Rechtbank: redelijke uitleg brengt geen vrijwaringsverplichting met zich

Samenvatting:

In deze vrijwaringszaak vordert eiser voor het geval in de hoofdzaak in rechte wordt geoordeeld dat hij aansprakelijk is, dat gedaagde hem dient te vrijwaren voor zijn schadevergoedingsplicht en alle verdere door eiser in dit verband geleden schade (zoals de kosten van haar verweer).

Eiser beroept zich in dat kader op een vrijwaringsbeding in de algemene voorwaarden. De rechtbank stelt vast dat in de hoofdzaak niet is geoordeeld dat eiser aansprakelijk is, maar alleen dat hij gehouden is bij te dragen in de door het slachtoffer gleden schade waarvoor een van de eisers in de hoofdzaak regres neemt. Volgens de rechtbank komt de vordering in vrijwaring reeds om die reden niet voor toewijzing in aanmerking.

Ook de redelijke uitleg van het vrijwaringsbeding in de algemene voorwaarden leidt niet tot een andere conclusie. De rechtbank concludeert dat in de onderlinge verhouding tussen eiser en gedaagde de schade voor rekening van eiser zou zijn gebleven en dat de redelijke uitleg van het vrijwaringsbeding met zich brengt dat gedaagde dan niet gehouden is tot vrijwaring.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken

Breda

Vonnis van 7 juni 2023

in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/02/398134 / HA ZA 22-283 van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiseres01] BV ,

gevestigd te [vestigingsplaats01] ,

eiseres,

advocaat mr. C.J. Spitters te DONGEN,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde01] ,

gevestigd te [vestigingsplaats02] ,

gedaagde,

advocaat mr. W.E. Boonk te ROTTERDAM,

Eiseres zal worden aangeduid als [eiseres01] en gedaagde als [gedaagde01] .

1De procedure

1.1.

Bij vonnis van 20 juli 2022 is de zaak gevoegd met de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer C/02/392109 / HA ZA 21-685 van [bedrijf01] BV, [gedaagde01] BV en [bedrijf02] BV tegen [eiseres01] BV. Onderhavige zaak betreft de vrijwaringszaak.

1.2.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenvonnis van 26 oktober 2022 en alle daarin reeds genoemde stukken;

het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 9 maart 2023 en de bij die gelegenheid door beide raadslieden voorgedragen spreekaantekeningen.

1.3.

Ten slotte is vonnis bepaald. In de hoofdzaak wordt eveneens vandaag vonnis gewezen.

2Het geschil

2.1.

[eiseres01] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde01] veroordeelt tot:

vrijwaring van [eiseres01] tegen alle aanspraken hoe ook genaamd van [bedrijf01] en [bedrijf02] , mocht in de hoofdzaak met zaak-/rolnummer C/02/392109 HA ZA 21-685 worden geoordeeld dat [eiseres01] aansprakelijk is voor de door [bedrijf02]

en/of [bedrijf01] geleden schade en nog te lijden schade.

2.2.

[gedaagde01] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres01] in de proceskosten, inclusief nakosten, uitvoerbaar bij voorraad.

3De beoordeling

3.1.

In rechte staan de volgende feiten vast.

  1. [bedrijf01] maakt onderdeel uit van het waterbouwbedrijf [bedrijf03] . [bedrijf01] is de formele werkgever van het personeel dat werkzaam is op de schepen van het waterbouwbedrijf.
  1. Eén van de schepen van [bedrijf03] is het kraanschip ‘ [naam01] ’, dat in eigendom is van [bedrijf02] . De ‘ [naam01] ’ is gebouwd in opdracht van [gedaagde01] .
  1. De kraan op het schip is – eveneens in opdracht van [gedaagde01] – ontworpen en gebouwd door [eiseres01] . Bij overeenkomst van 12 september 2016 heeft [gedaagde01] aan [eiseres01] opdracht verleend tot het bouwen en leveren van “een volledig elektrische [eiseres01] 1217E kraan gemonteerd op een railwagen rijdend tussen de den”. De totale aanneemsom bedroeg € 828.387,50.
  1. Op deze overeenkomst zijn de Metaalunievoorwaarden (MUV) van toepassing.
  1. Artikel 13 van de MUV, met het kopje “Aansprakelijkheid” bevat – voor zover van belang – de volgende bepalingen:

“(…)

13.2.

De verplichting tot schadevergoeding van opdrachtnemer op grond van welke wettelijke grondslag ook, is beperkt tot die schade waartegen opdrachtnemer uit hoofde van een door of ten behoeve van hem gesloten verzekering verzekerd is, maar is nooit hoger dan

het bedrag dat in het betreffende geval door deze verzekering wordt uitbetaald.

13.3.

Als opdrachtnemer om welke reden dan ook geen beroep toekomt op de beperking van lid 2 van dit artikel, is de verplichting tot schadevergoeding beperkt tot maximaal 15% van

de totale opdrachtsom (exclusief btw). Als de overeenkomst bestaat uit onderdelen of deelleveringen, is de verplichting tot schadevergoeding beperkt tot maximaal 15% (exclusief btw) van de opdrachtsom van dat onderdeel of die deellevering.

13.4.

Niet voor vergoeding in aanmerking komt:

  1. gevolgschade. Onder gevolgschade wordt order meer verstaan stagnatieschade, productieverlies, gederfde winst, transportkosten, en reis- en verblijfkosten. Opdrachtgever kan zich indien mogelijk tegen deze schade verzekeren; (…)

13.6.

Opdrachtgever vrijwaart opdrachtnemer voor alle aanspraken van derden wegens

productaansprakelijkheid als gevolg van een gebrek in een product dat door opdrachtgever aan een derde is geleverd en dat (mede) bestond uit door opdrachtnemer geleverde producten en/of materialen. Opdrachtgever is gehouden alle voor opdrachtnemer in dit verband geleden schade waaronder de (volledige) kosten van verweer te vergoeden.

(…).”

  1. [eiseressen in de hoofdzaak01] achten [eiseres01] aansprakelijk voor de (letsel)schade en de kosten ontstaan als gevolg van een ongeluk dat de heer [benadeelde01] , een werknemer van [bedrijf01] , is overkomen. Dat ongeval vond plaats toen hij werkte met de door [eiseres01] aan [gedaagde01] geleverde kraan op het moment dat hij het kantelbare deel van het platvorm naar beneden wilde brengen. [benadeelde01] heeft zijn werkgever, [bedrijf01] , aangesproken voor de door hem geleden en te lijden (letsel)schade en kosten. [bedrijf01] heeft de (letsel)schade en kosten aan [benadeelde01] vergoed op grond van artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

3.2.

[eiseres01] vordert in deze vrijwaringszaak – voor het geval in de hoofzaak in rechte wordt geoordeeld dat [eiseres01] aansprakelijk is voor de door [bedrijf02] en/of [bedrijf01] geleden schade en nog te lijden schade – dat dan [gedaagde01] [eiseres01] hiervoor dient te vrijwaren en alle voor [eiseres01] in dit verband geleden schade, waaronder de volledige kosten van haar verweer, te vergoeden op grond van artikel 13 lid 6 van de MUV. [eiseres01] stelt daartoe dat [gedaagde01] [eiseres01] dient te vrijwaren voor de aanspraken van [bedrijf02] en/of [bedrijf01] als derden in de zin van artikel 13 lid 6 van de MUV, nu beiden geen partij zijn bij de overeenkomst van aanneming d.d. 12 september 2016 tussen [eiseres01] en [gedaagde01] .

3.3.

In de visie van [gedaagde01] is een beroep op het vrijwaringsbeding, zoals [eiseres01] dit uitlegt, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar gezien de aard van de jegens [benadeelde01] geschonden veiligheidsnorm en van de schade. [eiseres01] legt het vrijwaringsbeding bovendien te ruim uit. De vrijwaring is immers beperkt tot “aanspraken van derden wegens productaansprakelijkheid” (artikel 6:185 BW), terwijl [eiseressen in de hoofdzaak01] in de hoofdzaak [eiseres01] jegens [benadeelde01] aansprakelijk acht op grond van artikel 6:162 BW. Verder is van belang dat het beding enkel geldt wanneer “een product door opdrachtgever aan een derde is geleverd”. De ratio van het beding is kennelijk dat de opdrachtnemer ( [eiseres01] ) jegens de derde aan wie het product wordt geleverd, de bescherming van de MUV wenst in te kunnen roepen op dezelfde wijze als tegen haar oorspronkelijke contractspartij ( [gedaagde01] ). In dit geval betreft het echter niet de aansprakelijkheid van [eiseres01] jegens een opvolgende eigenaar, maar jegens een ‘werkelijke derde’, namelijk [benadeelde01] . Een redelijke uitleg van het vrijwaringsbeding brengt mee dat dit geval daardoor niet wordt bestreken.

[gedaagde01] stelt zich verder nog op het standpunt, dat een redelijke uitleg van art. 13 lid 6 van de MUV meebrengt dat [eiseres01] zelf de schade moet (blijven) dragen, die gelet op de overige bepalingen van de overeenkomst in de onderlinge verhouding met [gedaagde01] , voor haar rekening dient te komen. Naar de mening van [gedaagde01] blijkt uit niets dat met art. 13 lid 6 van de MUV een volledige uitsluiting van aansprakelijkheid zou zijn beoogd voor het leveren van een gebrekkige prestatie door [eiseres01] .

Voor zover in rechte anders mocht worden geoordeeld, dan stelt [gedaagde01] zich

op het standpunt, dat al hetgeen waartoe [gedaagde01] op grond van art. 13 lid 6 van de MUV gehouden mocht zijn om aan [eiseres01] te vergoeden, schade betreft die [gedaagde01] lijdt als gevolg van de wanprestatie van [eiseres01] en op die grond door [eiseres01] moet worden vergoed, waarbij [gedaagde01] zich beroept op verrekening.

In de visie van [gedaagde01] dient de vordering van [eiseres01] dan ook te worden afgewezen.

3.4.

In de hoofdzaak met zaak-/rolnummer C/02/392109 HA ZA 21-685, waarin eveneens vandaag vonnis is gewezen, is geoordeeld – samengevat en voor zover van belang – dat het platform van de kraan, zoals dat door [eiseres01] is opgeleverd, onveilig is doordat het een inherent valgevaar oplevert voor de persoon die het platform ontgrendelt. Verder is geoordeeld dat [eiseres01] hiermee onrechtmatig heeft gehandeld jegens [benadeelde01] , bij wie dit valgevaar zich heeft verwezenlijkt ten gevolge waarvan hij letselschade heeft opgelopen. Voorts is overwogen dat vaststaat dat [bedrijf01] jegens [benadeelde01] eveneens aansprakelijk is voor dezelfde schade op grond van artikel 7:658 BW. Om die reden zijn zij op grond van artikel 6:102 BW hoofdelijk verbonden tot vergoeding van deze schade, zo is in de hoofdzaak bepaald. Daarin is verder overwogen dat conform artikel 6:10 BW hoofdelijke schuldenaren, ieder voor het gedeelte van de schuld dat hen in hun onderlinge verhouding aangaat, verplicht zijn in de schuld en in de kosten bij te dragen. Vervolgens is overwogen dat, nu [bedrijf01] de schade van [benadeelde01] heeft vergoed, moet worden bepaald wat de bijdrageplicht is van [eiseres01] teneinde te kunnen bepalen in hoeverre [bedrijf01] regres kan nemen op [eiseres01] voor het delgen van een schuld voor meer dan zij verplicht was in haar onderlinge verhouding met [eiseres01] . In het vonnis in de hoofdzaak staat vermeld dat dit dient plaats te vinden aan de hand van artikel 6:101 BW (causaliteitsafweging en eventuele billijkheidscorrectie). In het vonnis in de hoofdzaak is geconcludeerd dat op basis van die causaliteitsafweging en billijkheidscorrectie [eiseres01] voor 70% aansprakelijk is voor de schade van [benadeelde01] en [bedrijf01] voor 30%. [eiseres01] is in de hoofzaak ter voldoening van de bijdrageplicht veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 117.250,- ter zake van de letselschade die [bedrijf01] aan [benadeelde01] heeft betaald, alsmede tot betaling van een bedrag van € 9.192,59 aan [bedrijf01] ter zake van de kosten die in verband met de schadeafwikkeling zijn gemaakt. De vordering tot vergoeding van eigen schade van [bedrijf01] is afgewezen. Ten aanzien van [bedrijf02] , eigenaar van het betreffende schip, is geoordeeld dat [eiseres01] jegens haar niet gehouden is tot schadevergoeding op grond van artikel 6:162/6:185 BW, nu onvoldoende gemotiveerd is onderbouwd dat [bedrijf02] schade heeft geleden als gevolg van het inherent onveilige platform.

3.5.

In deze vrijwaringszaak vordert [eiseres01] dat zij wordt gevrijwaard voor alle aanspraken van [bedrijf01] en [bedrijf02] indien in de hoofdzaak wordt geoordeeld dat [eiseres01] aansprakelijk is voor door hen geleden schade. Nu uit het voorgaande volgt, dat in de hoofdzaak niet is geoordeeld dat [eiseres01] aansprakelijk is voor door [bedrijf01] of [bedrijf02] geleden schade, maar alleen dat [eiseres01] gehouden is bij te dragen in de door [benadeelde01] geleden schade waarvoor [bedrijf01] regres neemt, komt de vordering in vrijwaring reeds om die reden niet voor toewijzing in aanmerking.

Ook wanneer de rechtbank daaraan voorbij gaat, en de vordering zo opvat dat [eiseres01] meent dat [gedaagde01] haar ook dient te vrijwaren voor wat zij op grond van haar bijdrageplicht als hoofdelijk schuldenaar dient te vergoeden, kan de vordering in vrijwaring niet slagen, gelet op het navolgende.

3.6.

De rechtbank stelt voorop dat bij het bepalen van de reikwijdte van artikel 13 lid 6 van de MUV niet alleen dient te worden gekeken naar de letterlijke bewoordingen van de tekst zelf, maar tevens acht moet worden geslagen op de ratio en de context van de betreffende bepaling, de onderlinge (contractuele) verhoudingen tussen partijen en de overige relevante omstandigheden van het geval.

Een redelijke uitleg van artikel 13 lid 6 van de MUV brengt met zich, dat [eiseres01] slechts dan een succesvol beroep daarop kan doen voor zover het ziet op schade waarvoor [eiseres01] in haar relatie tot [gedaagde01] niet aansprakelijk zou zijn, indien zij door [gedaagde01] zou zijn aangesproken. De rechtbank volgt dus de uitleg van [gedaagde01] , die [eiseres01] ook niet, althans niet gemotiveerd heeft weersproken. Een andere uitleg zou namelijk betekenen dat [gedaagde01] bij een aanspraak van een derde meer schade dient te dragen, dan zij en [eiseres01] in hun onderlinge verhouding hebben bepaald. Dit verhoudt zich niet met de overige bepalingen in de MUV en de contractuele relatie tussen [eiseres01] en [gedaagde01] .

In de hoofdzaak is geoordeeld – samengevat – dat het platform van de kraan, zoals dat door [eiseres01] is opgeleverd, onveilig is doordat het een inherent valgevaar oplevert voor de persoon die het platform ontgrendelt. Indien – veronderstellenderwijs – ervan uit wordt gegaan dat dit wanprestatie oplevert waarvoor [gedaagde01] [eiseres01] aanspreekt,, geldt dat beoordeeld moet worden of [eiseres01] in haar onderlinge verhouding met [gedaagde01] een geslaagd beroep zou toekomen op één van de exoneratiebepalingen in artikel 13 van de MUV.

3.7.

Artikel 13 lid 2 van de MUV brengt met zich dat [eiseres01] in die situatie niet meer schade had behoeven te vergoeden aan [gedaagde01] dan de verzekering aan [eiseres01] zou hebben uitgekeerd. Deze bepaling veronderstelt de aanwezigheid van een verzekering met een gebruikelijke dekking en voorwaarden, die er overigens ook daadwerkelijk was. Indien door [eiseres01] op de juiste wijze een beroep was gedaan op die verzekering, dan had [eiseres01] haar vergoedingsplicht mogen beperken tot de hoogte van de verzekeringsuitkering op grond van artikel 13 lid 2 van de MUV. In het onderhavige geval heeft de verzekeraar van [eiseres01] niet uitgekeerd, omdat [eiseres01] daar niet tijdig een beroep op heeft gedaan (zoals ook in de hoofdzaak is overwogen). Dat is een situatie die [eiseres01] is aan te rekenen en die partijen niet hebben beoogd te regelen met artikel 13 lid 2 van de MUV. Een redelijke uitleg van artikel 13 lid 2 van de MUV brengt dan ook met zich dat de schadevergoedingsplicht van [eiseres01] moet worden beperkt tot het bedrag dat de verzekering zou hebben uitgekeerd als daar tijdig een beroep op zou zijn gedaan. [eiseres01] heeft niet gesteld, noch onderbouwd, dat niet alle schade door de verzekering gedekt zou zijn. [eiseres01] komt dus weliswaar een beroep toe op artikel 13 lid 2 van de MUV, maar omdat zij te laat een beroep heeft gedaan op de verzekering, leidt dit niet tot een verminderde schadevergoedingsplicht jegens [gedaagde01] , uitgaande van wanprestatie. Nu [eiseres01] in beginsel wel een beroep toekwam op artikel 13 lid 2 van de MUV, is niet voldaan aan de vereisten uit de exoneratiebepaling in artikel 13 lid 3 van de MUV. Die vangt immers aan met de zinssnede: “ Als opdrachtnemer om welke reden dan ook geen beroep toekomt op de beperking van lid 2 van dit artikel, (…) ”, terwijl uit het vorenstaande volgt dat [eiseres01] hierop wel een beroep toekwam, maar dat dit door haar eigen toedoen niet tot een verzekeringsuitkering heeft geleid. Ook een beroep op artikel 13 lid 4 sub a van de MUV zou [eiseres01] niet hebben kunnen baten, nu de onderhavige schade geen gevolgschade betreft.

3.8.

Het voorgaande leidt ertoe dat in de onderlinge verhouding tussen [eiseres01] en [gedaagde01] , de schade voor rekening van [eiseres01] zou zijn gebleven. De hierboven vermelde redelijke uitleg van artikel 13 lid 6 van de MUV brengt met zich dat [gedaagde01] dan niet gehouden is tot vrijwaring. Ook om die reden komt de vordering in vrijwaring niet voor toewijzing in aanmerking.

3.9.

[eiseres01] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde01] tot op heden begroot op:

griffierecht: € 676,00

salaris advocaat: € 1.196,00 ( 2 x tarief II onbep.w. ad € 598,-)

Totaal € 1.872,00

De nakosten – waarvan de verschuldigdheid door [eiseres01] als zodanig niet is betwist – zullen worden toegewezen als in het dictum vermeld.

4De beslissing

De rechtbank

4.1.

wijst de vordering van [eiseres01] in vrijwaring af;

4.2.

veroordeelt [eiseres01] in de kosten van deze procedure, die tot op heden aan de zijde van [gedaagde01] worden begroot op een bedrag van € 1.872,- te vermeerderen met nakosten ten bedrage van € 173,- indien geen betekening van het vonnis plaatsvindt, en te verhogen met een bedrag van € 90,- indien wel betekening van het vonnis plaatsvindt;

4.3.

verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. Van ‘t Nedereind, mr. Fleskens en mr. Ides Peeters en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2023.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey