Rb: whiplash, huishoudelijke hulp, smartengeld, diverse schadeposten
1. 1. Huishoudelijke hulp tot 70 jaar (gevorderd tot 75 jaar); abstracte schadeberekening: vergoeding van € 12,50 per uur voor werkzaamheden waarvan normaal en gebruikelijk is dat deze door professionele kracht worden gedaan, ook als hulp wordt verricht door echtgenoot; 2. Rekenrente 3%; 3. Extra kosten vakantie afgewezen; 4. Kosten wasdroger afgewezen; 5. Kosten extra autogebruik in plaats van fiets afgewezen; 6. Smartengeld: € 3000,- ; 7. BGK € 3040 redelijk (gevorderd: € 23.916,46).
LJN: BV7170, Rechtbank Arnhem , 122894
Datum uitspraak: 15-02-2012
Datum publicatie: 05-03-2012
Rechtsgebied: Handelszaak
Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie: Vervolg op LJN: AW 1836, BG 9219, BM 1542 en BQ 5291. Eindvonnis in procedure ter vaststelling ongevalsschade. In dit vonnis wordt beslist over de laatste schadeposten (kosten huishoudelijke hulp, overige schade en smartengeld).
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
Uitspraak
Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 122894 / HA ZA 05-157
Vonnis van 15 februari 2012
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. Chr.D. de Vos te Emmen,
tegen
de naamloze vennootschap
HDI VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe,
behandelend advocaat mr. N.C. Haase te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en HDI genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 11 mei 2011
– de akte van [eiseres]
– de antwoordakte van HDI.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Gebleven wordt bij hetgeen in het vorige vonnis is overwogen en beslist. Ingevolge dat vonnis hebben partijen de gelegenheid gekregen zich uit te laten over, kort gezegd, de geleden schade in verband met de kosten huishoudelijke hulp en de overige schade.
kosten huishoudelijke hulp
2.2. Partijen twisten allereerst over de looptijd van deze schadepost: tot het 70e (HDI) of 75e ([eiseres]) levensjaar van [eiseres]. Mede tegen de achtergrond van de fysieke gesteldheid van [eiseres] – er is sprake van obesitas en [eiseres] ondervindt hinder van een enkelfractuur die zij in het verleden opliep – , acht de rechtbank een eindleeftijd van 70 reëel. Dit betekent dat deze vordering een looptijd heeft van 15 september 1999 tot 15 februari 2018.
2.3. Partijen zijn het erover eens dat over de periode van 15 september 1999 tot 15 september 2001 het uurtarief € 6,80 moet zijn en over de periode 15 september 2001 tot 15 september 2003 € 7,94. [eiseres] hanteert voor de periode daarna een uurtarief dat oploopt van € 9,– naar € 12, 50. HDI meent dat voor die volledige periode een uurtarief van € 8,50 moet worden gehanteerd aangezien het gaat om mantelzorg die door de echtgenoot van [eiseres] wordt verleend.
2.4. In zijn arrest van 5 december 2008, NJ 2009, 387 heeft de Hoge Raad beslist dat in geval van letselschade de kosten van huishoudelijke hulp door de aansprakelijke persoon aan de benadeelde moet worden vergoed indien deze zelf ten gevolge van het letsel niet langer in staat is de desbetreffende werkzaamheden te verrichten, voor zover het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners. Dit is niet anders indien die werkzaamheden in feite worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen. Tussen partijen is niet in geschil dat de huishoudelijke hulp waaraan [eiseres] als gevolg van het ongeval behoefte heeft, betrekking heeft op werkzaamheden waarvoor het gebruikelijk is dat die worden verricht door een professionele hulpverlener. Tegen de achtergrond van voornoemde uitspraak oordeelt de rechtbank dan ook dat bij de bepaling van de hoogte van het uurtarief voor huishoudelijke hulp dient te worden geabstraheerd van de feitelijke situatie waarin de huishoudelijke werkzaamheden kennelijk door de echtgenoot van [eiseres] worden verricht. Dat een uurtarief van € 12,50 redelijk is voor een professionele hulp in de huishouding, heeft HDI niet betwist. Wat betreft het uurtarief zal dan ook worden uitgegaan van de opstelling van [eiseres].
2.5. Partijen twisten over de te hanteren rekenrente. De rechtbank ziet in het huidige economische klimaat geen reden om af te wijken van de gebruikelijke rekenrente van 3%. Het kan zo zijn dat dat rendement de afgelopen jaren niet (op eenvoudige wijze) kon worden behaald, maar met een looptijd van 7 jaren (van 1 januari 2011, de door partijen gekozen kapitalisatiedatum, tot 15 februari 2018) is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat dat in de toekomst niet alsnog kan worden behaald.
2.6. Uitgaande van het voorgaande en van het eerder besliste aantal uren (3,4 uur per week over de periode 15 september 1999 tot 1 juli 2008 en 3,1 uur per week over de periode 1 juli 2008 tot 2018, vonnis 11 mei 2011) en de door beide partijen gehanteerde kapitalisatiedatum van 1 januari 2011 betekent dit dat de verschenen schade, conform de overigens niet betwiste berekening van [eiseres] € 16.906,94 bedraagt. De gekapitaliseerde schade over de periode 1 januari 2011 tot en met 15 februari 2018 (7 jaar en 6 weken) stelt de rechtbank schattenderwijs, aan de hand van de hiervoor genoemde uitgangspunten, vast op € 11.930,00.
2.7. Aan het verweer dat [eiseres] is tekortgeschoten in de op haar rustende schadebeperkingsplicht door geen persoonsgebonden budget aan te vragen gaat de rechtbank voorbij omdat het in strijd met de goede procesorde wordt geacht om dat verweer in dit eindstadium van deze ruim zeven jaar durende procedure te voeren.
Overige schade
2.8. [eiseres] vordert – zo volgt uit productie 18 bij haar laatste akte – vergoeding van extra kosten die zij in verband met vakanties heeft gemaakt, voornamelijk bestaande uit vervoerskosten – het vliegtuig/de trein in plaats van de auto – en verblijfskosten, namelijk een zodanig verblijf waar [eiseres] ongestoord kan rusten. Enige toelichting op het verband tussen de klachten en beperkingen die [eiseres] als gevolg van het ongeval ondervond en ondervindt – verminderde belastbaarheid van de nek- en schouderstreek met optredende hoofdpijnen, met nu en dan ook vegetatieve reacties en tintelingen in de handen (vonnis 25 januari 2006 in rov 4.5.) en een lichte stoornis van de geheugen- en aandachtsfunctie als gevolg van (pijn)klachten (vonnis 10 december 2008) – en die extra kosten ontbreekt. In het rapport van Van Waart vindt de rechtbank ook geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is van ongevalsgerelateerde klachten en beperkingen die maken dat er een noodzaak is tot het maken van de door [eiseres] gevorderde ‘extra kosten vakantie’’. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
2.9. [eiseres] vordert de kosten voor de aanschaf van een wasdroger en de daarmee samenhangende kosten (extra slijtage wasgoed, stroomverbruik). Ook deze schadepost wordt afgewezen. In het rapport van Van Waart en Artoos ziet de rechtbank namelijk geen aanknopingspunt om aan te nemen dat als gevolg van het ongeval sprake is van een beperking op het gebied van het ophangen van de was om deze te laten drogen. Integendeel: Artoos heeft in haar rapport onder ogen gezien dat geen droger aanwezig was (p. 35) en dat ‘wassen/drogen’ onder meer vergt dat er wordt gestaan en gelopen, gebogen en gehurkt en boven schouderhoogte wordt gewerkt (p. 41). Zij komt evenwel tot de conclusie (p. 50) dat in de categorie ‘zorg voor textiel en schoeisel’ alleen sprake is van enige uitval voor het strijken van ingewikkelde stukken. Van die conclusie van Artoos zal de rechtbank uitgaan.
2.10. [eiseres] vordert de kosten in verband met ‘autogebruik ((para)medisch en i.v.m. procedure)’. Voor zover het daarbij gaat om reiskosten voor het bezoek aan Groot Klimmendaal en kosten in verband met een aanpassing van de nekondersteuning zullen de kosten worden toegewezen. De rechtbank acht het gegeven de ongevalsgerelateerde nek- en schouderklachten voldoende aannemelijk dat deze kosten in verband daarmee zijn gemaakt. De reiskosten in verband met gerechtelijke procedures worden afgewezen omdat die moeten worden beschouwd als proceskosten en niet als geleden vermogensschade als gevolg van het ongeval. Voor toewijzing komen in aanmerking de kosten over de jaren 2000, 2001 en 2002, in totaal: € 432,18.
2.11. [eiseres] vordert de kosten in verband met ‘autogebruik extra’. Zij stelt daartoe dat zij als gevolg van het ongeval de auto meer gebruikt omdat fietsen een pijnlijke aangelegenheid is geworden. Terecht wijst HDI erop dat in het rapport van Van Waart niet valt af te leiden en ook overigens is niet gebleken, dat [eiseres] als gevolg van het ongeval beperkt is in het fietsen. Daarbij komt dat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd zodat geen inzicht bestaat in de afstand die voorheen met de fiets werd afgelegd en nu met de auto en welke kosten dat precies met zich brengt. Ook deze schadepost wordt afgewezen.
2.12. Wat betreft de gevorderde medische kosten oordeelt de rechtbank dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, de noodzaak van aanschaf van een halskraag, een aangepast nekkussen, een verrijdbare ligstoel met ligbedkussen, een aangepast fauteuil en een boek onvoldoende is gebleken. Dat de receptconsulten waarvan vergoeding wordt gevraagd verband houden met de ongevalsgerelateerde klachten, is evenmin duidelijk gemaakt, onder meer doordat geen inzicht is verschaft op welke consulten de recepten betrekking hebben. Ook deze vordering wordt integraal afgewezen.
2.13. Ten slotte worden de telefoonkosten gevorderd in verband met telefonische contacten met de Whiplashstichting, in verband met medische afspraken en omdat [eiseres] minder mobiel zou zijn. Dat [eiseres] minder mobiel is, is zoals ook hiervoor is overwogen, niet gestaafd met enig deskundigenoordeel. Dat zij ongevalsgerelateerde telefoonkosten heeft moeten maken in verband met het telefoneren voor medische afspraken wil de rechtbank wel aannemen, zij het dat de rechtbank die kosten over de gehele looptijd (2000-2023) schattenderwijs vaststelt op € 400,–.
smartengeld
2.14. Gelet op de aard van de hiervoor genoemde vastgestelde ongevalsgerelateerde klachten, de relatief geringe beperkingen die [eiseres] daarvan blijkens de deskundigenrapporten ondervindt – in feite beperkt tot huishoudelijke taken en zelfredzaamheid – en gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen aan smartengeld wordt toegekend, oordeelt de rechtbank dat een smartengeldvergoeding van
€ 3.000,– redelijk is.
Buitengerechtelijke kosten
2.15. [eiseres] vordert een bedrag van € 23.916,46 als buitengerechtelijke kosten. Zij onderbouwt die vordering met een factuur van Palsgroep van 27 september 2011 waar een declaratiespecificatie is bijgevoegd die betrekking heeft op de periode van 1 januari 2002 tot en met 26 juli 2011. De werkzaamheden waarop de specificatie ziet betreft werkzaamheden van de advocaat zowel voor als na het starten van de onderhavige procedure, uren van Fidura, een ‘computerberekening’ op 17 januari 2002 waar 1 uur mee gemoeid is geweest en waarvoor € 900,75 in rekening is gebracht. De rechtbank volgt HDI in haar verweer dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, de werkzaamheden die na het starten van de gerechtelijke procedure zijn verricht in beginsel niet als buitengerechtelijke werkzaamheden kunnen worden beschouwd. Voorts valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ook niet in te zien dat de kosten voor de ‘computerberekening’ en de berekeningen van Fidura kunnen worden beschouwd als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Met HDI komt de rechtbank er dan ook op uit dat aan buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 3.040,– toewijsbaar is.
Totale schade
2.16. De totale verschenen schade komt neer op:
Kosten huishoudelijke hulp € 16.906,94
Overige schade € 832,18
Smartengeld € 3.000,00
Buitengerechtelijke kosten € 3.040,00 +
€ 23.779,12
2.17. De totale toekomstige schade komt neer op:
Kosten huishoudelijke hulp € 11.932,00 +
Totale schade € 11.932,00
2.18. De ingangsdatum van de wettelijke rente over de verschenen schade ten aanzien van de kosten huishoudelijke hulp wordt gesteld op steeds 1 juli van het jaar waarin de schade is geleden. Over de toekomstige schade wordt het ingangsmoment van de wettelijke rente gesteld op 1 januari 2011. De ingangsdatum van de wettelijke rente over het smartengeld is de ongevalsdatum, derhalve 15 september 1999. De ingangsdatum van de wettelijke rente over de verschenen autokosten (‘overige schade’) wordt gesteld op 1 juli van het jaar waarin de schade is geleden. De ingangsdatum van de wettelijke rente over de verschenen en toekomstige schade in verband met de telefoonkosten wordt uit praktisch oogpunt gesteld op 1 januari 2011. De ingangsdatum van de wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten wordt, overeenkomstig de niet betwiste vordering van [eiseres] op dat punt, gesteld op 12 oktober 2011.
2.19. Partijen zijn het erover eens dat de volgende voorschotten zijn betaald:
4 juli 2000 € 1.361,34
12 december 2000 € 9.983,16
8 november 2001 € 1.134,45
2 februari 2002 € 10.021,04
Deze bedragen zullen in mindering moeten worden gebracht – ex artikel 6:44 BW – op eerst de kosten en de verschenen rente en daarna op de hoofdsom.
2.20. De gevraagde fiscale garantie zal worden afgewezen nu deze enkel betrekking heeft op arbeidsvermogensschade en de rechtbank de gevorderde schade in verband met verlies aan verdienvermogen geheel heeft afgewezen.
Proceskosten
2.21. De kosten van de deskundigen komen voor rekening van HDI nu deze kosten zijn gemaakt om te komen tot vaststelling van de schade als gevolg van de gebeurtenis waarvoor HDI aansprakelijkheid heeft erkend. Die kosten bedragen in totaal 14.461,88 en zijn door [eiseres] voorgeschoten. HDI zal ook overigens in de proceskosten worden veroordeeld. Weliswaar is een (aanzienlijk) deel van de vordering van [eiseres] afgewezen maar een substantieel bedrag aan schade is – bovenop de voorschotten – toegewezen. Niet is gebleken dat HDI dat bedrag zonder rechterlijke tussenkomst zou hebben voldaan zodat [eiseres] niet anders kon dan door het maken van proceskosten vergoeding van de volledige schade te krijgen. Bij de bepaling van de kosten van de advocaat zal echter worden uitgegaan van het liquidatietarief dat correspondeert met het toegewezen bedrag. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
– dagvaarding € 85,60
– griffierecht 4.166,00
– deskundigen 14.461,88
– salaris advocaat 3.184,50 (5,5 punten × tarief € 579,-)
Totaal € 21.897,98
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt HDI om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 35.711,12, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW op de wijze zoals is beslist in rov. 2.18., met dien verstande dat op achtereenvolgens die rente en de hoofdsom op de voet van artikel 6:44 BW nog in mindering moet worden gebracht de door HDI betaalde voorschotten,
3.2. veroordeelt HDI in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 21.897,98,
3.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.B. ter Heide, S.C.P. Giesen en J.F. Beens en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2012.
cc: SG