2008 “Honoraria van Belangenbehartigers in Letselschadezaken” rapport Prof. Faure c.s.

Samenvatting:

In dit rapport wordt verslag gedaan van het onderzoek “Honoraria van Belangenbehartigers in Letselschadezaken”, dat in opdracht van de stichting Personenschade Instituut van Verzekeraars (PIV) werd uitgevoerd. Aanleiding voor dit onderzoek was het vermoeden van aansprakelijkheidsverzekeraars dat in de loop der jaren de honoraria van advocaten en andere belangenbehartigers (zoals letselschadebureaus) flink zijn gestegen in Nederland. Het zou daarbij met name gaan om een stijging van de uurtarieven, die als onderdeel van de zogenaamde “buitengerechtelijke kosten” kunnen worden doorgerekend aan de verzekeraar van de aansprakelijke partij.

 Rapport “Honoraria van Belangenbehartigers in Letselschadezaken”
SAMENVATTING RAPPORT “HONORARIA VAN BELANGENBEHARTIGERS IN LETSELSCHADEZAKEN”
In dit rapport wordt verslag gedaan van het onderzoek “Honoraria van Belangenbehartigers in Letselschadezaken”, dat in opdracht van de stichting Personenschade Instituut van Verzekeraars (PIV) werd uitgevoerd. Aanleiding voor dit onderzoek was het vermoeden van aansprakelijkheidsverzekeraars dat in de loop der jaren de honoraria van advocaten en andere belangenbehartigers (zoals letselschadebureaus) flink zijn gestegen in Nederland. Het zou daarbij met name gaan om een stijging van de uurtarieven, die als onderdeel van de zogenaamde “buitengerechtelijke kosten” kunnen worden doorgerekend aan de verzekeraar van de aansprakelijke partij.
De kern van het onderzoek betreft derhalve een bestudering van letseldossiers, op basis waarvan de ontwikkeling van de honoraria in kaart kan worden gebracht en de samenhang met mogelijke verklarende factoren kan worden vastgesteld. De letseldossiers zijn beschikbaar gesteld door een vijftal (middel)grote verzekeraars: Aegon, Delta Lloyd, Fortis/ASR, Univé en ZLM Verzekeringen.
In het onderzoek zijn vier onderzoeksvragen geformuleerd.
1.LITERATUURONDERZOEK
Ten eerste wordt een kort literatuuronderzoek uitgevoerd naar de belangrijkste rechtseconomische literatuur omtrent kostenveroordeling en buitengerechtelijke kosten in letselschadezaken.
2. ONDERZOEK STIJGING UURTARIEVEN
De tweede onderzoeksvraag (en tevens de kern van het onderzoek) betreft de vraag in welke mate de tarieven van belangenbehartigers inzake letselschade daadwerkelijk zijn gestegen, en wat de mogelijke oorzaken zijn geweest van de stijging. Hiertoe werd een statistische analyse gedaan van 1043 letseldossiers over de periode 2001-2006, geselecteerd op basis van een enkelvoudige aselecte steekproef. Hierbij werd tevens gekeken naar de verschillen tussen advocaten en andere belangenbehartigers, en naar de verhouding tussen de totale door de verzekeraar betaalde buitengerechtelijke kosten en de schadeomvang.
3. VERGELIJKING UURTARIEVEN
Aan de hand van een derde onderzoeksvraag werd getracht de (ontwikkeling van de) tarieven van belangenbehartigers inzake letselschade te vergelijken met die van onder andere curatoren, medisch specialisten, arbeidsdeskundigen en letselschaderegelaars in dienst van verzekeraars.
4. RECHTSVERGELIJKING
De vierde onderzoeksvraag behelst een korte vergelijking met België en Duitsland.
Naast de vier onderzoeksvragen met betrekking tot de uurtarieven is in de geselecteerde dossiers de verhouding tussen het betaalde schadebedrag en de betaalde buitengerechtelijke kosten onderzocht.
In deze samenvatting worden alleen de belangrijkste bevindingen gepresenteerd. Het betreft met name de resultaten van de dossieranalyse. Voor details en overige resultaten dient het rapport te worden geraadpleegd.
Uit de dossieranalyse blijkt dat de uurtarieven die belangenbehartigers in rekening brengen bij verzekeraars (als onderdeel van de buitengerechtelijke kosten) in de periode van 2001-2006 gemiddeld gestegen zijn met zo’n 24 %, terwijl de mediaan, ofwel het middelste getal in een steekproef, gestegen was met bijna 23 %. De grootste stijging deed zich overigens voor in 2002, wellicht niet geheel toevallig het jaar van invoering van de euro. Het gemiddelde uurtarief dat werd gedeclareerd bij verzekeraars lag in 2006 op € 185,90.
In de periode 2001-2006 bedroeg het inflatiecijfer 9,79 % en het indexcijfer van de cao-lonen 10,82 %. Het basisuurtarief van curatoren is in diezelfde periode gestegen met 12,81 %. Hieruit kan men dus concluderen dat de stijging van de uurtarieven van belangenbehartigers meer dan tweemaal zo sterk was als de inflatie en cao-lonen en bijna twee keer zo sterk als die van het curatorentarief. Een precieze verklaring voor deze relatief sterke stijging kan moeilijk worden gevonden. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk of deze gerelateerd is aan de verhaalbaarheid van deze tarieven op de verzekeraar dan wel dat de kosten voor belangenbehartigers van letselschadezaken in het algemeen zijn gestegen. Het lijkt niet waarschijnlijk dat zulks uitsluitend aan de verhaalbaarheid van buitengerechtelijke kosten gerelateerd is nu deze stijging in een veel latere periode wordt vastgesteld dan de invoering van deze verhaalbaarheid. Wel lijkt het, althans vanuit theoretisch (economisch) perspectief, voor de hand te liggen dat het gebrek aan marktwerking bij de keuze van het slachtoffer voor een belangenbehartiger van invloed is op de ontwikkeling van hun uurtarieven.
Tarieven van andere bij het letselschadeproces betrokken deskundigen zoals bijvoorbeeld medisch adviseurs en arbeidsdeskundigen zijn relatief lager dan de door belangenbehartigers als buitengerechtelijke kosten gehanteerde tarieven. Echter, dit kan met de graad van specialisatie en complexiteit van de werkzaamheden te maken hebben.
Als onderscheid wordt gemaakt tussen advocaten en niet-advocaten, blijkt dat de door advocaten gedeclareerde uurtarieven gemiddeld ongeveer € 20 hoger zijn dan de door niet-advocaten gedeclareerde uurtarieven. Ook blijkt dat de stijging van het uurtarief in de periode 2001-2006 sterker was bij de niet-advocaten dan bij de advocaten. Voor advocaten is de mediaan van € 158,82 in 2001 naar € 195 gegaan in 2006; bij niet-advocaten was de mediaan in 2001 € 140, terwijl deze in 2006 € 175 euro was. Voor deze laatste groep werd tevens gevonden dat de grotere kantoren gemiddeld hogere tarieven rekenen dan de (iets) kleinere kantoren, maar dat deze verschillen kleiner worden. In andere woorden, er lijkt sprake te zijn van een ‘ _catching up’ _effect.
De verhouding tussen de totale door de verzekeraar betaalde buitengerechtelijke kosten (daadwerkelijk betaalde honorarium belangenbehartiger plus kantoorkosten en 19 % BTW na redelijkheidstoets) en de schadeomvang bedroeg gemiddeld 51,80 % in de periode 2001-2006; de mediaan lag bij 38,80 %. Bij niet-advocaten lag het percentage buitengerechtelijke kosten /schade gemiddeld hoger dan bij advocaten. In dat verband bleek uit de cijfers dat met name in zaken met lage schadebedragen niet-advocaten gemiddeld ‘duurder’ zijn (dat wil zeggen een hoger percentage buitengerechtelijke kosten/schade rekenen) dan advocaten, terwijl dit in zaken met een gemiddeld of hoog schadebedrag omgekeerd is. De verschillen zijn echter niet groot.
De verhouding buitengerechtelijke kosten/schade is berekend voor vier verschillende schadegroepen, ingedeeld naar de hoogte van het uitgekeerde schadebedrag. Deze berekening leidt tot de volgende uitkomst:
Schadebedrag
Buitengerechtelijke kosten
< € 5000
86,24 % (mediaan 70,09 %)
€ 5000 – € 10.000
45,55 % (mediaan 41,74 %)
€ 10.000 – € 25.000
27,75 % (mediaan 24,89 %)
> € 25.000
17,64 % (mediaan 15,45 %)
Het percentage buitengerechtelijke kosten/schade lijkt in de onderzochte periode lichtelijk te zijn gestegen, maar deze cijfers dienen bijzonder voorzichtig geïnterpreteerd te worden omdat de gemiddelde looptijd per letseldossier daalt en het aandeel van de zaken met een kleine schadeomvang toeneemt.
Een vergelijking met in België en Duitsland gehanteerde tarieven bleek vanuit het perspectief van de buitengerechtelijke kosten lastig, omdat de kostenstructuur voor de advocatuur in die landen onvergelijkbaar is met de situatie in Nederland. Niettemin is een vergelijking met die landen wel relevant omdat in beide landen wordt aangegeven dat een verhaalbaarheid van advocatenkosten noodzakelijkerwijze een systeem van standaardisatie van die kosten vereist.
Een mogelijke oplossingsrichting voor de huidige toegenomen discussie (mede ten gevolge van de prijsstijging) betrekkelijk de buitengerechtelijke kosten tussen belangenbehartigers en verzekeraars zou kunnen worden gevonden in een mogelijk tussen verzekeraars en belangenbehartigers af te sluiten convenant waarbij op basis van een gedifferentieerd calculatieschema de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten wordt vastgelegd. Wel dient de verenigbaarheid van een dergelijke regeling met het mededingingsrecht te worden geverifieerd.
Tenslotte: de waarde van de hierboven gepresenteerde resultaten ligt voornamelijk in de beschrijving en de analyse van de data (het vaststellen van een bepaalde evolutie in de prijsontwikkeling is op zich reeds interessant). Uitspraken in het rapport over mogelijke verklaringen, zowel wat betreft de stijging zelf als de relatie tot tarieven van andere dienstverleners, zijn veeleer speculatief en dienen met de nodige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Immers, het bleek lastig om te toetsen of de relatieve hoogte (en de stijging) van de buitengerechtelijke kosten al dan niet in verband staat met de verhaalbaarheid van deze kosten op de verzekeraar van de aansprakelijke partij.
Maastricht, 23 januari 2007

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey