PIV-Bulletin 2012-6, Onrechtmatige gedragingen op het sportveld – Op de bal of de man spelen?

Samenvatting:

Onrechtmatige gedragingen op het sportveld – Op de bal of de man spelen? M.J. Tuin re “Voetbal is oorlog!” (legendarische uitspraak van de oud-bondscoach van het Nederlands elftal Rinus Michels) Zo’n driekwart van de bevolking onder vijfenzeventig jaar beoefent gemiddeld twaalf keer per jaar een vorm van sport. Van deze sporters loopt zes op de […]

Onrechtmatige gedragingen op het sportveld – Op de bal of de man spelen?

M.J. Tuin re

Voetbal is oorlog!” (legendarische uitspraak van de oud-bondscoach van het Nederlands elftal Rinus Michels)

Zo’n driekwart van de bevolking onder vijfenzeventig jaar beoefent gemiddeld twaalf keer per jaar een vorm van sport. Van deze sporters loopt zes op de tien tijdens het sporten letsel op. De helft van deze sporters moet zich voor medische behandeling bij een arts melden. Het merendeel van de sportblessures wordt bij voetbal veroorzaakt, direct gevolgd door hockey, tennis en schaatsen1. Maar ook andere sporten blijken risicovol2.

Bij het oplopen van een sportblessure is niet zelden een mede sporter betrokken. De ernstig geblesseerde sporter zal in dat geval veelal trachten zijn letselschade te verhalen op de tegenpartij. De beoordeling van een onrechtmatige daad in een sport- en spelsituatie lijdt tot een andere afweging op basis van de bijzondere omstandigheden dan van een onrechtmatige daad in het algemeen. Deze afwijking zit in de beoordeling van alle omstandigheden die maken dat bij sport en spel een onrechtmatige daad niet snel aan de orde komt ofwel bij die afweging ook de aan die sport inherente dagelijkse praktijk aan de orde moet komen3. De vraag rijst dan ook welke verschillen er bestaan tussen de beoordeling van een onrechtmatige daad tussen spelers onderling in een sport- en spelsituatie en een onrechtmatige gedraging buiten het sportveld?

Om tot een antwoord op bovenstaande vraag te komen zal ik eerst kort ingaan op het begrip onrechtmatige daad zelf, gevolgd door de normen voor het aannemen van een onrechtmatige daad in een ‘sport en spel” situatie. Vervolgens ga ik na wanneer er nu eigenlijk sprake is van een sport- en spel situatie. Als laatste passeren enkele mogelijke verweermiddelen de revue.

Aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad

Voor aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad ex art. 6:162 BW dient sprake te zijn van onrechtmatig gedrag, schade, toerekenbaarheid, causaal verband en relativiteit. Art. 6:162 BW bepaalt dat gedrag onrechtmatig is bij strijd met een wettelijke plicht, inbreuk op een subjectief recht of als de gedraging in strijd is met wat volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt4.

Onrechtmatige daad in sport- en spelsituaties

Vooral bij contactsporten is het vanzelfsprekend onvermijdelijk dat spelers met elkaar in aanraking komen. Hierbij is de kans op het oplopen van letsel aanzienlijk. Vanwege deze bijzondere verhouding dragen sporters verantwoordelijkheid voor elkaars welzijn. Deze verantwoordelijkheid is echter moeilijk te nemen, omdat risicovolle gedragingen inherent zijn aan het beoefenen van een sport, waarbij sporters fysiek met elkaar in contact komen. Zonder deze gedragingen kan de sport immers niet of in mindere mate beoefend worden. Om deze reden worden in een sport- en spelsituatie risicovolle gedragingen tot in zekere verhoogde mate aanvaard5.

De jurisprudentie

Onrechtmatigheid in ‘sport en spel’ situaties dient daarom niet al te snel te worden aangenomen. Deze regel is door de Hoge Raad voor het eerst bepaald in het Tennisbalarrest. In een partijtje tennis slaat een speler tussen twee games door een aantal ballen naar de overzijde van het speelveld. Een speler wordt door een bal in zijn oog geraakt en loopt ernstig en blijvend letsel op. De Hoge Raad oordeelde: “dat gedragingen in het kader van het tennisspel, die buiten de spelsituatie onvoorzichtig en daarom onrechtmatig zouden zijn geweest, binnen de spelsituatie dit karakter niet behoeven te hebben, omdat de deelnemers gedragingen waartoe het spel uitlokt, waaronder van tijd tot tijd ook misslagen, over en weer van elkaar hebben te verwachten.”6

In het Natrap-arrest heeft de Hoge Raad dit uitgangspunt herhaald en verfijnd. In deze zaak haalde een voetballer een tegenstander neer, terwijl hij de bal al had doorgespeeld. Ten gevolge van dit natrappen liep de speler ernstig letsel op. De Hoge Raad bepaalde: “Uitgangspunt moet zijn dat de vraag of een deelnemer aan een sport als voetballen onrechtmatig heeft gehandeld door een gedraging waardoor aan een andere deelnemer letsel is toegebracht, minder spoedig bevestigend moet worden beantwoord dan wanneer die gedraging niet in het kader van de sportbeoefening zou hebben plaats gevonden. De deelnemers aan een sport als voetballen hebben immers tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen waartoe het spel uitlokt over en weer van elkaar te verwachten, terwijl gedragingen die een overeenkomstig gevaar in het leven roepen, buiten het kader van de sport door de deelnemers aan het maatschappelijk verkeer als regel niet van elkaar behoeven te worden verwacht en mede daarom veelal niet aanvaardbaar zijn.”7 Een sporter dient in het veld derhalve bepaalde risicovolle gedragingen van zijn medesporters te verwachten.

Bepalende factoren in de praktijk

Diverse andere factoren spelen voorts een rol. Uit het Takkenspelarrest8 blijkt dat als eerste bekeken moet worden of deelname aan het spel op zichzelf al als onrechtmatig moet worden betiteld. In het extreme geval kunnen we dan bijvoorbeeld denken aan een bizar spel zoals Russische roulette. In de praktijk gaat het eigenlijk vrijwel altijd om maatschappelijk volledig geaccepteerde sporten zoals voetbal, handbal, tennis, enzovoorts. Deelname op zich aan dergelijke sporten is vanzelfsprekend niet onrechtmatig. Voorts is medebepalend of de sporters op basis van vrijwilligheid aan het spel deelnemen. Ook dat zal in de regel, naar wij wel mogen aannemen, het geval zijn9.

Invloed van overtreden van de spelregels

Het overtreden van spelregels levert wellicht op het veld een overtreding op, maar dit wil nog niet direct zeggen dat er ook van een onrechtmatige daad gesproken kan worden. Het overtreden van een spelregel impliceert immers geen doen in strijd met een wettelijke plicht in de zin van art. 6:162 lid 2 BW10.

Of er sprake is van onrechtmatigheid dient te worden bepaald aan de hand van de zorgvuldigheidsnorm. In het Natrap-arrest bepaalde de Hoge Raad: “dat niet reeds het enkele overtreden van de spelregels, waaronder regels ter bescherming van de veiligheid van de spelers, onrechtmatig is. Wel is de overtreding van een spelregel een factor die meeweegt bij de beoordeling van de onrechtmatigheid.”

De grenzen van de verhoogde aansprakelijkheid

Aan de onrechtmatigheid van gedragingen in een sport- en spelsituatie worden derhalve zwaardere eisen gesteld. Vanzelfsprekend is dit geen vrijbrief op grond waarvan op het sportveld allerhande gevaarlijke gedragingen maar getolereerd dienen te worden. Met name in het geval van opzet of grove schuld zal ook in een sport- en spelsituatie toch sprake zijn van een onrechtmatige gedraging. Ook als de gevaarzettende gedraging niet binnen de normale risico’s valt van de desbetreffende sport kan er sprake zijn van onrechtmatig handelen. Als spelers door fors spel de tegenstander onnodig bloot stellen aan blessures zal de gedraging eveneens veelal als onrechtmatig betiteld kunnen worden. Denk dan aan een reglementaire maar gelet op de situatie onnodig harde ingezette tackle11.

Wanneer is er sprake van een sport- en spelsituatie?

In een sport- en spelsituatie is dus minder snel sprake van onrechtmatig handelen, dan buiten een dergelijke situatie. De vraag is dan wel wanneer we nu exact kunnen spreken van een ‘sport en spel’ situatie?

Binnen dit kader valt natuurlijk allereerst het spelen van het spel zelf. Bij balsporten is dit het geval wanneer twee of meerdere deelnemers trachten de bal op elkaar te veroveren ofwel te behouden. Hiervoor hoeft een speler zich niet in de directe nabijheid van de bal te bevinden. Betrokkenheid bij of feitelijke deelname aan het spel is bepalend12.

Enkele bepalende arresten

In het Tennisbalarrest bepaalde de Hoge Raad dat ook bij het tussen twee games door slaan van een bal naar de overzijde van de baan nog sprake is van een spelsituatie.

Als de scheidsrechter gefloten heeft is het spel en daarmee de sport- en spelsituatie tot een einde gekomen. Een bevestiging hiervan vinden wij in het Judoworparrest13. De casus in deze zaak betreft een politieman die tijdens een judoles letsel oploopt door een na het stopcommando van de scheidsrechter ingezette schouderworp. De politieman hoefde deze worp na het stopsignaal niet meer te verwachten. Er was volgens de Hoge Raad geen sprake meer van een spelsituatie en de gedraging werd als onrechtmatig betiteld.

In het Wytmarsumer Merke-arrest14 moesten de deelnemers aan een katrol over het water naar een ponton zweven en bij de finish een bel luiden. Een hierin geslaagde deelnemer werd direct daarna door zijn medespelers alsnog in het water gegooid en liep letsel op. De Hoge Raad ging uit van een spelsituatie. De motivering hiervan is gelegen in het feit dat na het luiden van de bel nog sprake was van een soort blessuretijd waarin deelnemers alsnog in het water konden worden gegooid. De deelnemers waren hiervan ook op de hoogte15. Hierin schuilt ook het verschil met Judoworp-arrest. De politieman hoefde de worp niet meer te verwachten, maar de deelnemer aan de hindernisbaan kon de gedraging wel nog verwachten.

In het Schaatsersarrest16 vliegt tijdens een KNSB trainingsuur een schaatser op volle snelheid op de binnenbaan uit de bocht en raakt een uitrijdende schaatser op de buitenbaan die letsel oploopt. De Hoge Raad gaat er vanuit dat het ongeval binnen de sportbeoefening heeft plaats gevonden. Tijdens een KNSB trainingsuur op dezelfde schaatsbaan hebben de schaatsers over en weer rekening te houden met de risico’s verbonden aan de schaatssport. Of er ondanks de verzwaarde norm van aansprakelijkheid in deze casus sprake is van onrechtmatigheid hangt volgens de Hoge Raad dan af van de verdere omstandigheden van het geval. Het ongeval vindt plaats tijdens een KNSB trainingsuur, waarbij zeer hoge snelheden toegestaan waren. Dit was ook voor alle deelnemers kenbaar. Gelet op de beschreven situatie is zo hard mogelijk schaatsen om vervolgens te vallen niet onrechtmatig, hoe vervelend dit ook moge zijn voor de getroffene17.

De mogelijke verweermiddelen

Bij gevestigde aansprakelijkheid kan er mogelijk wel nog sprake zijn van eigen schuld (6:101 BW) aan de zijde van het slachtoffer. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval biedt uitlokking door bijvoorbeeld bovenmatig hard of onvoorzichtig spel mogelijk een grond voor eigen schuld.

De Hoge Raad bepaalde in het Natrap-arrest voorts dat risicoaanvaarding als bijzondere vorm van eigen schuld geen grond voor verweer vormt. Bekendheid met het feit dat onsportief gedrag op het speelveld voorkomt, is geen gerechtvaardigde grond voor toepassing van art. 6:101 BW.

Een ander gehoord verweer is toestemming. Toestemming staat mogelijk in de weg aan onrechtmatigheid van de gedraging. Toestemming wordt veelal stilzwijgend (art. 3:37 lid 1 BW) aangenomen. Volgens Hartlief en Tjittes echter zal (stilzwijgende) toestemming niet zien op een schadetoebrengende handeling die abnormaal gevaarlijk is of die niet tot de normale risico’s van de sport behoren. In sportsituaties is enkel nog van belang of er normen van zorgvuldigheid zijn geschonden eventueel gevolgd door een beroep op eigen schuld18.

Conclusie

Op het sportveld is contact tussen spelers onderling welhaast onvermijdelijk. Helaas lopen sporters daarbij regelmatig in meer of mindere mate letsel op. Sporters die hun letselschade willen verhalen op grond van onrechtmatige daad ex art. 6:162 BW stuiten daarbij echter op enkele bijzondere afwijkingen ten opzichte van de beoordeling van een ‘normale’ onrechtmatige daad situatie.

In ‘sport en spel” situaties geldt een verhoogde drempel voor aansprakelijkheid op grond van art. 6:162 BW. Deelname aan het spel op zich brengt immers reeds een bepaald risico met zich mee. De beoordeling van aansprakelijkheid is (ook gelet op het grote aantal gerechtelijke uitspraken) erg casuïstisch.

Allereerst is van belang vast te stellen of er (nog) sprake is van een ‘sport en spel” situatie. Zo niet, dan vindt beoordeling plaats op basis van de normale onrechtmatige daad criteria. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan er ook voor en na het eigenlijke spel al of nog gesproken worden over een ‘sport en spelsituatie’.

Is er wel sprake van een sport- en spelsituatie dan is de vraag of het gedrag van een normaal en in redelijkheid handelend persoon in een soortgelijke te verwachten valt. Als dit niet het geval is, kan ondanks de verhoogde drempel toch sprake zijn van aansprakelijkheid. Opzet of grove roekeloosheid zijn hiervan een goed voorbeeld.

Afhankelijk van de situatie kan dan wellicht nog een beroep op eigen schuld ex art. 6:101 BW gedaan worden. Risicoaanvaarding en toestemming vinden als zelfstandige verweermiddelen in de ogen van de Hoge Raad geen genade en gaan volledig op in een waardering van de eventuele eigen schuld na vestiging van aansprakelijkheid.

Martijn Tuin is letselschaderegelaar op de afdeling personenschade van Achmea Claims Organisatie heeft dit essay op persoonlijke titel geschreven.

Literatuurlijst

Van Dam 2000: C.C. van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, een grensoverschrijdend handboek, Den Haag: Boom 2000.

Van Dam 2003: C.C. van Dam, “De grenzen van sport en spel”, VR 2003-6, p. 173-176.

Hartlief & Tjittes 1992: T. Hartlief & R.P.J.L. Tjittes, “Het spel en de knikkers”, VR 1992, p. 57-61.

Olfers 2009: M. Olfers, “Schadeaansprakelijkheid bij sport en spel: tussen deelnemers onderling en tussen de sportorganisatie en de deelnemer”, Bulletineke Justitia 2009, p. 38-41.

Schoordijk 1991: H.C.F. Schoordijk, ‘De normen van maatschappelijke betamelijkheid in sport en spel’, WPNR 1991,
p. 703-706.

Spier & Hartlief & Van Maanen & Vriesendorp 2006: J. Spier & T. Hartlief & G.E. van Maanen & R.D. Vriesendorp, Verbintenis–
sen uit de wet en schadevergoeding, Deventer: Kluwer 2006.

Wijnkamp 2012: S. Wijnkamp 2012, “Vals vertrouwen of eigen schuld?”, Advocatenblad 2012, p. 34-35.

Wildenburg 2003: R.H.J. Wildenburg 2003, “Sport en spel”, TVP 2003, p. 55-58.

1 Hartlief & Tjittes 1992, p. 57.

2 Wijnkamp 2012, p. 34.

3 HR 28 juni 1991, NJ, 622 (Natrap).

4 Olfers 2009, p. 38.

5 Van Dam 2000, p. 427.

6 HR 19 oktober 1990, NJ 1992, 621 (Tennisbal).

7 HR 28 juni 1991, NJ 1992, 622 (Natrap).

8 HR 25 november 1977, NJ 1978.

9 Olfers 2009, p. 38.

10 Schoordijk 1991, p. 704.

11 Spier, Hartlief, van Maanen & Vriesendorp 2006, p. 50.

12 Van Dam 2000, p. 429.

13 HR 11 november 1994, NJ 1996, 376 (Judoworp).

14 HR 28 maart 2003, RvdW 2003, 63 (Wytmarsumer Merke).

15 Wildenburg 2003, p. 56.

16 HR 28 maart 2003, RvdW 2003, 64 (Schaatsers).

17 Van Dam 2003, p. 4.

18 Hartlief & Tjittes 1992, p. 60.


Van partijdeskundig naar partijneutraal medisch advies

Drs. L.J.R M. Buisman verzekeringsgeneeskundige RGA – 1Medisch adviseur bv1

Kernwaarden: objectief en onpartijdig, onafhankelijk en professioneel autonoom.

Het kan echter anders (en beter). De afgelopen jaren is in de letselschadepraktijk veel verbeterd. Toch ervaren alle betrokken partijen in de letselschaderegeling de urgentie om de positie van het slachtoffer nog verder te verbeteren. Vooral het medisch beoordelingstraject is daarbij de afgelopen jaren uitgebreid onder de loep genomen. Dat heeft in 2010 geresulteerd in het rapport Medisch beoordelingstraject bij letselschade, inventarisatie bestaande normering, knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen, waarin tal van knelpunten in het medisch beoordelingstraject benoemd en uitgewerkt zijn. Van recenter datum, december 2011, is de nieuwe medische paragraaf bij de GBL. In dat laatste rapport wordt vastgesteld dat het werken met één onpartijdig medisch adviseur de meest fundamentele oplossing is voor het probleem dat de medisch adviseur ongewild onderdeel kan worden van een juridisch steekspel.

Ik heb de overtuiging dat de inzet van één partijneutraal medisch adviseur, in ieder geval in een deel van de letselschadezaken, de werkwijze van de toekomst is. Het is daarbij echter van groot belang dat wordt voldaan aan een belangrijke randvoorwaarde. Voor zowel het slachtoffer als de medisch adviseur is het van essentieel belang dat de partijneutrale positie van de medisch adviseur gewaarborgd is. Het slachtoffer is daarmee verzekerd van een onpartijdig en objectief medisch advies, terwijl de medisch adviseur tegelijkertijd vanuit volledige onafhankelijkheid en professionele autonomie zijn werk kan verrichten.

Initiatieven één medisch adviseur en de reacties

In de afgelopen periode zijn door verschillende partijen onderzoeken en pilots gestart naar de haalbaarheid en effecten van de inzet van één medisch adviseur. Een aantal van deze projecten heeft zich ook gepresenteerd tijdens de PIV Jaarconferentie op 30 maart 2012. De verschillende initiatieven moeten zeker niet als elkaars concurrenten gezien worden, zij streven immers alle hetzelfde doel na, namelijk een verdere verbetering van het medisch beoordelingstraject. Hiermee dragen de initiatieven alle op hun eigen, unieke manier bij aan de verwezenlijking van het concept één medisch adviseur.

Binnen letselschadeland is er veel aandacht voor het concept één medisch adviseur. Zo is recentelijk ook binnen de beroepsgroep van medisch adviseurs de discussie over de (on)mogelijkheden van de inzet van één medisch adviseur gestart. In het Tijdschrift voor Geneeskundig Adviseurs in particuliere Verzekeringszaken, de GAV scoop, nummer 2, juli 2012 verscheen in dat kader nog een drietal (positieve) bijdragen.

Behalve positieve reacties zijn er natuurlijk ook kritische en bezorgde geluiden vanuit de markt geuit. Bijvoorbeeld het argument dat de inzet van één medisch adviseur in strijd zou zijn met ons rechtstelsel. Of de constatering dat de medische wetenschap geen exacte wetenschap is en dat in dat kader de inzet van twee medisch adviseurs ieder vanuit een eigen positie en perspectief, altijd de voorkeur zou moeten hebben.

Bij de inrichting van het project 1MA (www.project1medischadviseur.nl), een van de initiatieven van het concept één medisch adviseur, zijn ook deze kritiekpunten meegewogen. Het project, waarbij verzekeraar Achmea, belangenbehartigers Europrotector, Letselschadebureau Kloppenburg en Van der Toorn Personenschade, de Universiteit van Tilburg en het partijneutrale medisch adviesbureau 1Medisch adviseur een multidisciplinaire projectsamenwerking zijn aangegaan, onderzoekt de effecten van de inzet van één medisch adviseur op respectievelijk klanttevredenheid, doorlooptijd en kostenaspect.

Daarbij is een aantal harde randvoorwaarden geformuleerd. Een daarvan is dat een slachtoffer nooit een ‘eigen’ medisch adviseur ontzegd kan worden. Deelname aan het project is dus te allen tijde vrijwillig en het slachtoffer kan tussentijds zijn of haar deelname beëindigen, bijvoorbeeld wanneer hij of zij zich niet kan vinden in de inhoud van het medisch advies. Dit heeft dan tot gevolg dat alsnog het reguliere medisch traject met twee medisch adviseurs ingezet wordt.

Een andere fundamentele keuze is dat de medisch adviseur een volstrekt partijneutrale positie dient in te nemen, geheel losstaand van alle betrokken partijen. Juist omdat de medische wetenschap geen exacte wetenschap is, dient de medisch adviseur verzekerd te zijn van volledige professionele autonomie, waarbij alle verschillende perspectieven in het oog gehouden moeten worden. Indien deze partijneutrale positie en professionele autonomie gewaarborgd zijn, hoeft de (standaard) inzet van twee medisch adviseurs zeker geen automatisme (meer) te zijn. In veel zaken zal naar ieders tevredenheid met één medisch adviseur volstaan kunnen worden, zeker gelet op het feit dat de huidige praktijk leert dat er in een aanzienlijk deel van de letsels helemaal geen (fundamenteel) verschil van inzicht bestaat tussen de beide medisch adviseurs.

Toekomstvisie op concept één medisch adviseur

Hoewel de effecten van de inzet van één medisch adviseur momenteel in de diverse projecten en pilots dus nog worden onderzocht, lijkt de werkwijze met één medisch adviseur op voorhand toekomst te hebben. Waarschijnlijk niet in alle voorkomende letselschadezaken, maar dan toch zeker in een substantieel deel daarvan.

Er zou daarbij gedacht kunnen worden aan een soort keuzemodel waarbij het aan het slachtoffer is om een keuze te maken. Daarbij bestaat de optie om (in samenspraak met de belangenbehartiger) te kiezen voor de conventionele werkwijze met een eigen medisch adviseur (MAS) en een medisch adviseur aan de kant van de aansprakelijk verzekeraar (MAA). Slachtoffer en belangenbehartiger kunnen in overleg met de aansprakelijkheidsverzekeraar echter ook kiezen voor een partijneutrale medisch adviseur, die dan in gemeenschappelijke èn gelijktijdige opdracht van alle partijen optreedt.

Maar één medisch adviseur is, ook nu al, breder inzetbaar. Daarbij kan gedacht worden aan de mogelijkheden van een zogenoemde third opinion. Bijvoorbeeld in die zaken waarin het reguliere medisch traject met een MAA en MAS is vastgelopen en er behoefte bestaat aan de (vrijblijvende) mening van een partijneutrale medisch adviseur. Dat kan tijdverslindende en kostbare expertises en procedures helpen voorkomen.

Verder lijken er zeker ook mogelijkheden te bestaan voor de inzet van één medisch adviseur in mediation trajecten, ten minste daar waar er inhoudelijk sprake is van een medisch dispuut.

Eén medisch adviseur in de praktijk

Er zit toekomst in de werkwijze met één medisch adviseur, zoveel lijkt duidelijk. Een harde voorwaarde is dan in ieder geval dat het slachtoffer verzekerd moet zijn van een objectief en onpartijdig advies van een medisch adviseur die op zijn beurt volstrekt onafhankelijk en professioneel autonoom is. We hebben hier in de praktijk een aanzet toe gegeven door het oprichten van het partijneutrale medisch adviesbureau 1Medisch adviseur. Een zelfstandige organisatie met een eigen entiteit, zonder inmenging van verzekeraars, noch belangenbehartigers. Vanuit die hoedanigheid verzorgt het bureau 1Medisch adviseur de medische advisering in het kader van het project 1MA.

De eerste ervaringen met de hierboven beschreven werkwijze met één medisch adviseur zijn positief. Het gezamenlijke en gelijktijdige opdrachtgeverschap van partijen richting medisch adviseur, leidt tot een verbetering van de onderlinge communicatie en een efficiënter werkproces. Bovendien resulteert de inzet van één medisch adviseur in meer transparantie. Slachtoffer, belangenbehartiger en verzekeraar hebben te allen tijde (digitaal) inzicht in de voortgang van het medisch traject. Het slachtoffer wordt daarbij ook de mogelijkheid geboden om, alvorens een medisch advies opgesteld wordt, de onderliggende medische stukken in te zien en te controleren op feitelijke onjuistheden.

Onze werkwijze met één medisch adviseur betekent in de praktijk ook dat er direct(er) contact mogelijk is tussen slachtoffer en medisch adviseur. De medisch adviseur komt dichter bij het slachtoffer te staan en heeft zodoende meer mogelijkheden om zich een goed beeld te vormen van de situatie van dat slachtoffer. Tegelijkertijd ontstaat er een bepaalde laagdrempeligheid waarbij het slachtoffer ook sneller bij de medisch adviseur kan aankloppen.

Hoewel het slachtoffer, zoals gezegd, altijd de mogelijkheid heeft om het project te verlaten en alsnog te kiezen voor een ‘eigen’ medisch adviseur, is dat in de praktijk nog niet voorgekomen.

Het concept één medisch adviseur lijkt daarmee de belofte in zich te hebben om een positieve bijdrage te leveren aan het verder verbeteren van het letselschadetraject en de positie van het slachtoffer daarbinnen.

1 www.1medischadviseur.nl.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey