Rb: verzoek om voorlopig deskundigenbericht 11 jaar na ongeval afgewezen
Verzoek om voorlopig deskundigenbericht in 2011 ter vaststelling van causaliteit tussen klachten en ongeval in 2000. De kantonrechter wijst het verzoek af wegens strijd met de goede procesorde. De kantonrechter overweegt daarbij
dat juist gelet op de sinds het ongeval verstreken tijd en de nog altijd bestaande onduidelijkheid over de toedracht aan de stelplicht van de verzoekende partij hoge eisen worden gesteld, waaraan zij niet heeft voldaan. Dat geldt te meer nu de verzoekende partij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat überhaupt causaal verband tussen het ongeval en de klachten zou (kunnen) bestaan. (vervolg)
(vervolg samenvatting: )
Tegen die achtergrond acht de Rechtbank reëel om aan te nemen dat aan een al in dit stadium uit te brengen voorlopig deskundigenbericht weinig beslissende betekenis zal toekomen, en in voorkomend geval een bodemrechter maar moet beslissen of zo’n deskundigenbericht nog nodig is en door wie dat dan zou moeten worden uitgebracht. Daaraan heeft de Rechtbank als relevante factor nog toegevoegd dat voor wat betreft de aard van het gestelde (whiplash)letsel sprake is van een “scholenstrijd” onder neurologen terzake de aandoening zelf en de te volgen richtlijnen, die het risico op mogelijk tegenstrijdige deskundigenberichten vergroot en toewijzing van het verzoek niet opportuun maakt.
Volledige uitspraak:
Beschikking
RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton – locatie Den Helder
Zaaknr/repnr.: 379632 EJ VERZ 11-52 WG
Uitspraakdatum: 23 februari 2012
Beschikking in de zaak van:
[benadeelde] te [woonplaats],
verzoekende partij [verder ook te noemen: benadeelde)
gemachtigde: mr. D. Zwartjens, advocaat te Utrecht,
tegen
de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting Stichting Camphillgemeenschap Maartenhuis te De Koog, gemeente Texel,
verwerende partij [verder ook te noemen: het Maartenhuis]
gemachtigde: A.H.M. van Noort, advocaat te ‘s-Gravenhage.
Het procesverloop
[benadeelde] heeft op 12 september 2011 een verzoekschrift ingediend.
Daar heeft het Maartenhuis bij verweerschrift op gereageerd.
De mondelinge behandeling heeft in deze plaatsgevonden op 12 januari 2012, alwaar zijn verschenen [benadeelde] en haar gemachtigde en namens het Maartenhuis de gemachtigde.
Ter zitting hebben partijen hun verzoek- respectievelijk verweerschrift nader toegelicht; de gemachtigde van [benadeelde] aan de hand van pleitnotities.
De inhoud van deze processtukken geldt als hier ingelast.
Vervolgens is heden uitspraak bepaald.
De feiten
1. [benadeelde], geboren [geboortedatum], heeft als begeleider in de gehandicaptenzorg in het Maartenhuis op 27 juli 2000 ‘s ochtends een klap van een bewoner gekregen tegen haar hoofd. [benadeelde] heeft die dag nog doorgewerkt. Bij het Maartenhuis was bekend dat de desbetreffende bewoner een veiligheidsrisico vormde. De arbeidsinspectie is niet ingeschakeld.
2. Bij brief van 29 april 2003 heeft CNV Rechtshulp namens [benadeelde] het Maartenhuis aansprakelijk gesteld voor de schade die zij door genoemde klap stelt te hebben geleden.
3. Bij brief van 23 februari 2004 heeft Aegon namens het Maartenhuis werkgeversaansprakelijkheid erkend, met een uitdrukkelijk voorbehoud omdat de door [benadeelde] gestelde schade niet tijdig bij Aegon is gemeld, waardoor de belangen van Aegon mogelijk zijn geschaad.
Voorts werd door Aegon een uitdrukkelijk voorbehoud gemaakt met betrekking tot de causaliteit tussen de gestelde klachten en de voortdurende arbeidsongeschiktheid en schade en het ongeval tijdens het werk op 27 juli 2000.
4. Bij aangetekende brief van 6 februari 2009 aan het Maartenhuis heeft [benadeelde] zich het recht voorbehouden om (in rechte) schadevergoeding te vorderen op grond van het ongeval tijdens werk op 27 juli 2000.
5. Aegon (de verzekeraar van het Maartenhuis) is in juni 2008 overgegaan tot afwikkeling van de claim van [benadeelde] en heeft bovenop een eerder voorschot ten bedrage van € 1.000,00 in maart 2006 een slotuitkering gedaan ten bedrage van € 4.000,00.
6. [benadeelde] heeft hiermee niet ingestemd. Zij ervaart lichamelijke klachten die volgens haar het gevolg zijn van het ongeval uit 2000. [benadeelde] heeft voorgesteld een deskundigenbericht uit te laten brengen. Over het verkrijgen van een deskundigenbericht is tussen partijen geen overeenstemming bereikt.
Het geschil
7. Ter vaststelling van haar rechtspositie verzoekt [benadeelde] een bevel tot een voorlopig deskundigenonderzoek door benoeming van de heer drs. E. Oosterhoff als onafhankelijk deskundige.
Zij heeft daartoe in haar verzoekschrift een (groot) aantal vragen geformuleerd ter voorlegging aan genoemde deskundige.
8. [benadeelde] stelt zich op het standpunt dat de kosten (het voorschot) voor het deskundigenbericht voor rekening van het Maartenhuis, althans van haar verzekeraar, dienen te komen, aangezien Aegon als verzekeraar van het Maartenhuis aansprakelijkheid heeft erkend.
9. Het Maartenhuis heeft zich verweerd tegen het verzoek van [benadeelde] en heeft, kort gesteld, daartoe het volgende naar voren gebracht.
Over de direct kenbare gevolgen van de klap zijn door [benadeelde] verschillende lezingen gegeven. Ondanks een tijdsverloop van inmiddels 11 jaar is door [benadeelde] nimmer enig causaal verband tussen haar klachten en de klap aannemelijk gemaakt.
Ook na het afsluitend voorstel van het Maartenhuis in 2005 tot betaling van € 5.000,00 is geen voorlopig deskundigenbericht verzocht.
Al met al ontbreekt na 11 jaar nog steeds enig betrouwbaar bewijs c.q. aannemelijkheid van causaal verband tussen de gestelde klachten van [benadeelde] en de klap in 2000. Door het tijdsverloop is dat thans ook niet meer te achterhalen en is er bij dit verzoek sprake van misbruik van procesrecht c.q. misbruik van bevoegdheid.
De beoordeling
10. Voorop moet worden gesteld dat het verzoek van [benadeelde] en in het bijzonder de door haar gewenste vraagstelling aan de te benoemen deskundige zeer uitgebreid en algemeen van aard is.
Daarbij komt dat partijen verre van eenduidig zijn over de aan de deskundige te stellen vragen.
Daarmee is mede bezien in het licht van hetgeen hierna nog zal worden overwogen te zeer twijfelachtig of inwilliging van het verzoek op enig relevante wijze kan bijdragen aan waarheidsvinding en mede daardoor of het verzoek zich wel verdraagt met de eisen te stellen aan een goede procesorde.
11. Als al in een bodemprocedure wordt beslist over de thans nog onbeantwoorde vraag dat de erkenning van aansprakelijkheid namens het Maartenshuis zich mede uitstrekt tot de lichamelijke klachten die [benadeelde] stelt ook thans nog te ondervinden (zoals in haar verzoekschrift omschreven) dan ligt het voor de hand dat de kantonrechter zelf een deskundige zal benoemen die dan een advies kan uitbrengen.
Probleem in deze zaak is immers dat de causaliteit en de omvang van de schade volop in geschil is en dat zelfs nu over de toedracht van het bedrijfsongeval van 10 jaar geleden nog geen duidelijkheid bestaat.
Bij die stand van zaken het komt het dan vooral aan op de in een bodemzaak gewenste vraagstelling.
Juist aan een verzoek als het onderhavige dienen daarom hoge eisen te worden gesteld aan de stelplicht van verzoekster.
Daaraan heeft zij niet voldaan doordat thans onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er enig relevant causaal verband bestaat tussen het ongeval in 2001 en de klachten van verzoekster.
Ofschoon zoals hiervoor is overwogen dat de door [benadeelde] gewenste vaagstelling zeer uitgebreid is, kan er bij voorbaat geenszins van worden uitgegaan dat die vraagstelling ter zake toereikend dan wel specifiek genoeg is.
Daarbij komt dat het, gelet op het tijdsverloop in deze letselschadezaak, evenzeer waarschijnlijk is dat de behandelend kantonrechter wil beschikken over een alsdan recent advies.
De kans is daarom groot dat ook om die reden te zijner tijd opnieuw een of meer deskundige(n) zal (zullen) moeten worden benoemd.
Daarbij dient tevens in de beoordeling te worden betrokken dat bij letselschade als in het verzoekschrift genoemd nog steeds twee kampen deskundigen bestaan die tot tegenstrijdige deskundigenberichten komen. In het debat van partijen in deze zaak komt dat ook naar voren.
12. Tegen die achtergrond is het uitbrengen van een deskundigenrapport thans niet opportuun en is daarmee strijdig met een goede procesorde.
De kantonrechter neemt bij dit oordeel nog in overweging dat het uiteraard [benadeelde] vrij staat indien zij dat wenst zelf een deskundigenbericht te laten uitbrengen, waarbij zij eventueel het Maartenshuis betrekt, waarna zij vervolgens dat bericht in een te entameren bodemprocedure inbrengt.
13. Het vorenstaande brengt mee dat het verzoek zal worden afgewezen.
De beslissing
De kantonrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.G. Vroom, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 23 februari 2012 in het openbaar uitgesproken.