Rb: verzoek om voorschot – gezien impasse- wel geschikt voor deelgeschilprocedure, maar afgewezen.

Samenvatting:

Benadeelde verzoekt om voorschot van € 15.000,- in deelgeschilprocedure en geeft daarbij aan dat de weigering van verzekeraar om een voorschot te verstrekken in feite een betwisting van het causaal verband is. De rechtbank overweegt dat in de loop van de jaren de betwisting van het causaal verband steeds meer op de voorgrond is gekomen en dat daardoor de bereidheid om nader te bevoorschotten steeds verder afnam. Hierdoor is een impasse ontstaan. Ondanks het feit dat partijen over de medische expertises wel overeenstemming hebben bereikt, kan het feit dat verzekeraar geen nader voorschot wil uitbetalen de lopende onderhandelingen wel bemoeilijken. De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze impasse niet te zware eisen moeten worden gesteld aan de voorwaarde dat de verzochte beslissing een bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en acht het geschil dan ook geschikt voor beoordeling in een deelgeschilprocedure. 2. De rechtbank stelt vervolgens vast dat geen sprake is van een overzichtelijke, eenvoudige bewijskwestie, nu zowel het causaal als de omvang van de schade tussen partijen in geschil is. De rechtbank kan niet vaststellen dat benadeelde een vorderingsrecht heeft dat de reeds verstrekte voorschotten overstijgt. Het enkele feit dat de financiële situatie nijpend is, rechtvaardigt niet het toekennen van een aanvullend voorschot. Verzoek afgewezen. 3 Kosten deelgeschil: € 4.194,40; uurtarief € 200, en aantal uren (16) redelijk.

ECLI:NL:RBZWB:2013:7899


Instantie

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak

15-10-2013

Datum publicatie

01-08-2014

Zaaknummer

CIV_267300_Einduitspraak.doc

Rechtsgebieden

Civiel recht

Bijzondere kenmerken

Eerste aanleg – enkelvoudig

Inhoudsindicatie

Deelgeschilprocedure. Eenzijdig verkeersongeval. Aanvullend voorschot op schadevergoeding verzocht. Het geschil leent zich voor beoordeling in deelgeschilprodedure. De rechtbank overweegt daarbij dat nu partijen over de medische expertises wel hebben onderhandeld en daarover overeenstemming hebben bereikt, het feit dat verweerster geen nader voorschot wil uitbetalen aan eiser de lopende onderhandelingen wel kan bemoelilijken en dat gelet op deze impasse in dit verband niet te zware eisen moeten worden gesteld aan de voorwaarde dat de verzochte beslissing een bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het verzoek wordt afgewezen, nu de rechtbank niet kan vaststellen dat verzoeker een vorderingsrecht heeft dat de reeds verstrekte voorschotten overstijgt.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Uitspraak

http://uitspraken.rechtspraak.nl/image/?id=ae10de05-3b48-4f60-a1d1-c884afb76f3dhttp://uitspraken.rechtspraak.nl/image/?id=340ab217-97cb-4963-be47-1a3532323267beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht


Middelburg

zaaknummer / rekestnummer: C/02/267300 / HA RK 13-176

Beschikking van 16 oktober 2013

in de zaak van

[verzoeker],

wonende te[woonplaats],

verzoeker,

advocaat mr. C.C. Janssen te Goes,

tegen

naamloze vennootschap

ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,

gevestigd te Utrecht,

verweerster,

advocaat mr. P.J. klein Gunnewiek te Utrecht.

Partijen zullen hierna worden aangeduid als [verzoeker] en ASR.

1 De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

·        

het verzoekschrift

·        

het verweerschrift

·        

de mondelinge behandeling.

2 De feiten

2.1.

Op 9 mei 2007 is [verzoeker] als passagier van een voor wettelijke aansprakelijkheid bij ASR verzekerde auto betrokken geraakt bij een eenzijdig verkeersongeval, waarbij de bestuurder de macht over het stuur is verloren en de auto meerdere malen over de kop is geslagen en op de andere weghelft is beland.

2.2.

[verzoeker] had na het ongeval pijnklachten aan zijn linker knie, aan zijn rug en nek en een bloeduitstorting bij zijn rechter oogkas.

2.3.

ASR heeft jegens [verzoeker] aansprakelijkheid erkend voor de gevolgen van het ongeval.

2.4.

Nadat het schaderegelingstraject tussen partijen op gang was gekomen heeft [verzoeker] in 2007 voorschotten ontvangen van € 3.500,– en € 10.000,–.

2.5.

Partijen hebben gezamenlijk orthopedisch chirurg [naam chirurg] opdracht gegeven voor het uitvoeren van een orthopedische expertise. [naam chirurg] heeft op 5 augustus 2011 zijn definitieve rapportage uitgebracht.

2.6.

In maart 2013 hebben partijen psychiater [naam psychiater] opdracht gegeven voor het verrichten van een psychiatrische expertise betreffende de vraag of er bij [verzoeker] sprake is van ongevalsgerelateerde klachten en beperkingen. Het eerste gesprek met professor Koerselman stond gepland op 2 oktober 2013.

3 Het geschil

3.1.

[verzoeker] verzoekt ASR te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 15.000,– dan wel een naar redelijkheid door de rechtbank vast te stellen bedrag, als voorschot op de door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade ten gevolge van het ongeval op 9 mei 2007, de kosten van deze procedure te begroten op € 3.920,40, te vermeerderen met het griffierecht, en te bepalen dat ASR deze kosten binnen 14 dagen na de datum van de eindbeschikking dient te vergoeden. Hij stelt daartoe dat de weigering van ASR tot aanvullende bevoorschotting over te gaan in feite een betwisting is van het causaal verband tussen de klachten en beperkingen die door hem worden ervaren en het ongeval en dat het oplossen van dat geschilpunt partijen verder zal helpen om tot een vaststellingsovereenkomst te komen, zodat het onderhavige geschil zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Voorts stelt [verzoeker] dat thans voldoende vast staat om tot nadere bevoorschotting over te gaan en dat de resultaten van de psychiatrische expertise niet behoeven te worden afgewacht. Hij verwijst daarbij naar het rapport van [naam chirurg] waaruit volgens hem blijkt dat er sprake is geweest van retropatellaire knieklachten en dat er inmiddels sprake is van persisterende klachten van een spier boven het kniegewricht. Voor wat betreft zijn schadeposten verwijst [verzoeker] naar de door hem overgelegde schadestaat. Hij geeft aan ten gevolge van het ongeval in financiële problemen te zijn gekomen. Volgens [verzoeker] is er geen sprake van een volstrekt onnodig of onterecht ingestelde deelgeschilprocedure en dienen de kosten, die de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan, te worden begroot op het aangegeven bedrag vermeerderd met het griffierecht en door ASR te worden vergoed.

3.2.

ASR voert verweer. Zij is primair van mening dat het verzoek zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure nu het verzoek om een aanvullend voorschot niet zal leiden tot een vaststellingsovereenkomst, aangezien partijen van mening verschillen omtrent de causaliteit en de omvang van de schade. Op basis van de orthopedische expertise kan volgens ASR geen causaal verband worden aangenomen tussen de klachten en beperkingen en het ongeval en voor wat betreft de gestelde psychische klachten dient de uitkomst van de psychiatrische expertise nog te worden afgewacht. Subsidiair stelt ASR dat [verzoeker] niet heeft bewezen dat er sprake is van klachten, beperkingen en schade gerelateerd aan het ongeval. Voorts is ASR van mening dat zij niet gehouden is om een aanvullend voorschot te voldoen aangezien de schadestaat van [verzoeker] sluit op een lager bedrag dan het tot op heden door haar betaalde bedrag en zonder nadere bewijslevering niet kan worden vastgesteld dat [verzoeker] aanspraak maakt op schadevergoeding die de reeds door haar betaalde voorschotten significant overstijgt. Het verzoek betreffende begroting van de kosten dient volgens ASR te worden afgewezen omdat [verzoeker] de deelgeschilprocedure ten onterecht is gestart terwijl hij had kunnen weten dat dit niet de juiste gerechtelijke ingang was. Voorts betwist ASR de hoogte van de gevorderde kosten.

4 De beoordeling

4.1.

Primair dient te worden beoordeeld of de onderhavige zaak zich leent voor behandeling als deelgeschil, zoals [verzoeker] stelt en ASR betwist. De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.

4.2.

Een deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen vragen in een deelgeschilprocedure de rechter om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen, met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. Gelet op de ratio van de deelgeschilprocedure om middels een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient de rechtbank ingevolge artikel 1019z Rv te toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moet aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.

4.3.

Bij de beoordeling van de vraag of het onderhavige geschil zich leent voor beoordeling in een deelgeschilprocedure stelt de rechtbank voorop dat uit de Parlementaire Geschiedenis van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade volgt dat het verzoek kan zien op vaststellingen over de materiële rechtsverhouding tussen partijen, terwijl het ook gericht kan zijn op het verkrijgen van een rechterlijk oordeel over de wijze waarop partijen zich bij het regelen van de schade dienen te gedragen. Onder deze laatste categorie, aspecten van het schaderegelingsproces, valt een beslissing over de toekenning van een (aanvullend) voorschot.

Uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken volgt dat in de loop van de jaren de betwisting van het causaal verband steeds meer op de voorgrond is gekomen en dat daardoor de bereidheid om nader te bevoorschotten bij ASR steeds verder afnam. Hierdoor is een zekere impasse ontstaan tussen partijen. Ondanks dat partijen over de medische expertises wel hebben onderhandeld en daarover overeenstemming hebben bereikt, kan het feit dat ASR geen nader voorschot wil uitbetalen aan [verzoeker], de lopende onderhandelingen wel bemoeilijken. De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze impasse in dit verband niet te zware eisen moeten worden gesteld aan de voorwaarde dat de verzochte beslissing een bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en acht het onderhavige geschil dan ook geschikt voor beoordeling in een deelgeschilprocedure.

4.4.

Vervolgens komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. Voorop gesteld wordt dat de aard van de deelgeschilprocedure met zich brengt dat de deelgeschilrechter zoveel mogelijk uitdrukkelijk en zonder voorbehoud oordeelt. Dit stelt dus andere eisen aan de beoordeling van een verzoek over een (aanvullend) voorschot dan indien een voorschot in kort geding of provisionele eis in een bodemprocedure zou worden gevorderd (waarin alsdan voorlopige oordelen worden geformuleerd). Derhalve moet aan de hand van de thans in het geding gebrachte stukken kunnen worden vastgesteld dat [verzoeker] een aanspraak heeft op schadevergoeding die de reeds door ASR betaalde voorschotten (significant) overstijgt. Voor nadere bewijslevering is in een deelgeschilprocedure immers in beginsel geen plaats, tenzij er sprake is van een overzichtelijke, eenvoudige bewijskwestie. Van een overzichtelijke, eenvoudige bewijskwestie lijkt echter in casu geen sprake te zijn, nu zowel het causaal verband tussen de schade en het ongeval als de omvang van de schade tussen partijen in geschil is. Aan de hand van de orthopedische rapportage kan niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat de klachten van [verzoeker] het gevolg zijn van het ongeval. [naam chirurg] geeft immers aan dat de restklachten subjectief en niet vaststelbaar zijn en dat zij vanuit medisch orthopedisch oogpunt bezien niet kunnen worden geobjectiveerd.

4.5.

[verzoeker] heeft zijn schade onderbouwd aan de hand van de als productie 15 bij het verzoekschrift overgelegde voorlopige schadestaat. Het merendeel van de daarin vermelde posten zijn p.m. posten. Of er sprake is van verlies verdienvermogen moet nog worden vastgesteld, waarschijnlijk zoals [verzoeker] zelf ook aangeeft, door middel van een bedrijfseconomisch onderzoek. Zijn stelling dat ongeacht de uitkomsten van een bedrijfseconomisch onderzoek en psychiatrische expertise op basis van de vaststaande informatie duidelijk te weinig is bevoorschot onderbouwt hij niet. Nu zulks ook niet blijkt uit de overgelegde stukken, gaat de rechtbank aan die stelling voorbij.

4.6.

Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank thans niet kan vaststellen dat [verzoeker] een vorderingsrecht heeft dat de reeds verstrekte voorschotten overstijgt. Het enkele feit dat de financiële situatie waarin [verzoeker] zich bevindt nijpend is, rechtvaardigt in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen niet het toekennen van een aanvullend voorschot. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

4.7.

Ter zake van de verzochte kostenbegroting geldt het volgende. Ondanks de afwijzing van het verzoek dient in beginsel op de voet van artikel 1019aa Rv begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek. Daarbij dient de rechter de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets te hanteren: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn.

In het verzoekschrift heeft mr. Janssen een beknopt overzicht gegeven van de werkzaamheden die door haar in deze zaak zijn verricht. Dit overzicht geeft voldoende gespecificeerd weer hoeveel tijd aan welke verrichtingen is besteed. ASR heeft zowel tegen het gehanteerde uurtarief als het aantal uren dat in rekening is gebracht verweer gevoerd.

4.8.

De rechtbank acht in dit geval het gehanteerde uurtarief van € 200,–(exclusief kantoorkosten en BTW) redelijk, gelet op de tarieven in de markt, het aantal jaren dat mr. Janssen advocaat is, het belang van de zaak en de ingewikkeldheid van de materie. Een dergelijk uurtarief strookt ook met het referentietarief van de Orde van Advocaten.

ASR heeft haar verweer betreffende het aantal uur dat door mr. Janssen is besteed aan deze deelgeschilprocedure niet nader onderbouwd. De rechtbank acht dat aantal uur (16) gelet op de complexiteit van de zaak ook niet onredelijk. Het verzoek zal dan ook worden toegewezen en daarbij zal, zoals ter gelegenheid van de comparitie is verzocht en niet weersproken, ook rekening worden gehouden met het griffierecht dat € 274,– bedraagt.

De rechtbank overweegt voorts dat het verweer van ASR betreffende het niet verzoeken om veroordeling van ASR in betaling van die kosten niet slaagt, nu gelet op de redactie van het verzoek sub II en de onderbouwing daarvan voldoende duidelijk is dat [verzoeker] heeft bedoeld een dergelijk verzoek te doen en zulks slechts ten gevolge van een duidelijke verschrijving, namelijk een zin waarin een woord ontbreekt, uiteindelijk is verzuimd. Nu de aansprakelijkheid van ASR voor de gevolgen van het ongeval tussen partijen vaststaat, zal ASR voormelde kosten dienen te voldoen.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst het verzoek sub I af;

5.2.

begroot de kosten van dit deelgeschil op € 4.194,40 en bepaalt dat ASR deze aan [verzoeker] dient te betalen binnen 14 dagen na heden;

5.3.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

5.4.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2013.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey