Hof: bewijslast redelijkheid BGK rust op benadeelde, BGK deels redelijk

Samenvatting:

Hoger beroep van uitspraak van kantonrechter, waarin 25% van de BGK redelijk werd geacht ( € 1.552,76). 1. Het hof overweegt dat, anders dan appellante betoogt, stelplicht en bewijslast t.a.v. de redelijkheid van de BGK appellante rusten. Zij dient te stellen, en bij betwisting te bewijzen, dat de advocaten de in rekening gebrachte kosten en uren hebben gemaakt èn dat het redelijk was deze kosten en uren te maken. 2. Het hof komt tot het oordeel dat appellante de redelijkheid van de kosten deels wel en deels niet heeft onderbouwd en veroordeelt verzekeraar tot betaling van aan aanvullend bedrag aan BGK van € 3.472,53.

ECLI:NL:GHARL:2020:1328

Instantie

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak

18-02-2020

Datum publicatie

20-02-2020

Zaaknummer

200.260.315/01

Rechtsgebieden

Civiel recht

Bijzondere kenmerken

Hoger beroep

Inhoudsindicatie

Geschil over buitengerechtelijke kosten in een letselschadezaak

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.260.315/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 6818400)

arrest van 18 februari 2020

in de zaak van

[appellante] ,

wonende te [A] ,

appellante,

in eerste aanleg: eiseres,

hierna: [appellante],

advocaat: mr. E.C.H. van Loosbroek, kantoorhoudend te Rotterdam,

tegen

Unigarant N.V.,

gevestigd te Hoogeveen,

geïntimeerde,

in eerste aanleg: gedaagde,

hierna: Unigarant,

advocaat: mr. D.D. Markvoort, kantoorhoudend te Hoogeveen.

1

  1. Het verloop van de procedure bij de kantonrechter

1.1

Het verloop van de procedure bij de kantonrechter volgt uit de vonnissen van

12 juni 2018 en 9 april 2019 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen.

2

  1. Het verloop van de procedure in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:

– de appeldagvaarding van 8 mei 2019;

– de memorie van grieven (met producties);

– de memorie van antwoord (met producties);

– de akte van [appellante] .

2.2

Vervolgens heeft [appellante] de processtukken ingediend en heeft het hof arrest bepaald.

2.3 Het hof begrijpt dat [appellante] in hoger beroep vordert dat het eindvonnis van de kantonrechter wordt vernietigd en dat haar vorderingen tegen Unigarant alsnog worden toegewezen. Het hof zal de niet geheel duidelijke conclusie van de memorie van grieven lezen in het licht van het petitum van de appeldagvaarding.

3

  1. De vaststaande feiten en de beslissing van de kantonrechter

3.1

het hof gaat uit van de volgende feiten.

3.2

[appellante] heeft bij Unigarant een autoverzekering afgesloten, inclusief de dekking “zekerheid voor inzittenden” (hierna: svi). Op de svi kan aanspraak worden gemaakt bij materiële schade en letselschade als gevolg van een ongeval.

3.3

Op 18 juni 2016 is [appellante] als bestuurder van een auto betrokken geraakt bij een aanrijding. Zij stelt letsel te hebben opgelopen bij dat ongeval (klachten in nek, schouders, oog en hoofd en cognitieve en psychische klachten).

De verzekeraar van de andere betrokkene bij de aanrijding, Allianz, heeft de aansprakelijkheid afgewezen.

3.4

[appellante] heeft zich gewend tot Elfi Letselschade Advocaat B.V. (hierna: Elfi), met het verzoek haar belangen te behartigen. Mr. Emre van dat kantoor heeft op 17 oktober 2016 telefonisch contact opgenomen met Unigarant. Unigarant heeft hem toen gewezen op de mogelijkheid een beroep te doen op de svi.

3.5

In een e-mailbericht van 1 februari 2017 aan Unigarant schrijft mr. Emre onder meer:

“Gelet op de afwijzing van de aansprakelijkheid went ik mij wederom tot u met het verzoek om de letselschade van mw. [appellante] verder in behandeling te nemen.”

Hij deelt verder mee dat [appellante] klachten en beperkingen ervaart en daardoor arbeidsongeschikt is en stelt voor om haar gezamenlijk te bezoeken.

3.6

Op 29 maart 2017 brengen mr. Emre en de heer [B] (hierna: [B] ) van Raasveld Expertise een bezoek aan [appellante] . In het door [B] opgestelde bezoekverslag worden de volgende afspraken vermeld:

“- Betaaladvies

Ik adviseer een voorschotbetaling te doen van € 2.500,00.

De belanghebbende ontvangt binnen 2 tot 4 weken bericht.

– De medische informatie wordt opgevraagd door de belangenbehartiger en ter attentie van uw medisch adviseur toegezonden.

– De belangenbehartiger draagt zorg voor verdere informatie over het gastouderschap en de financiële onderbouwing van het gestelde verlies van arbeidsvermogen.

– Een actuele schadestaat volgt via de belangenbehartiger.

– De belangenbehartiger houdt u op de hoogte van het verloop van het herstelproces en de verdere ontwikkelingen.”

3.7

Op 9 augustus 2017 stuurt een secretaresse van Elfi een medisch advies van

8 augustus 2017 van drs. [C] van Medicus Intermediair naar Unigarant. In dat advies wordt de beschikbare aanwezige informatie als volgt samengevat:

“Samengevat betreft het een 57-jarige gastouder die in aansluiting aan een auto-ongeval in juni 2016 aanhoudende pijnklachten ontwikkelde van nek, rug en schouders met bij onderzoek onder meer een pijnlijk verhoogde spierspanning, waarbij de huisarts dacht aan een whiplashsyndroom. Pijnstillers en fysiotherapie hielpen onvoldoende. Eénmaal klaagde zij ook over een pijnlijke linkerknie met bij onderzoek crepitaties. Daarnaast ontwikkelde zij oogklachten, cognitieve en psychische klachten met veel piekeren, slecht slapen, nachtmerries, somberheid, onrust, gedachten aan het ongeluk en angst.”

De medisch adviseur komt tot de volgende diagnosen:

“PWS met cognitieve klachten, oogklachten.

Posttraumatische lage rugklachten.

Posttraumatische psychische klachten met somberheid en angst.”

Volgens de medisch adviseur is een medisch eindtoestand niet te verwachten voor juni 2018 en zal tot die tijd het verloop moeten worden gevolgd. Ook dient de medische informatie te worden aangevuld met de uitslag van röntgenfoto’s en de informatie van de oogarts.

3.8

Met een brief van 19 september 2017 aan Unigarant stuurt mr. Van Loosbroek van Elfi de in het medisch advies vermelde aanvullende informatie mee.

Met brieven van 4 december 2017, 23 maart en 3 april 2018 van mr. van Loosbroek aan Unigarant volgt nog meer medische informatie.

3.9

De medisch adviseur van Unigarant, [D] van Veduma, schrijft in een advies van 9 augustus 2017 dat een medisch causaal verband tussen de aanhoudende klachten van [appellante] en het ongeval niet te onderbouwen is. In aanvullende adviezen van [D] van 12 oktober 2017 en 12 januari 2018 naar aanleiding van de nieuwe medische informatie wordt deze visie herhaald.

Unigarant heeft deze adviezen steeds doorgestuurd naar mr. Van Loosbroek, met het verzoek op basis van dat advies een regelingsvoorstel te doen.

3.10

In een e-mailbericht van 9 januari 2018 aan Unigarant schrijft mr. van Loosbroek dat de facturen van Elfi van 20 april 2017 ad € 1.687,36, van 25 juli 2017 ad € 2.571,29 en van

4 december 2017 ad € 2.351,38 (in totaal € 6.211,03) onbetaald zijn gebleven. Zij verzoekt Unigarant de facturen per omgaande te betalen en herhaalt dat verzoek in een e-mailbericht van 5 februari 2018.

3.11

In een brief van mr. van Loosbroek aan Unigarant van 23 maart 2018 stelt mr. Van Loosbroek voor de zaak af te doen tegen betaling van een bedrag van € 25.000,- exclusief buitengerechtelijke kosten.

3.12

Op 9 april 2018 heeft [appellante] Unigarant gedagvaard en betaling gevorderd van een bedrag van € 7.142,68 in hoofdsom en € 931,65 wegens buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten.

3.13

Nadat Unigarant verweer had gevoerd en een comparitie van partijen had plaatsgevonden, heeft de kantonrechter de vordering van [appellante] toegewezen tot een bedrag van € 1.552,76, te vermeerderen met wettelijke rente en met compensatie van proceskosten.

Het toegewezen bedrag is 25% van het door Elfi gefactureerde bedrag aan buitengerechtelijke kosten (€ 6.211,03).

4

De bespreking van de grieven

4.1

Elfi is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter haar vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 1.552,76 met wettelijke rente en om de vordering voor het overige af te wijzen, onder compensatie van proceskosten. Met haar grieven legt zij deze beslissing in volle omvang aan het hof voor, waarbij de grieven 1 tot en met 3 de beslissing op de gevorderde hoofdsom betreffen, grief 4 betrekking heeft op de buitengerechtelijke kosten en grief 5 op de proceskosten. De grieven 1 tot en met 3 hangen met elkaar samen en zullen om die reden niet afzonderlijk maar samen worden behandeld.

4.2

In hoger beroep staat niet ter discussie dat de hoofdsom geen € 7.142,68 bedraagt, maar € 6.211,03. Ook staat niet ter discussie dat de door [appellante] gevorderde kosten om voor vergoeding in aanmerking te komen moeten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. In rov. 4.4 heeft de kantonrechter in dat verband overwogen dat bij die toets de aard en de omvang van de schade en de complexiteit van de zaak van belang zijn en ook de verhouding tussen de schade en de kosten, waarbij ook als uiteindelijk geen sprake blijkt te zijn van schade toch aanspraak op vergoeding van kosten kan bestaan (vgl. Hoge Raad 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7423). Verder heeft de kantonrechter overwogen dat ook de opstelling van partijen een rol speelt en dat ook in relatief eenvoudige zaken de belangen van de benadeelde adequaat behartigd moeten worden. Dat laatste mag er niet toe leiden dat de belangenbehartiger dit uitgangspunt aangrijpt om de verzekeraar op kosten te jagen door onnodig veel te corresponderen. De belangenbehartiger dient een efficiënte tijdsbesteding, die leidt tot een redelijke verhouding tussen schadeomvang en kosten, voor ogen te houden, aldus de kantonrechter.

4.3

Deze invulling van de dubbele redelijkheidstoets door de kantonrechter heeft Elfi

– overigens terecht – niet bestreden, zodat ook het hof daarvan uit zal gaan.

Het hof gaat er ook vanuit dat de keuze van [appellante] om een belangenbehartiger in te schakelen bij de afwikkeling van haar letselschade redelijk was, zodat aan het eerste onderdeel van de dubbele redelijkheid is voldaan. Waar het om gaat is of de kosten die het gevolg zijn van deze inschakeling van een belangenbehartiger redelijk zijn. Anders dan [appellante] betoogt, rusten stelplicht en bewijslast op dit punt bij [appellante] . Zij dient te stellen, en bij betwisting te bewijzen, dat de advocaten van Elfi de in rekening gebrachte kosten en uren hebben gemaakt èn dat het redelijk was deze kosten en uren te maken.

4.4

In hoger beroep heeft [appellante] een urenoverzicht overgelegd. Dat overzicht betreft de periode 29 september 2016 tot en met 4 december 2018. De facturen betreffen de periode 29 september 2016 tot en met 4 december 2017. Wanneer de uren uit het urenoverzicht die betrekking hebben op de periode van 5 december 2017 tot en met 4 december 2018 buiten beschouwing blijven, resteert een tijdsbesteding van – afgerond – 19 uur. Die tijdsbesteding komt vrijwel overeen met de in de facturen in rekening gebrachte – afgerond – 18 1/2 uren. Van deze tijdsbesteding betreft 5 uur en 20 minuten de periode tot en met 1 februari 2017, de dag waarop mr. Emre namens [appellante] een beroep deed op de svi (zie rov. 3.5).

4.5

Unigarant heeft, onweersproken door [appellante] , gesteld dat zijzelf de advocaat van [appellante] heeft gewezen op de mogelijkheden die de svi bood en dat zij haar aansprakelijkheid op grond van de svi niet ter discussie heeft gesteld. Tegen die achtergrond heeft [appellante] onvoldoende duidelijk gemaakt dat een tijdsbesteding van 5 uur en 20 minuten voor de periode tot en met 1 februari 2017 redelijk is. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat in die periode veel tijd is besteed aan het inzichtelijk maken van de klachten, beperkingen en schade van [appellante] . Mogelijk is veel tijd gespendeerd aan de discussie met Allianz, maar de daarmee gemoeide tijd is geen tijd die betrekking heeft op de vaststelling van aansprakelijkheid van (of beter: het verlenen van dekking onder de svi-polis bij) Unigarant en komt dan ook niet ten laste van Unigarant.

Alles afwegend is een tijdsbesteding van anderhalf uur (een uur voor het eerste gesprek met [appellante] en 30 minuten voor de contacten met Unigarant) redelijk. Voor deze periode houdt het hof dan ook rekening met 90 minuten.

4.6

In de periode van 2 februari tot en met 4 december 2017 heeft Elfi ruim 13 uur in rekening gebracht. In deze periode heeft een gesprek tussen [appellante] , haar advocaat en [B] plaatsgevonden (zie rov. 3.6), heeft mr. Van Loosbroek medische informatie verzameld en doorgestuurd (laten doorsturen) naar Unigarant (zie rov. 3.7 en 3.8) en heeft de medisch adviseur van Unigarant de discussie geopend over het causaal verband tussen de gestelde klachten van [appellante] en het ongeval. In deze periode zijn geen schadestaten verstuurd. Gesteld noch gebleken is dat deze – al dan niet naar aanleiding van het verzoek van Unigarant om een regelingsvoorstel – zijn opgesteld of voorbereid.

4.7

Dat de advocaat van [appellante] een medisch adviseur heeft ingeschakeld, is gelet op de aard van de klachten van [appellante] en het debat over de medische causaliteit redelijk. Gesteld noch gebleken is dat de kosten van de medisch adviseur (te) hoog zouden zijn. Deze kosten komen dan ook voor vergoeding in aanmerking. Hetzelfde geldt voor de kosten van het inwinnen van medische informatie. Partijen hebben ook afgesproken dat Elfi deze informatie zou verzamelen (zie rov. 3.6).

4.8

Het gesprek tussen [appellante] , haar advocaat en [B] heeft plaatsgevonden en is door Unigarant geïnitieerd. De kosten van dit gesprek – volgens de urenspecificatie: 165 minuten en € 3,80 aan reiskosten – komen dan ook voor vergoeding in aanmerking, vermeerderd met wat tijd voor het regelen van dat gesprek (het hof gaat, gelet op de specificatie, uit van 60 minuten). Dat geldt ook voor de kosten van de tijd die gemoeid is met het inzamelen van de medische informatie. Opvallend is dat van de zijde van [appellante] in de overgelegde correspondentie met Unigarant geen duiding wordt gegeven aan deze informatie en dat ook het inhoudelijk debat met Unigarant over het medisch causaal verband – in elk geval in de periode tot en met 4 december 2017 en dat is de periode waarop de vordering betrekking heeft – niet wordt gevoerd.

4.9

In de periode tussen 30 maart 2017 (de dag na het ‘driegesprek’) en 4 december 2017 brengt Elfi 9 uren in rekening. Gelet op wat hiervoor is overwogen over de (kenbare) aard van de werkzaamheden in deze periode, heeft [appellante] de redelijkheid van deze tijdsbesteding onvoldoende onderbouwd. De urenspecificatie biedt daarbij onvoldoende duidelijkheid. De vaak voorkomende omschrijving “correspondentie derde” en “voortgang?/opstellen memo” bieden wat dat betreft weinig houvast. Al met al is een tijdsbesteding van 4 uur redelijk.

4.10

De conclusie is dat van de in rekening gebrachte uren een tijdsbesteding van 90 minuten (tot en met 1 februari 2017) + 225 minuten (2 februari tot en met 30 maart 2017) + 240 minuten (31 maart tot en met 4 december 2017) = 555 minuten (9 1/4 uur) aan de dubbele redelijkheidseis voldoet, de helft van de berekende uren. Het daarmee gemoeide honorarium bedraagt 9,25 * € 235,- * 1,06 * 1,21 = € 2.788,05. Daar komen de belaste verschotten (reiskosten en kosten van de medisch adviseur en van medische informatie) en de onbelaste verschotten (kosten van medische informatie) nog bij. Het betreft bedragen van respectievelijk € 621,98 (€ 3,80 + € 369,- + € 79,73 + € 61,50 = € 514,03 * 1,21) en € 62,50 ( € 37,50 + € 25,-).

Per saldo heeft [appellante] aanspraak op vergoeding van een bedrag van € € 2.788,05 +

€ 621,98 + € 62,50 = € 3.472,53.

4.11

Volgens Unigarant is de toegevoegde waarde van de werkzaamheden van Elfi gering en zijn de gevorderde buitengerechtelijke kosten om die reden niet toewijsbaar. Die stelling faalt voor wat betreft de hiervoor in aanmerking genomen werkzaamheden en kosten. Die werkzaamheden (besprekingen met [appellante] en [B] , het verzamelen van medische informatie en aanverwante werkzaamheden) zijn noodzakelijk om in kaart te kunnen brengen welke klachten en beperkingen [appellante] heeft en om te kunnen vaststellen of sprake is van causaal verband. De medisch adviseurs van beide partijen hebben op basis van deze informatie zich een standpunt gevormd over het medisch causaal verband. De medische informatie is ook op verzoek van [B] verzameld. Gesteld noch gebleken is dat à priori duidelijk was dat geen sprake was van causaal verband tussen de klachten en het ongeval. Het bestaan van causaal verband staat, naar het hof begrijpt, nog steeds ter discussie van partijen. Dat het causaal verband een discussiepunt vormt, staat er niet aan in de weg dat de kosten die gemaakt zijn om een zinvolle discussie te voeren over het causaal verband redelijke kosten zijn in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub b BW. Dat die discussie nog niet is afgerond, betekent niet dat de kosten niet verschuldigd zijn. Voor kosten die gemaakt worden om een bij voorbaat zinloze discussie over het causaal verband en de schade voort te zetten (te rekken), kan dat anders liggen, maar daarvan is ten aanzien van deze kosten geen sprake.

In dit verband heeft [appellante] zich terecht beroepen op het al genoemde arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2003.

4.12

Unigarant heeft een aantal uitspraken van rechtbanken overgelegd over buitengerechtelijke kosten in zaken waarin advocaten van Elfi als advocaat betrokken zijn.

Die uitspraken zijn voor dit geschil niet van belang. Het gaat erom of [appellante] – en niet een ander – aanspraak heeft op vergoeding van de voor haar door Elfi gemaakte kosten. Voor het antwoord op die vraag zijn de feiten in het geschil tussen [appellante] en Unigarant doorslaggevend.

4.13

De conclusie is dat de vordering van [appellante] toewijsbaar is tot een bedrag van € 3.472,53 in hoofdsom. Over dit bedrag is wettelijke rente verschuldigd vanaf de dagvaarding. Niet eerder, omdat gesteld noch gebleken is dat [appellante] vanaf een eerdere datum wettelijke rente verschuldigd is aan Elfi. In zoverre slagen de grieven en zal het vonnis van de kantonrechter worden vernietigd.

4.14

Met grief 4 komt [appellante] op tegen de afwijzing van de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De grief faalt. Op grond van artikel 6:96 lid 2 BW is artikel 6:96 lid 1 onder c BW niet van toepassing wanneer op grond van artikel 241 Rv de regels betreffende de proceskosten van toepassing zijn. Die situatie doet zich hier voor (de uitzondering van de tweede volzin van artikel 241 Rv doet zich niet voor, alleen al gezien de aard van de hoofdvordering, een vordering tot vergoeding van schade). [appellante] heeft niet onderbouwd dat ter incasso van de vordering werkzaamheden zijn verricht die niet vallen onder het bereik van een eventuele proceskostenveroordeling. De (beknopte)

e-mailberichten van mr. Van Loosbroek (zie rov. 3.10) zijn niet te beschouwen als dergelijke, andere, werkzaamheden.

4.15

Grief 5 betreft de beslissing over de proceskosten. Vastgesteld kan worden dat, uiteindelijk, ongeveer de helft van het gevorderde bedrag toewijsbaar is. Dat pleit voor een (beperkte) proceskostenveroordeling van Unigarant. Daar staat tegenover dat [appellante] zonder waarschuwing vooraf tot dagvaarding is overgegaan in een fase waarin partijen nog onderhandelden. [appellante] heeft Unigarant niet de gelegenheid geboden om alsnog te betalen. Bovendien wekt de nadruk op de kosten van Elfi bevreemding: de vraag of die kosten (voor Elfi) urgenter zijn dan de overige schade van [appellante] , laat zich nauwelijks bedwingen. Al met al is een compensatie van kosten redelijk. De grief faalt dan ook.

4.16

Uit het voorgaande vloeit voort dat ook in hoger beroep – waarin beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld – de kosten zullen worden gecompenseerd.

5

  1. De beslissing

Het gerechtshof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de beslissing over de proceskosten;

vernietigt het vonnis voor het overige,

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

veroordeelt Unigarant om aan [appellante] te betalen een bedrag van € 3.472,53, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 april 2018 tot aan de voldoening van de vordering;

verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, J.H. Kuiper en I.F. Clement en is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2020 door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey