet snel naast zich neerleggen. Van de partij die een dergelijk
deskundigenbericht bekritiseert, mag verlangd worden dat hij zijn stellingen deugdelijk
onderbouwt, bijvoorbeeld door een rapport van een andere deskundige in het geding te
brengen, waarin de conclusies van de door de rechtbank benoemde deskundige op
overtuigende wijze worden weersproken. In dat geval zullen er zwaarwegende en
steekhoudende bezwaren aangaande de wijze van totstandkoming of de inhoud van het
deskundigenbericht moeten zijn, wil de rechtbank besluiten dat zij een dergelijk bericht
naast zich neerlegt.
2.7. Beide partijen hebben zich inhoudelijk uitgelaten over de deskundigenberichten. De rechtbank zal eerst het rapport Kruithof bespreken. Vervolgens zullen aan de hand van het rapport Artoos de standpunten van partijen – voor zover relevant – per geschilpunt worden weergegeven. Tot slot komen de overige posten in verband waarmee [eiseres] vergoeding vordert aan de orde.
3. Het rapport Kruithof
3.1. Kruithof komt in zijn rapport tot de volgende conclusie:
“Bij inachtneming van bovengenoemde beperkingen is er geen indicatie om beperkingen ten aanzien van psychische belasting en een restrictie met betrekking tot het arbeidspatroon aan te nemen. “
[eiseres] heeft bezwaar tegen deze conclusie van Kruithof, kort gezegd omdat hij volgens [eiseres] ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar beperkte duurbelasting en met de cognitieve klachten die zij ondervindt. Volgens [eiseres] komt in de rapportages van Wolters en de eerder in opdracht van het UWV ingeschakelde verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige van de Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs (hierna: USZO) uitdrukkelijk aan de orde dat zij last heeft van snel intredende vermoeidheid en kampt met concentratie- en geheugenproblemen. Ook blijkt uit die rapporten dat zij cognitieve klachten ondervindt. Kruithof had met inachtneming van het bovenstaande dan ook niet mogen concluderen dat geen indicatie bestaat om beperkingen aan te nemen ten aanzien van psychische belasting en om een restrictie met betrekking tot het arbeidspatroon aan te nemen. Evenmin had Kruithof tot de conclusie mogen komen dat bij [eiseres] geen cognitieve stoornissen zijn waargenomen, aldus steeds [eiseres].
Reaal kan zich wel vinden in het beperkingenpatroon dat Kruithof heeft opgesteld en de daaruit volgende conclusie.
3.2. De rechtbank begrijpt [eiseres] aldus, dat zij zich op het standpunt stelt dat de conclusies van Kruithof in tegenspraak zijn met het hetgeen eerder door Wolters is gerapporteerd. De rechtbank volgt [eiseres] daarin niet. Immers, uit het rapport Kruithof blijkt dat hij de door Wolters vastgestelde beperkingen ten aanzien van de duurbelasting en de cognitieve klachten heeft onderkend. Kruithof concludeert vervolgens dat met inachtneming van alle beperkingen, het voor [eiseres] nog mogelijk is te werken. Voor zover [eiseres] meent dat deze conclusie onjuist is, heeft zij dat onvoldoende onderbouwd. Zij heeft bijvoorbeeld nagelaten een rapport van een andere deskundige in het geding te brengen, waarin de conclusies van Kruithof op overtuigende wijze worden weersproken. Uit het rapport blijkt bovendien Kruithof de opmerkingen van [eiseres] en haar medisch adviseur heeft gelezen en dat naar aanleiding daarvan geen nader commentaar nodig was. Daarnaast heeft de rechtbank in r.o. 2.8 van het derde tussenvonnis reeds overwogen dat uit het rapport van Wolters blijkt dat aan de cognitieve klachten van [eiseres] is tegemoetgekomen met de door Wolters vastgestelde beperkingen. Aldus zijn de conclusies van Kruithof naar het oordeel van de rechtbank niet in tegenspraak met het rapport Wolters. In aanmerking nemend de hiervoor onder rechtsoverweging 2.6 geformuleerde maatstaf, is de rechtbank van oordeel dat het rapport Kruithof op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de conclusies van Kruithof deugdelijk zijn onderbouwd en voortvloeien uit de door hem in het rapport vermelde gegevens. De stellingen van [eiseres] zijn voorts onvoldoende onderbouwd om te kunnen worden aangemerkt als zwaarwegende en steekhoudende bezwaren aangaande de wijze van totstandkoming of de inhoud van het rapport Kruithof.
3.3. Reaal stelt nog dat zij naar aanleiding van het rapport Kruithof tot de conclusie is gekomen dat [eiseres] geen melding heeft gemaakt van een mogelijk essentiële pre-existentiële klacht, te weten een hartritmestoornis. [eiseres] heeft dit ten onrechte niet gemeld, noch aan Reaal, noch aan Wolters. Reaal stelt dat aan de thans ter beschikking staande patiëntenkaart van [eiseres] delen ontbreken, met als gevolg dat niet met zekerheid kan worden gezegd dat alle relevante informatie in de rapportages van is betrokken. Zij vindt dat zij in staat moet worden gesteld om over de hartritmestoornis en eventuele andere medische beperkingen een eigen oordeel te vormen.
[eiseres] verweert zich kort gezegd met de stelling dat de hartritmestoornissen vrijwel geen rol spelen in haar (werkzame) leven en dus ook niet van belang zijn bij het bepalen van de schade in deze zaak.
3.4. De rechtbank volgt Reaal niet in haar stelling dat niet met zekerheid kan worden gezegd dat alle relevante informatie in de rapportages is betrokken. Partijen hebben het debat op dit punt reeds gevoerd, als gevolg waarvan in het eerste tussenvonnis – op aandringen van Reaal – is bepaald dat de patiëntenkaart van 5 jaar vóór het ongeval diende te worden betrokken in het deskundigenonderzoek van Wolters. Het enkele feit dat in de rapportage van Kruithof – zijdelings – melding wordt gemaakt van een bij [eiseres] aanwezige hartritmestoornis, wil nog niet zeggen dat aan de rapporten van Kruithof en Artoos geen (volledige) waarde kan worden gehecht. In aanmerking nemend de onderbouwde stelling van [eiseres] dat zij nauwelijks last ondervindt van de hartritmestoornis, alsmede het feit dat Kruithof in zijn rapport wel melding maakt van de kwaal, maar daaraan kennelijk ook geen beperkingen verbindt, zal de rechtbank voorbij gaan aan de stellingen van Reaal voor zover die strekken tot heropening van de deskundigenberichten. Ook hier geldt naar het oordeel van de rechtbank dat Reaal geen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren heeft aangevoerd aangaande de wijze van totstandkoming of de inhoud van het rapport Kruithof.
3.5. Om bovengenoemde redenen zal de rechtbank bij de verdere beoordeling uitgaan van de juistheid van het rapport Kruithof en de daarin vermelde conclusie dat bij inachtneming van de door hem genoemde beperkingen er geen indicatie is om beperkingen ten aanzien van psychische belasting en een restrictie met betrekking tot het arbeidspatroon van [eiseres] aan te nemen.
4. Het rapport Artoos
4.1. Artoos heeft zich in haar rapport gebaseerd op het rapport Kruithof. De rechtbank heeft reeds overwogen uit te zullen gaan van de juistheid van het rapport Kruithof. De rechtbank zal aan de hand van het rapport Artoos de tussen partijen nog openstaande geschilpunten: verlies van arbeidsvermogen, pensioenschade, huishoudelijke hulp en zelfwerkzaamheid bespreken, waarbij per onderwerp eventuele inhoudelijke bezwaren bij partijen tegen het rapport Artoos aan de orde zullen komen.
4.2. Verlies van arbeidsvermogen
4.2.1. Partijen zijn allereerst verdeeld over de vraag of sprake is van verlies van arbeidsvermogen bij [eiseres]. In het eerste tussenvonnis is hiertoe overwogen dat bij de beoordeling van die vraag, de feitelijke inkomenssituatie van na het ongeval vergeleken moet worden met de hypothetische situatie zonder ongeval, waarbij het aankomt op de redelijke verwachtingen omtrent toekomstige ontwikkelingen. Nu is komen vast te staan dat de klachten en beperkingen bij [eiseres] ongevalsgevolg zijn, zal aan de hand van de thans voorliggende deskundigenrapporten moeten worden beoordeeld of [eiseres] ten gevolge van de klachten en beperkingen haar functie van onderwijzeres, zoals zij die verrichte vóór het ongeval, niet meer kan uitoefenen. Artoos zegt hierover het volgende:
“Betrokkene is op een aantal fracties van handelingen zoals het incidenteel tillen van een kleuter en het mogelijk langdurig priegelwerk niet helemaal geschikt voor de functie van leraar in groep 1/groep 2 van het basisonderwijs. Indien er een klassenassistent aanwezig is, dan is er niets aan de hand en is betrokkene wel geschikt. Indien er echter sprake is van een solo functie, wat het geval was voor en ten tijde van het ongeval, dan is betrokkene niet volledig en hierdoor dus niet geschikt voor deze functie. Betrokkene is echter met de gestelde beperkingen door de heer Kruithof wel in staat om de functie van leraar in de hogere groepen van het basisonderwijs te verrichten. Immers, de fysieke belasting hierin overschrijdt nergens de fysieke beperkingen en de psychische/cognitieve belasting die een hoofdkenmerk is in de functie van leraar in het gehele basisonderwijs, wordt nergens overschreden omdat er op dat vlak geen beperkingen zijn gesteld door de heer Kruithof.”
4.2.2. [eiseres] stelt dat zij de functie die zij vóór het ongeval bekleedde, als onderwijzeres bij Gaandeweg, niet langer kan uitoefenen ten gevolge van de klachten en beperkingen die zij ondervindt als gevolg van het ongeval. Dit volgt volgens [eiseres] ook uit de hierboven weergegeven opvatting van Artoos. Ten aanzien van de opmerking van Artoos dat [eiseres] wel in staat zou zijn om de functie van leraar in de hogere groepen van het basisonderwijs zou kunnen verrichten, stelt [eiseres] dat dit nooit aan de orde is geweest en ook niet voor de hand lag. Gezien de huidige leeftijd van [eiseres] is het volgens haar nu ook niet meer aannemelijk dat zij daarvoor in aanmerking zou komen.
Reaal stelt dat [eiseres] ook na het ongeval in groep 1 / 2 zou kunnen lesgeven, nu het in het primair onderwijs bepaald gebruikelijk is dat klassenassistenten in de klas aanwezig zijn. Bovendien had [eiseres] – zonder dat daartoe specifieke omscholing nodig was – wel fulltime kunnen functioneren als leraar in de hogere groepen, vanaf groep 3.
4.2.3. De rechtbank begrijpt uit het rapport Artoos dat [eiseres] de functie van onderwijzeres van groep 1 en 2 van het basisonderwijs als gevolg van het onderwijs niet, want niet zonder meer, kan uitoefenen. Artoos verbindt daar immers de voorwaarde aan dat gebruik kan worden gemaakt van een klassenassistent. De algemene stelling van Reaal dat het in het primair onderwijs bepaald gebruikelijk is dat klassenassistenten in de klas aanwezig zijn, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat de groepen 1 en 2 bij basisschool Gaandeweg beschikken over een klassenassistent, zeker aangezien dat, zo blijkt ook uit het rapport Artoos, vóór en ten tijde van het ongeval niet het geval was.
4.2.4. De rechtbank volgt wel de door Artoos aangedragen mogelijkheid voor [eiseres] om in de hogere groepen les te geven volgen. Zij neemt daarbij in aanmerking de door [eiseres] onvoldoende betwist gebleven conclusie van Artoos dat [eiseres] met inachtneming van de door Kruithof vastgestelde beperkingen en zonder nadere omscholing in staat zou zijn (geweest) om les te geven aan de hogere groepen. De stellingen van [eiseres], inhoudende dat (i) dit nooit aan de orde is geweest, (ii) het vanwege gebrek aan ervaring op dat gebied niet voor de hand lag, en (iii) het thans, gezien haar leeftijd, ook niet meer aannemelijk is dat zij daarvoor in aanmerking komt, bieden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grond om aan te nemen dat het rapport van Artoos op dit onderdeel niet juist zou zijn. Dat het feitelijk nooit aan de orde is geweest om in de hogere groepen les te gaan geven, wil immers niet zeggen dat het niet mogelijk is. Bovendien was Artoos bekend met de leeftijd van [eiseres]. Voor zover [eiseres] heeft willen stellen dat Artoos op dit punt [eiseres]’ beperkte duurbelasting en de bij haar bestaande cognitieve klachten heeft miskend, dan verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover hiervoor bij de bespreking van het rapport Kruithof in r.o. 3.2. heeft overwogen. Aldus zal de rechtbank de hiervoor weergegeven conclusie uit het rapport Artoos volgen. Dit leidt ertoe dat ten aanzien van de werkzaamheden van [eiseres] als onderwijzeres geen sprake is van verlies aan verdienvermogen.
4.2.5. Het bovenstaande heeft tot gevolg dat het uit hoofde van het eerste tussenvonnis niet langer nodig is te beoordelen of [eiseres], als gevolg van de klachten en beperkingen die ongevalsgevolg zijn, in staat is om het aantal uren dat zij vóór het ongeval werkte, te werken als remedial teacher / intern begeleider.
4.2.6. Wel dient nog te worden beoordeeld of [eiseres] als gevolg van de klachten en beperkingen die ongevalsgevolg zijn, haar werkzaamheden in het bedrijf van haar echtgenoot niet meer kan verrichten en of [eiseres] deze werkzaamheden had kunnen voortzetten in de situatie zonder ongeval, met uitbreiding van het aantal uren dat zij werkte als onderwijzeres. Artoos stelt hierover het volgende:
“Ten aanzien van de administratieve/secretariële werkzaamheden ten behoeve van het bedrijf van de echtgenoot van betrokkene is er nergens sprake van enige overschrijding van de gestelde beperkingen door de heer Kruithof.”
4.2.7. Ook met deze conclusie van Artoos is [eiseres] het oneens. Volgens [eiseres] gaat Artoos voorbij aan de feitelijke situatie dat zij vóór het ongeval dertien tot vijftien uur per week in het bedrijf van haar echtgenoot werkte. Volgens [eiseres] kan zij dat als gevolg van haar beperkingen thans niet meer.
4.2.8. De rechtbank overweegt als volgt. Feitelijk komen de bezwaren van [eiseres] er op neer dat zij vindt dat geen rekening is gehouden met haar beperkte duurbelasting. Te dien aanzien geldt dat reeds is overwogen dat wordt uitgegaan van het door Kruithof vastgestelde beperkingenpatroon. Artoos kon dus ook van dat beperkingenpatroon uitgaan en zij heeft het vervolgens nader uitgewerkt in haar rapport, dat blijk geeft van de wijze waarop het tot stand is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank en met inachtneming van de maatstaf zoals verwoord in rechtsoverweging 2.6, is het rapport Artoos op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen, zijn haar conclusies deugdelijk onderbouwd en vloeien deze voort uit de door haar in het rapport vermelde gegevens. Met Reaal is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd om te kunnen worden aangemerkt als zwaarwegende en steekhoudende bezwaren aangaande de wijze van totstandkoming of de inhoud van het rapport Artoos. Reeds in het eerste tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat [eiseres] het door haar gestelde uren werk per week vóór het ongeval in het bedrijf van haar echtgenoot aannemelijk diende te maken. Een verwijzing naar de bij dagvaarding gevoegde stukken is – mede in het licht van de gemotiveerde betwisting van Reaal – in elk geval onvoldoende.
4.2.9. Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat [eiseres] geen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren heeft aangevoerd tegen het rapport Artoos. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de juistheid van het rapport Artoos en komt derhalve tot het oordeel dat [eiseres] in de uitoefening van haar werkzaamheden in het onderwijs en/of in het bedrijf van haar echtgenoot geen schade lijdt als gevolg van het ongeval en er daarom geen sprake is van verlies van arbeidsvermogen. De vordering van [eiseres] die ziet op de post verlies van arbeidsvermogen zal om die reden worden afgewezen.
4.3. Pensioenschade
4.3.1. De vordering van [eiseres] die ziet op de post pensioenschade treft hetzelfde lot. Het voorgaande heeft immers tot gevolg dat de stelling van [eiseres] dat zij pensioenschade lijdt doordat zij haar werkzaamheden van vóór het ongeval niet meer kan verrichten, geen stand houdt.
4.4. Huishoudelijke hulp (inclusief tuinonderhoud)
4.4.1. Ten aanzien van de mate waarin [eiseres] arbeidsongeschikt is te achten voor huishoudelijke werkzaamheden en de dientengevolge ontstane behoefte aan hulp van derden, zegt Artoos het volgende:
“Bij de vergelijking van de belastingaspecten in de diverse huishoudelijke taken en werkzaamheden met de gestelde beperkingen door de heer Kruithof, is er sprake van overschrijding ten aanzien van een aantal taken die te maken hebben met de zorg voor de woning en het strijken. In deze taken is het tuinonderhoud voor de huidige onderhoudsvriendelijke tuin meegenomen.
(…)
De uitval in de huishoudelijke taken leidt tot een behoefte aan hulp van derden voor 3,1 uren per week. Dit is inclusief het reguliere tuinonderhoud.”
De rechtbank heeft in het eerste tussenvonnis bepaald dat indien na de deskundigenberichten komt vast te staan dat [eiseres] als gevolg van het ongeval behoefte heeft aan huishoudelijke hulp, zij aannemelijk zal moeten maken – bijvoorbeeld door middel van facturen en betalingsbewijzen – dat zij na het ongeval huishoudelijke hulp heeft ontvangen en wat hiervan de kosten zijn geweest. Ook heeft de rechtbank bepaald dat [eiseres] aanknopingspunten diende te verschaffen om te beoordelen of juist is dat zij niet in aanmerking komt voor de hulp van thuiszorg en / of een Persoonsgebonden Budget.
[eiseres] beroept zich ter onderbouwing van haar stelling dat zij huishoudelijke hulp heeft genoten op de als productie 15 bij dagvaarding overgelegde verklaring van haar hulp. Vervolgens berekent [eiseres] haar behoefte aan huishoudelijke hulp als volgt:
Verschenen schade:
• Periode augustus 1997-december 1997
22 weken x 7 uur x € 10,00 € 1.540,00
• Periode 1998-2002
5 jaar x 48 weken x 7 uur x € 10,00 € 16.800,00
• Periode 2003 – 2009
7 jaar x 48 weken x 3 uur x € 12,50 € 12.600,00
• Periode 2010
1 jaar x 48 weken x 3 uur x € 15,00 € 2.160,00 +
€ 33.100,00
Toekomstschade:
• Periode 2010 tot en met 2023 (70ste -levensjaar)
48 weken x 3,1 uur x € 15,00 x factor 10.8670 € 24.255,14+
Totaal: € 57.355,14
4.4.2. Reaal betwist dat [eiseres] schade lijdt. Zij stelt dat de echtgenoot van [eiseres] huishoudelijke taken heeft overgenomen die [eiseres], zo blijkt uit het rapport van Artoos, ook zelf had kunnen doen. Het had volgens Reaal voor de hand gelegen dat [eiseres] die taken zelf zou uitvoeren en dat haar echtgenoot de taken ten aanzien waarvan de 3,1 uur per week uitval voor is vastgesteld voor zijn rekening zou nemen. Dat heeft tot gevolg dat feitelijk geen behoefte aan derden bestaat, aldus Reaal. Daarenboven stelt Reaal dat [eiseres] niet heeft voldaan aan de door de rechtbank aan haar opgedragen taak om aan te tonen dat zij na het ongeval huishoudelijke hulp heeft ontvangen en wat de kosten daarvan zijn geweest. Evenmin heeft [eiseres] aangetoond dat zij niet in aanmerking kwam en komt voor hulp van de thuiszorg en / of een Persoonsgebonden Budget. Ook om die reden zou de vordering van [eiseres] ten aanzien van de huishoudelijke kosten volgens Reaal moeten worden afgewezen.
4.4.3. De rechtbank stelt voorop dat indien familie en/of kennissen huishoudelijke werkzaamheden van het slachtoffer overnemen die het slachtoffer niet meer kan verrichten en het daarbij gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners, het slachtoffer aanspraak heeft op vergoeding van kosten van huishoudelijke hulp. Daaraan staat niet in de weg dat deze werkzaamheden feitelijk worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen. De redenering van Reaal dat [eiseres] geen schade had geleden als haar echtgenoot de taken ten aanzien waarvan de 3,1 uur per week uitval voor is vastgesteld voor zijn rekening zou nemen, gaat dan ook niet op. Voor zover Reaal heeft willen betogen dat [eiseres] de huishoudelijke taken die haar echtgenoot van haar heeft overgenomen ook zelf had kunnen uitvoeren, dan faalt ook dat argument, nu Reaal heeft nagelaten haar stellingen te dien aanzien te onderbouwen. Aldus gaat de rechtbank – in het licht van de conclusies van Artoos op dit punt – uit van het bestaan van een huishoudelijke hulpbehoefte bij [eiseres] als gevolg van het ongeval van 3,1 uren per week. Bij gebreke van een nadere onderbouwing ziet de rechtbank geen aanleiding om [eiseres] te volgen in haar berekening van de verschenen schade in de periode augustus 1997 tot en met 2002, waarbij zij een urenaantal van 7 hanteert. Indien [eiseres] zich daarbij mocht baseren op het bij dagvaarding overgelegde indicatieadvies afgegeven door het Regionaal Indicatie Orgaan (RIO), dan geldt dat de rechtbank bij de beoordeling van de schadepost huishoudelijke hulp als uitgangspunt de rapportage van de arbeidsdeskundige hanteert, die gebaseerd is op het belastbaarheids- en beperkingenprofiel en niet de RIO/CIZ-indicaties. De reden daarvan is gelegen in het feit dat een dergelijke indicatiestelling niet berust op een schadebenadering maar op een zorgbenadering, waarbij disfunctioneren van de huishouding wordt getracht te voorkomen. Dit betreft derhalve een andere toets dan die in een procedure als de onderhavige wordt aangelegd. De rechtbank hanteert dan ook als uitgangspunt het aantal uren aan huishoudelijke hulp behoefte, zoals is vastgesteld in het rapport Artoos.
4.4.4. Ten aanzien van de stelling van Reaal dat [eiseres] onvoldoende bewijs heeft geleverd van haar stelling dat zij niet in aanmerking kwam en komt voor hulp van de Thuiszorg en / of een Persoonsgebonden Budget, is de rechtbank met [eiseres] van oordeel dat nu de behoefte aan hulp is komen vast te staan, het aan [eiseres] is om te bepalen wie zij voor het inschakelen van die hulp zal aanspreken. Overigens was ten tijde van het schadeveroorzakende feit het beleid bij gemeenten zo, dat indien het causaal verband tussen dat feit en de behoefte aan huishoudelijke hulp kwam vast te staan, de onderhavige zorg onder de vergoedingsplicht van de aansprakelijke partij zou zijn gevallen en het PGB zou om die reden zijn geweigerd. Dit alles leidt tot het oordeel van de rechtbank dat het feit dat [eiseres] geen PGB heeft aangevraagd, geen gevolgen heeft voor de te betalen schadevergoeding door Reaal.
4.4.5. De rechtbank zal zowel voor wat betreft de verschenen schade, als voor wat betreft de toekomstige schade de door Artoos genoemde behoefte van 3,1 uren hulp per week aanhouden, tot aan haar 70ste levensjaar. Wat betreft het uurtarief is de rechtbank van oordeel dat de door [eiseres] genoemde bedragen de rechtbank niet onredelijk voorkomen.
4.4.6. In het licht van het voorgaande zal de rechtbank de verschenen schade van [eiseres] aan huishoudelijke hulp als volgt begroten:
• Periode augustus 1997-december 1997
22 weken x 3,1 uur x € 10,00 € 682,00
• Periode 1998-2002
5 jaar x 48 weken x 3,1 uur x € 10,00 € 7.440,00
• Periode 2003 – 2009
7 jaar x 48 weken x 3,1 uur x € 12,50 € 13.020,00
• Periode 2010
1 jaar x 48 weken x 3,1 uur x € 15,00 € 2.232,00 +
€ 23.374,00
4.4.7. De rechtbank overweegt ten aanzien van de gevorderde toekomstige schade dat bij gebreke van een nadere toelichting niet duidelijk is hoe [eiseres] tot de door haar gepresenteerde berekening komt. Het lijkt er in haar overzicht op dat zij tweemaal schade vordert over het jaar 2010, nu dat jaar zowel bij de verschenen schade als bij de toekomstige schade staat vermeld. De rechtbank stelt [eiseres] in de gelegenheid een voorstel te doen op welke wijze de toekomstige schade volgens haar berekend moet worden, dan wel de berekening van haar toekomstige schade ten aanzien van de kosten van huishoudelijke hulp bij akte nader toe te lichten, waarbij zij tevens nadere toelichting van gebruikte grootheden, in het bijzonder de gehanteerde kapitalisatiefactor zal dienen te verschaffen. Reaal zal hierop vervolgens bij antwoordakte mogen reageren.
4.5. Zelfwerkzaamheid (schilderwerkzaamheden)
4.5.1. Ten aanzien van de vraag of [eiseres] als gevolg van het ongeval ongeschikt is te achten tot het uitvoeren van doe-het-zelf-werkzaamheden in en om de woning en tuin, zegt Artoos het volgende:
“Betrokkene is volledig ongeschikt om het schilderwerk te verrichten aan de woning.
(…)
De uitval in het schilderwerk leidt tot een behoefte aan hulp van derden van gemiddeld 8 uren per jaar.”
4.5.2. [eiseres] stelt niet in te kunnen stemmen met het door Artoos vastgestelde aantal uren aan hulpbehoefte per jaar, omdat Artoos ten onrechte gebruik heeft gemaakt van het model voor Gestandaardiseerde Inventarisatie Tijdens Huishoudelijke Arbeid (GITHA-model), terwijl zij heeft nagelaten de feitelijke situatie ten aanzien van de daadwerkelijke behoefte aan schilderwerk aan de woning bij haar beoordeling te betrekken.
Reaal stelt kort gezegd dat [eiseres] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de door haar opgevoerde schadepost. Bovendien stelt Reaal dat [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vóór het ongeval degene was die het schilderwerk verrichtte.
4.5.3. De rechtbank overweegt dat Artoos in haar rapport slechts heeft vastgesteld dat [eiseres] ongeschikt is schilderwerk te verrichten aan de woning. Daarmee is nog niet gegeven dat [eiseres] vóór het ongeval ook daadwerkelijk schilderwerkzaamheden aan de woning verrichtte. Reaal heeft te dien aanzien vraagtekens opgeworpen, hetgeen ook in het eerste tussenvonnis tot uitdrukking komt. Dat in aanmerking nemend had het op de weg van [eiseres] gelegen haar stellingen op dit punt nader toe te lichten. Dat heeft [eiseres] niet gedaan. Daarom is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] te dien aanzien tekort is geschoten in haar stelplicht en komt men aan bewijs niet toe. De vordering van [eiseres] in verband met verlies van zelfwerkzaamheid zal dan ook worden afgewezen.
5. Overige posten
Kosten genezing en herstel
5.1. In het eerste tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat de door [eiseres] gevorderde kosten van medische behandelingen voor vergoeding in aanmerking komen, indien aannemelijk is dat [eiseres] in de visie van de behandelaars baat heeft bij de behandelingen. De kosten van een behandeling kunnen in dat geval aan het ongeval worden toegerekend, mits de hoogte van de opgevoerde kosten binnen redelijke grenzen blijft en is aangetoond dat deze kosten ook daadwerkelijk zijn gemaakt.
[eiseres] heeft een aantal posten opgevoerd en daarover bewijsstukken overgelegd.
Reaal stelt dat [eiseres] niet heeft voldaan aan haar bewijsopdracht nu zij de opgevoerde kosten onvoldoende heeft onderbouwd.
Hieronder zal de vordering ten aanzien van de kosten voor genezing en herstel per post worden besproken.
Eigen risico
5.2. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] ten aanzien van de post eigen risico over het jaar 1997 á € 453,78 (NLG 1.000,-) door middel van overlegging van de betreffende facturen in samenhang met de kennisgeving van haar ziektekostenverzekeraar OHRA voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en voor vergoeding in aanmerking komen. Nu de hoogte van de in deze opgevoerde kosten binnen redelijke grenzen blijft, zal de vordering van [eiseres] te dien aanzien worden toegewezen.
Ter onderbouwing van de post eigen risico over het jaar 1998 heeft [eiseres] echter geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en als gerelateerd aan het ongeval voor vergoeding in aanmerking komen. De vordering van [eiseres] zal in zoverre worden afgewezen.
Medische behandelingen
5.3. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] door overlegging bij dagvaarding van de facturen van orthomanueel arts dr. [A] in samenhang met de achter productie 7 bij conclusie na deskundigenbericht gevoegde brief van dr. [A] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij te dien aanzien voor een bedrag van € 299,49 (NLG 660,-) aan kosten heeft gemaakt, welke voor vergoeding in aanmerking komen. Het feit dat de behandelingen geïndiceerd waren, impliceert immers dat [eiseres] in de visie van de behandelaars baat zou kunnen hebben bij de behandeling. Nu de hoogte van de in deze opgevoerde kosten op zichzelf niet door Reaal is betwist en binnen redelijke grenzen blijft, zal de vordering van [eiseres] voor zover deze ziet op vergoeding van de kosten van dr. [A] zal dan ook worden toegewezen.
5.4. Ook de gevorderde kosten voor medische fitness zullen worden toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat bij gebreke van een inhoudelijke betwisting door Reaal, [eiseres] door overlegging bij dagvaarding van de factuur van Fysio Sport in samenhang met hetgeen uit de diverse correspondentie van behandelaars van [eiseres] naar voren komt, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een bedrag van € 147,48 (NLG 325,-) aan kosten heeft gemaakt, voor vergoeding in aanmerking komen.
5.5. Daarnaast vordert [eiseres] nog een forfaitair bedrag van € 750,- aan overige medische kosten, welk bedrag bij gebreke van een betwisting door Reaal eveneens zal worden toegewezen, nu ook te dien aanzien geldt dat de hoogte van die opgevoerde kosten binnen redelijke grenzen blijft.
Kosten kuurreis Bulgarije
5.6. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] onvoldoende heeft aangetoond dat zij de onder deze post opgevoerde kosten ad € 240,51 daadwerkelijk heeft gemaakt. Uit de bij de dagvaarding overgelegde brieven blijkt slechts dat zij zich heeft aangemeld en een kamer heeft gereserveerd. Nu geen facturen zijn overgelegd die zien op deze reis en evenmin uit de door [eiseres] overgelegde correspondentie is af te leiden dat de deze kuurreis medisch geïndiceerd was, zal de rechtbank de vordering van [eiseres] op dit punt afwijzen.
Reiskosten
5.7. [eiseres] vordert een bedrag van € 522,54 aan verschenen reiskosten en een bedrag van € 1.313,16 in verband met reiskosten die zij in de toekomst dient te maken voor behandelingen bij een sacraal manueel therapeut. In het eerste tussenvonnis ligt reeds besloten dat ook deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen, indien aannemelijk is gemaakt dat [eiseres] in de visie van de behandelaars baat heeft bij de behandelingen. De rechtbank is van oordeel dat met inachtneming van het hiervoor overwogene en bij gebreke van een inhoudelijke betwisting door Reaal, deze kosten aan het ongeval kunnen worden toegerekend, nu de hoogte van deze kosten binnen redelijke grenzen blijft. Deze post zal dan ook worden toegewezen.
Parkeerkosten en treinkosten
5.8. De rechtbank acht het gezien de bij dagvaarding overgelegde treinkaartjes en parkeerbonnetjes voldoende aannemelijk dat [eiseres] deze kosten in verband staan met de door haar genoten medische behandelingen voor het letsel dat zij als gevolg van het ongeval heeft opgelopen. Nu de hoogte van deze kosten bovendien binnen redelijke grenzen blijft, zal de vordering van [eiseres] ten aanzien van de parkeer- en treinkosten van respectievelijk € 15,54 en € 18,83 worden toegewezen.
5.9. In totaal zal de rechtbank aan kosten van genezing en herstel het volgende toewijzen:
• Eigen risico 1997 € 453,78
• Dr. [A] € 299,49
• Fysio Sport € 147,48
• Overige medische kosten € 750,00
• Reiskosten verschenen € 522,54
• Reiskosten toekomst € 1.313,16
• Parkeerkosten € 15,54
• Treinkosten € 18,83+
Totaal: € 3.520,82
Overige materiële schade
5.10. In het eerste tussenvonnis is overwogen dat [eiseres] nog aannemelijk zou moeten maken dat de onder deze post gestelde kosten zijn toe te rekenen aan het ongeval, alsmede dat zij deze daadwerkelijk heeft gemaakt.
Reaal is van opvatting dat [eiseres] deze kosten onvoldoende heeft onderbouwd en dat ze daarom zouden moeten worden afgewezen.
De rechtbank is met [eiseres] van oordeel dat – in ogenschouw nemend het uitgangspunt dat Reaal aansprakelijk is voor de gevolgen die [eiseres] ondervindt van het ongeval – de door [eiseres] gevorderde meerkosten in verband met telefoonkosten en energieverbruik (ad € 1.250,-), alsmede de kosten voor verschenen en toekomstige aanpassingen aan haar fiets en auto (ad € 986,97) vanuit het vastgestelde klachten- en belastbaarheidpatroon te rechtvaardigen en derhalve aannemelijk zijn. Nu de hoogte van deze kosten evenmin de grenzen van de redelijkheid overschrijden, zullen deze worden toegewezen. Dat geldt niet voor de door [eiseres] gevorderde kosten van overnachtingen in hotels, nu hiervan naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is aangetoond dat deze zijn gemaakt en voor de toekomst ook niet kan worden vastgesteld dat deze kosten (al dan niet jaarlijks) gemaakt zullen worden. Hiertoe heeft [eiseres] onvoldoende gesteld en het te dien aanzien gevorderde bedrag van € 2.764,- zal dan ook worden toegewezen. Aldus is toewijsbaar een bedrag van € 2.236,97
(€ 1.250,- + € 986,97) aan overige materiële schade.
Smartengeld
5.11. [eiseres] vordert een bedrag van € 12.500,- aan smartengeld, onder verwijzing naar de Smartengeldgids.
Reaal noemt een aantal andere nummers in de Smartengeldgids waarin bedragen van € 2.269,- tot € 3.403,- zijn toegekend en refereert zich overigens aan het oordeel van de rechtbank.
Zoals overwogen in het eerste tussenvonnis wordt bij de bepaling van de omvang van het smartengeld rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder het bij het ongeval opgelopen letsel, de aard en de duur van de medische behandelingen, de blijvende gevolgen voor het verrichten van arbeid en huishoudelijk werk, de gevolgen voor het persoonlijk-sociaal functioneren, de duur en de intensiteit van de pijn en het verdriet en gederfde levensvreugde.
5.12. Uit het hiervoor overwogene met betrekking tot de gestelde beperkingen volgt dat de stelling van [eiseres] dat zij tengevolge van haar klachten geen loonvormende arbeid meer kan verrichten niet kan slagen. De stelling van [eiseres] dat de klachten invloed hebben op haar sociale leven is op zichzelf invoelbaar. De mate waarin dat het geval is, vergt echter wel enige onderbouwing om dit aspect afzonderlijk gewicht te geven bij de vaststelling van het smartengeld. De invloed van de pijnklachten op haar sociale leven is door [eiseres] echter niet nader ingekleurd. Deze twee gestelde omstandigheden kunnen derhalve niet worden meegewogen bij de begroting van de immateriële schade.
Alles overziend, acht de rechtbank toekenning van een bedrag van in totaal € 3.000,- aan smartengeld in het onderhavige geval billijk.
Buitengerechtelijke kosten
5.13. In het eerste tussenvonnis heeft de rechtbank reeds overwogen dat de kosten van het voorlopig deskundigenbericht en advocaatkosten in de verzoekschriftprocedure niet voor vergoeding in aanmerking komen, aangezien dat gerechtelijke kosten zijn.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal – mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voorwerk II – worden afgewezen. [eiseres] heeft immers nagelaten aan te tonen dat de door haar gestelde buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk zijn gemaakt, noch heeft zij, zoals de rechtbank in het eerste tussenvonnis haar had opgedragen, de gemaakte uren en de daarvoor gehanteerde tarieven inzichtelijk gemaakt. De kosten waarvan [eiseres] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
Fiscale schade
5.14. [eiseres] vordert een bedrag van € 38.230,98 voor vermogensrendementsheffing, althans een opnieuw te berekenen bedrag nadat de totale schade is bepaald. De rechtbank heeft reeds in het eerste tussenvonnis overwogen dat de vermogensrendementsheffing als afzonderlijke post kan worden betrokken in de schadeberekening. Gezien het feit dat het toewijsbare bedrag op grond van het vorenstaande anders is dan het gevorderde bedrag en gelet op het huidige fiscale recht, zal [eiseres] in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten over de wijze waarop het bedrag aan fiscale schade dient te worden berekend en zo mogelijk een voorstel tot afwikkeling op dit punt te doen. Reaal zal daarop vervolgens bij antwoordakte mogen reageren.
Betaalde voorschotten
5.15. Reaal heeft conform de haar daartoe gegeven opdracht uit het eerste tussenvonnis, opgave gedaan van de betaalde voorschotten, alsmede onder welke titel deze zijn betaald. Het door Reaal reeds aan [eiseres] betaalde bedrag van in totaal € 5.357,13 aan voorschotten dient op grond van artikel 6:44 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in mindering te worden gebracht op de verschenen rente.
Kosten deskundigen
5.16. De kosten gemoeid met de deskundigenrapportages komen voor rekening van Reaal en zijn reeds door haar voldaan.
5.17. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. bepaalt dat [eiseres] zich bij akte dient uit te laten over hetgeen is overwogen in rechtsoverwegingen 4.4.7 en 5.14,
6.2. verwijst de zaak naar de rol van 14 december 2011 voor het nemen van voornoemde akte aan de zijde van [eiseres]. Reaal zal vervolgens bij antwoordakte mogen reageren,
6.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Mans en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2011.?