Rechtbank: Verlof voor tussentijds beroep tegen beschikking deelgeschilprocedure
In een deelgeschilprocedure wordt de WAM-verzekeraar voor 65% aansprakelijk bevonden voor een verkeersongeval. De verzekeraar is het niet met dit oordeel eens, en vraagt de rechtbank in de bodemprocedure haar verlof te verlenen om tussentijds beroep in te stellen tegen de beschikking. In de Memorie van Toelichting bij de Wet Deelgeschilprocedure is vermeld dat aan de mogelijkheid van hoger beroep tegen een deelgeschilbeschikking behoefte kan bestaan voordat eindvonnis in de bodemprocedure is gewezen indien deze beschikking een cruciale kwestie betreft die bepalend is voor de afloop van een zaak. De rechtbank oordeelt dat voldaan is aan de gestelde criteria voor tussentijds beroep. De rechtbank is in principe gebonden aan de in het deelgeschil gegeven beslissing, hierdoor moet het doelmatig worden geacht dat over die beslissing eerst in hoger beroep een oordeel zal worden gegeven.
ECLI:NL:RBROT:2023:8687
Instantie | Rechtbank Rotterdam |
Datum uitspraak | 06-09-2023 |
Datum publicatie | 26-09-2023 |
Zaaknummer | C/10/663025 / HA ZA 23-657 |
Rechtsgebieden | Burgerlijk procesrecht |
Bijzondere kenmerken
Inhoudsindicatie |
Eerste aanleg – enkelvoudig
Verzoek om verlof te verlenen om tussentijds hoger beroep in te stellen tegen een deelgeschilbeschikking |
Vindplaatsen | Rechtspraak.nl |
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/663025 / HA ZA 23-657 Vonnis van 6 september 2023
in de zaak van
de naamloze vennootschap ALLIANZ BENELUX N.V. , gevestigd te Rotterdam, eiseres, advocaat mr. M.R. Lauxtermann te Amsterdam, tegen
[gedaagde01] , wonende te Rotterdam, gedaagde, advocaat mr. M. Ciftci-Incekara te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘Allianz’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.
- De procedure
- Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 april 2023, met producties;
- de brief van 15 mei 2023 van de gemachtigde van Allianz met daarin het verzoek tot het verlenen van verlof voor tussentijds hoger beroep tegen de beschikking van deze rechtbank van 14 september 2022;
- de e-mail van 25 mei 2023 van de gemachtigde van [gedaagde01] met de mededeling dat geen bezwaar bestaat tegen het verlenen van verlof voor tussentijds hoger beroep;
- het vonnis in het bevoegdheidsincident van 22 juni 2023 en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
- Ten slotte is vonnis bepaald.
- Het verloop van de procedure blijkt uit:
- De beoordeling
- Op 11 mei 2022 heeft [gedaagde01] een deelgeschil als bedoeld in artikel 1019w Rv aanhangig gemaakt. In die procedure heeft [gedaagde01] verzocht, bij beschikking, voor recht te verklaren dat Allianz jegens [gedaagde01] volledig, of voor een ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen percentage, aansprakelijk is voor de schade voortvloeiend uit het verkeersongeval dat op 15 februari 2019 heeft plaatsgevonden en om de kosten ex artikel 1019aa Rv te begroten op € 4.758,00, te vermeerderen met het door [gedaagde01] betaalde griffierecht, dan wel een ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, en Allianz te veroordelen tot betaling van dat bedrag aan [gedaagde01] .
- Bij beschikking van 14 september 2022 heeft de deelgeschilrechter voor recht verklaard dat Allianz jegens [gedaagde01] voor 65% aansprakelijk is voor de schade voortvloeiend uit het ongeval (zaaknummer: C/10/638080 / HA RK 22-483).
- In de onderhavige bodemprocedure heeft Allianz gevorderd, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat Allianz niet, althans voor maximaal 50% aansprakelijk is voor de door[gedaagde01] geleden schade als gevolg van het ongeval op 15 februari 2019;
- [gedaagde01] te veroordelen tot terugbetaling van de kosten in het deelgeschil ad € 2.678,26,althans tot terugbetaling van het bedrag overeenkomend met het in deze vast te stellen percentage eigen schuld vermenigvuldigd met € 4.120,40;
- [gedaagde01] te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten
van € 131,00 en te vermeerderen met € 68,00 indien het vonnis zal moeten worden betekend, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
- De kantonrechter van deze rechtbank, bij wie de bodemprocedure aanhangig was gemaakt, heeft zich bij vonnis van 22 juni 2023 onbevoegd verklaard na een daartoe strekkende incidentele conclusie en de zaak verwezen naar de handelskamer van deze rechtbank.
- Allianz heeft verzocht haar verlof te verlenen om tussentijds hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van 14 september 2022 en om de onderhavige bodemprocedure hangende het tussentijds hoger beroep aan te houden. Allianz heeft daartoe aangevoerd dat zij zich niet kan verenigen met het oordeel van de deelgeschilrechter dat Allianz voor 50% heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade en dat onder toepassing van de billijkheidscorrectie dit percentage is verhoogd zodat Allianz voor 65% aansprakelijk is voor de door [gedaagde01] geleden schade. [gedaagde01] heeft bij e-mail van 25 mei 2023 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het verlenen van verlof voor tussentijds hoger beroep.
- In artikel 1019cc lid 1 Rv is bepaald dat, voor zover in de deelgeschilbeschikking uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist op één of meer geschilpunten tussen partijen betreffende hun materiële rechtsverhouding, de rechter daaraan in de procedure ten principale op dezelfde wijze gebonden is als wanneer de beslissing zou zijn opgenomen in een tussenvonnis in die procedure. In het onderhavige geval is in de beschikking in de deelgeschilprocedure zonder voorbehoud voor recht verklaard dat Allianz jegens [gedaagde01] voor 65% aansprakelijk is. Dit betekent dat op een geschilpunt tussen partijen betreffende hun materiële rechtsverhouding is beslist, zoals bedoeld in artikel 1019cc lid 1 Rv.
- De rechtbank stelt vast dat het verzoek om tussentijds hoger beroep in te mogen stellen tijdig is gedaan in de zin van artikel 1019cc lid 3 sub a Rv, namelijk binnen drie maanden na de eerste roldatum. Ook is [gedaagde01] over het verzoek ‘gehoord’ als voorgeschreven in dit artikellid, in die zin dat hij zich over het verzoek heeft kunnen uitlaten.
- In de Memorie van Toelichting bij de Wet Deelgeschilprocedure (31518, nr. 3) is vermeld dat aan de mogelijkheid van hoger beroep tegen een deelgeschilbeschikking behoefte kan bestaan voordat eindvonnis in de bodemprocedure is gewezen indien de beschikking een cruciale kwestie betreft die in feite bepalend is voor de afloop van de zaak. Net als wanneer een dergelijke kwestie in de bodemprocedure in een tussenvonnis zou zijn behandeld, kan het doelmatig zijn wanneer partijen deze kwestie bij het gerechtshof kunnen uitprocederen, zonder dat zij gedwongen zijn om eerst de gehele bodemprocedure in eerste aanleg af te ronden (met alle kosten en vertraging door bijvoorbeeld nadere bewijslevering van dien).
- Naar het oordeel van de rechtbank is in de onderhavige bodemprocedure aan het hiervoor onder 2.8 weergegeven criterium voldaan. De vraag in hoeverre Allianz al dan niet aansprakelijk is jegens [gedaagde01] is immers (mede) bepalend voor de afloop van de zaak. Nu de rechtbank in de bodemprocedure in beginsel gebonden is aan de in het deelgeschil gegeven beslissing (zoals blijkt uit hetgeen hiervoor onder 2.6 is overwogen), moet het doelmatig worden geacht dat over die beslissing, waarmee Allianz zich niet kan verenigen, eerst in hoger beroep een oordeel zal worden gegeven, waartegen [gedaagde01] zich overigens ook niet heeft verzet.
- De conclusie is dat het verzoek van Allianz wordt toegewezen. De procedure in de hoofdzaak zal in afwachting van het hoger beroep worden aangehouden tot na te melden rolzitting. Partijen kunnen zich (uiterlijk) dan uitlaten over de stand van zaken.
- De beslissing
De rechtbank
- staat tussentijds hoger beroep toe van de op 14 september 2022 onder zaaknummer C/10/638080 / HA RK 22-483 gegeven beschikking in de tussen partijen gevoerde deelgeschilprocedure;
- verwijst de zaak naar de parkeerrol van 3 april 2024 opdat partijen zich dan kunnen uitlaten over de stand van zaken;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en op 6 september 2023 uitgesproken in het openbaar. 3533/3195