Hof: BGK, extra kosten door weinig efficiënt werken en rappels over BGK niet redelijk
Geschil over buitengerechtelijke kosten. Arbeidsongeval; aansprakelijkheid is erkend, geschil over causaliteit. Het hof is van oordeel dat benadeelde de nog openstaande kosten in redelijkheid niet van verzekeraar kan vorderen. Verzekeraar heeft gemotiveerd betwist dat de door benadeelde genoemde klachten in causaal verband staan met het ongeval. Benadeelde heeft – gelet op het feit dat verzekeraar reeds ruim € 7.000,- heeft betaald – te weinig gesteld om aannemelijk te maken dat hij door toedoen van verzekeraar in een situatie is gebracht die het hem welhaast onmogelijk maakt om de causaliteit met het ongeval en de omvang van de schade en te laten vaststellen. Het hof overweegt: “Dit geldt te meer, omdat benadeelde de met voorbeelden onderbouwde stelling van verzekeraar dat belangenbehartiger weinig efficiënt lijkt te werken (hetgeen extra – niet redelijke – kosten met zich mee heeft gebracht) en dat een substantieel deel van de gedeclareerde kosten samenhangen met rappels ten aanzien van de BGK, onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Dit had wel van benadeelde mogen worden verwacht, omdat het enkele feit dat aansprakelijkheid is erkend, geen vrijbrief oplevert voor het declareren van buitengerechtelijke kosten.
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
06-10-2020
Datum publicatie
06-10-2020
Zaaknummer
200.248.128
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie
arbeidsongeval; geen causaal verband met klachten; buitengerechtelijke kosten; dubbele redelijkheidstoets
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.248.128/01
Zaaknummer rechtbank : 6905721 RL EXPL 18-10170
arrest van 6 oktober 2020
inzake
Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te Den Haag,
appellante,
hierna te noemen: Nationale-Nederlanden,
advocaat: mr. H.Th. Vos te Den Haag,
en
S.I.W. Steiger Isolatie Werk B.V.,
gevestigd te Alphen aan den Rijn,
ex art. 118 Rv. opgeroepen derde partij,
hierna te noemen: SIW,
advocaat: mr. H.Th. Vos te Den Haag,
tegen
[werknemer],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [werknemer],
advocaat: mr. O. Emre (voorheen mr. M. Yavuzyiğitoğlu) te Rotterdam.
De verdere loop van het geding
Voor het verloop van het geding tot 28 mei 2019 verwijst het hof naar zijn arrest in incident tot oproeping derde van die datum. Bij dat arrest in incident heeft het hof [werknemer] toegelaten SIW op te roepen om als partij in het geding te verschijnen. SIW heeft vervolgens een memorie na oproeping ex art. 118 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering genomen.
Ten slotte hebben partijen opnieuw de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
- Het gaat in deze zaak zakelijk weergegeven om het volgende.
1.1
[werknemer] was sinds 2005 in dienst van SIW, laatstelijk in de functie van steigerbouwer. Van 7 augustus 2012 tot en met 11 augustus 2013 is [werknemer] arbeidsongeschikt geweest in verband met een TIA en vanaf 9 december 2013 in verband met polsklachten; ook is hij in januari 2014 aan zijn arm geopereerd.
1.2
Op 27 februari 2014, toen hij net weer een dag (gedeeltelijk en in het kader van zijn re-integratie) aan het werk was, is [werknemer] betrokken geraakt bij een ongeval op de arbeidsplaats. Tijdens de werkzaamheden op de bouwplaats heeft hij een steigervloer van twee meter lengte die tijdens het opbouwen van een steiger, daarvan was afgewaaid op/tegen zijn veiligheidshelm gehad. Het vloerdeel viel vanaf 12 à 15 meter naar beneden. Na het ongeval is [werknemer] naar het ziekenhuis vervoerd waar hij enige uren is geobserveerd. In de avond is hij uit het ziekenhuis ontslagen. In de periode van juni tot september 2014 heeft [werknemer] aangepast werk verricht. Inmiddels is het dienstverband met SIW beëindigd in verband met langdurige arbeidsongeschiktheid van [werknemer] en ontvangt hij een WIA-uitkering.
1.3
Bij brief van 9 oktober 2014 heeft mr. O. Emre SIW namens [werknemer] aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het voorval.
1.4
SIW had bij Nationale-Nederlanden een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering afgesloten. Nationale-Nederlanden heeft namens SIW aansprakelijkheid voor het ontstaan van de schade erkend.
1.5
[werknemer] stelt dat hij als gevolg van het ongeval (hersen)letsel heeft opgelopen. Hij ervaart pijn in zijn benen, rug, schouders, armen, nek en hoofd, daarnaast heeft hij last van duizeligheid en evenwichtsstoornissen. Naast fysieke klachten ervaart [werknemer] psychische klachten: hij wordt snel boos en kan dan uitvallen. Volgens [werknemer] is als gevolg hiervan sprake van flinke materiële (verlies arbeidsvermogen, pensioenschade, kosten huishoudelijke hulp, alsmede medische- en reiskosten) en immateriële schade.
1.6
Tussen partijen is discussie ontstaan over de door [werknemer] als gevolg van het ongeval geleden schade. Daarbij heeft Nationale-Nederlanden (in navolging van haar medisch adviseur) zich vanaf oktober 2015 op het standpunt gesteld dat er bij [werknemer] weliswaar meerdere fysieke problemen (pols, knie, rug) spelen, alsmede psychosociale problemen, maar dat deze problemen niet in causale relatie staan met het voorval. Volgens Nationale-Nederlanden is sprake geweest van een incident dat medisch gezien kwalificeert als een relatief triviaal trauma, waarbij de veiligheidshelm van [werknemer] is geschampt door een deel van de steiger dat naar beneden is gewaaid. Door dit voorval is volgens Nationale-Nederlanden geen blijvende invaliditeit ontstaan. Evenmin zijn voor [werknemer] ten gevolg van het voorval beperkingen ontstaan, laat staan arbeidsongeschiktheid. Een medische eindtoestand is volgens Nationale-Nederlanden bereikt.
1.7
Nationale-Nederlanden heeft vooralsnog bij wijze van voorschot een bedrag van € 7.000,– ter zake van de door [werknemer] geleden schade aan hem vergoed.
1.8
Bij e-mail van 27 maart 2017 schreef Nationale-Nederlanden aan mr. Emre:
“…
Medische adviezen
In het advies van 19 oktober 2015 noemt onze medisch adviseur dat er ten gevolge van ons ongeval hooguit sprake is van een licht schedel/hersenletsel. Dit volgens de anamnese. Een relatie tussen het ongeval en de klachtenpresentatie was niet vast te stellen. Er werd ook geen grond gezien voor blijvende invaliditeit of posttraumatische beperkingen. Volgens onze medisch adviseur konden wij overgaan tot een afwikkeling op basis van kortdurende klachten en gevolgen na een dubieus incident.
Uit het medisch advies van 5 januari 2016 van uw medisch adviseur, J.A. Bos-Zijlstra, blijkt dat er aanvullende informatie over de ongevalsgevolgen werd opgevraagd, alsmede over de pre-existentie. Dit is inmiddels meer dan een jaar geleden. Pre-existent waren er pols- en knieklachten. De posttraumatische nek-, hoofd- en psychische klachten waren niet te objectiveren door posttraumatische pathologie en een medisch causale relatie met het ongeval ontbreekt. (…) Dat er coïncidenteel een ongeval was wordt nu geduid als een bron van alle klachten en problemen, terwijl er legio andere fysieke en psychische stoornissen aanwezig zijn en objectiveerbare posttraumatische nekafwijkingen of hersen/schedelafwijkingen ontbreken, aldus onze medisch adviseur in het advies. Omdat de visie van onze medisch adviseur, anders is dan die van uw medisch adviseur, blijft er weinig over dan het oordeel te vragen van een neuroloog (al dan niet met neuropsychologisch onderzoek). Daarbij noemt onze medisch adviseur dat het wel zaak is dat alle gegevens over fysieke afwijkingen, ook van de vroegere TIA en over de psychiatrische problemen, aan de expert toegezonden worden. (…)
Er is dus zeker geen sprake van uitstel van onze kant en ook wij hebben graag zo spoedig mogelijk duidelijkheid over de door u genoemde causaliteit. (…)
Buitengerechtelijke kosten
Met ons bericht van 2 februari 2017 informeerde wij u over de verhouding tussen de persoonlijke schade van betrokkene en de geclaimde kosten buiten rechte. Leidraad voor bevoorschotting op deze kosten is immers een percentage van de voor dit moment met zekerheid verschenen en aan onderhavig ongeval toe te rekenen schaden, waarbij hier nog geen definitieve uitspraak is gedaan ter zake de uiteindelijke schadevergoedingsplicht. Bovendien zijn wij nog steeds in afwachting van de gevraagde actuele schadestaat, voorzien van de onderbouwende stukken. Daarbij ontvangen wij ook graag de eerder gevraagde stukken van het UWV, de informatie over de re-integratie en de beschikbare arbeidsdeskundige stukken. Na meer informatie over de diverse schadeposten, kunnen wij ook nogmaals beoordelen of een voorschot op de kosten buiten rechte wenselijk is.”
1.8
Mr. Emre heeft namens [werknemer] van Nationale-Nederlanden tot aan november 2017 een bedrag van ruim € 13.000 gevorderd aan buitengerechtelijke incassokosten. Van deze kosten heeft Nationale-Nederlanden een bedrag van € 7.218,64 betaald en een bedrag van € 5.927,35 onbetaald gelaten, volgens onderstaand schema.
Factuur totaalbedrag honorarium verschotten kantoorkosten betaald
incl btw ex btw ex btw ex btw
30/10/14 € 459,57 € 358,31 € 21,50 € 459,57
28/04/15 € 1.015,35 € 791,63 € 47,50 € 1.015,35
28/07/15 € 803,08 € 591,00 € 45,06 € 35,46 € 803,08 12/11/15 € 459,57 € 358,31 € 21,50 € 459,57 23/11/15 € 532,76 € 440,30 € 532,76
25/01/16 € 238,37 € 197,00 € 238,37
25/03/16 € 111,78 € 92,38 € 111,78
07/04/16 € 688,42 € 536,74 € 32,20 € 688,42
25/08/16 € 909,74 € 709,29 € 42,56 € 909,74
01/12/16 € 2.790,53 € 1.667,66 € 538,50 € 100,06 € 2.000,–
06/01/17 € 860,43 € 670,85 € 40,25 –
06/04/17 € 1.316,84 € 939,91 € 92,00 € 56,39 –
01/11/17 € 2.959,55 € 1.941,10 € 396,16 € 116,47 –
totaal € 13.145,99 € 7.218,64
De verschotten betreffen veelal kosten van de medisch adviseur van [werknemer]. De verschotten van de factuur van 1 december 2016 zijn niet van een specificatie voorzien, het is niet duidelijk waarop deze betrekking hebben.
1.9
Ook in de periode na 1 november 2017 heeft [werknemer] facturen gestuurd aan Nationale-Nederlanden ter zake van buitengerechtelijke kosten. Ook deze facturen heeft Nationale-Nederlanden onbetaald gelaten. Deze facturen spelen echter geen rol in deze procedure.
1.10
Bij e-mail van 4 januari 2018 en 16 februari 2018 heeft mr. Emre Nationale-Nederlanden gemaand de tot november 2017 openstaande facturen te voldoen. Nationale-Nederlanden heeft aan deze aanmaningen geen gevolg gegeven.
1.11
Bij e-mail van 21 maart 2018 schreef Nationale-Nederlanden aan mr. Emre:
“Expertise
Op 24 juli 2017 hebben wij u laten weten dat onze medisch adviseur akkoord is met een expertise bij Verlooy en aangegeven dat uw medisch adviseur de expertise in gang kan zetten. (…)
Buitengerechtelijke kosten
Met betrekking tot uw buitengerechtelijke kosten berichten wij als volgt. Op de persoonlijke schade is tot op heden totaal € 7.000,- aan uw cliënt bevoorschot. Aan buitengerechtelijke kosten (incl. medische verschotten) is er tot op heden totaal € 6.759,07 betaald. Wij zijn van mening dat het totaal aan buitengerechtelijke kosten thans de dubbele redelijkheidstoets ex art. 6:96 BW niet kan doorstaan. Op dit moment zien wij dan ook geen ruimte voor een aanvullend voorschot op uw buitengerechtelijke kosten.
Wij maken uitdrukkelijk het voorbehoud dat wij aan het einde van de rit (dus als de zaak wordt afgewikkeld) de redelijkheid van de totale buitengerechtelijke kosten nog eens willen toetsen en ook tussendoor steeds blijven toetsen of de kosten niet uit de pas lopen. In die zin dienen de betalingen op de buitengerechtelijke kosten dus als voorschot gezien te worden.
Na ontvangst van voornoemde informatie en van het expertiserapport en het daarbij horende advies van onze medisch adviseur zullen wij nogmaals naar uw buitengerechtelijke kosten kijken.”
1.12
Er is op verzoek van partijen een expertise uitgevoerd door P. Verlooy, neuroloog. In zijn concept-expertiserapport van 9 april 2018 schrijft Verlooy onder meer dat hij uitgaat van de anamnese van [werknemer]: op 27-02-2014 viel een steigervloer op zijn hoofd, waarna onderzoek plaatsvond in het LUMC. [werknemer] had hoofdpijn en nekpijn. De helm was aan de achterzijde gebarsten. Op basis hiervan acht Verlooy aannemelijk, dat er een licht hoofd/hersenletsel is opgetreden. Omdat de achterzijde van de helm een barst had is het volgens Verlooy aannemelijk dat er een flexietrauma (flexiebeweging) van de nek is geweest, dat kan worden geduid als een whiplashtrauma. Nekklachten kunnen hierdoor volgens hem worden verklaard. Er is geen anatomisch substraat, geen nekafwijkingen na trauma en er zijn geen anatomische afwijkingen van schedel en hersenen zodat van een pijnsyndroom kan worden gesproken. Aanknopingspunten voor posttraumatische nek- en knieklachten (op neurologisch gebied) zijn er niet. Er is, aldus nog steeds Verlooy, volgens de richtlijnen van de NVvN geen functieverlies vast te stellen. Volgens de AMA-principes zou wel een blijvende invaliditeit van 1% kunnen worden toegekend voor de hoofdpijn en 2% als status na whiplashtrauma. Gecombineerd dan 3% blijvende invaliditeit gehele persoon. Volgens Verlooy zijn geen aanwijzingen dat betrokkene zonder ongeval hoofdpijn en nekklachten zou hebben gehad.
1.13
Bij brief van 23 april 2018 schreef de medisch adviseur van [werknemer] aan mr. Emre naar aanleiding van deze expertise onder meer:
“Mijn commentaar:
(…) Cliënt heeft een status na licht traumatisch schedelhersenletsel en status na
whiplashtrauma ten gevolge van het ongeval, die de aanhoudende hoofdpijn, continu
nekpijn bij nekbeperkingen en verhoogde prikkelbaarheid van cliënt goed verklaren. Er is sprake van een eindsituatie ten aanzien van herstel zonder kans op verbetering of verslechtering.
Cliënt heeft slaapproblemen wegens de nekpijn en zwaardere huishoudelijke taken.
Klussen lukt niet. Cliënt mag niet autorijden wegens medicatie. Wegens verhoogde
prikkelbaarheid zijn er spanningen thuis en minder sociale activiteiten. De lage
rugklachten, polsklachten en knieklachten zijn niet als ongevalsgevolg te verklaren.
Pragmatisch kan er mijns inziens goed afgewikkeld worden op de vastgestelde b.i. van 3% blijvende invaliditeit gehele persoon.
Ten aanzien van de beperkingen kan medische informatie van de UWV-beoordeling voor de WIA gebruikt worden, maar daar spelen ook de lage rugklachten, polsklachten en knieklachten die niet als ongevalsgevolg te verklaren zijn mee.
Daarom stel ik in het kader van vaststellen van de beperkingen ten gevolge van het
ongeval een expertise door een verzekeringsarts voor. Deze kan eventuele resterende
psychische klachten ten gevolge van het ongeval ook meenemen in zijn beoordeling. (…)”
1.14
De medisch adviseur van Nationale-Nederlanden reageerde bij brief van 1 mei 2018 gericht aan Nationale-Nederlanden onder meer als volgt op de concept-expertise van Vernooy:
“(…) Op grond van de neurologische onderzoeksbevindingen is er geen
beperkingenpatroon vast te stellen door het onderhavige ongeval. Hiermee kan ik
instemmen.
De opgegeven blijvende invaliditeit op basis van a) de zogenaamde whiplash en b) de hoofdpijnklachten kan ik niet verifiëren conform de AMA-richtlijnen welke worden gehanteerd.
Op de eerste plaats het gebruik van het woord “whiplash” acht ik niet correct. Van een zwiepmechanisme van de nek, een acceleratie/deceleratiegebeuren, was geen sprake.
Uitgaande van de hypothese dat er door de val van de steigervloer een inwerkend
geweld plaatsvond op het achterhoofd (via de helm) kan er hooguit een abrupte flexie van hoofd en nek zijn geweest en dit is voor de nek nauwelijks pathologisch want de buigfunctie van de nek is ruim.
Een indeling in class 1 van tabel 17-2 is dan ook niet te onderbouwen omdat er van
spran/strain etc. geen sprake was bij deze niet duidelijk arthrotische nek.
Een grond voor blijvende invaliditeit is op basis van het niet evidente whiplashgebeuren mijns inziens niet te motiveren.
Dat betrokkene klachten aangeeft is niet bijzonder omdat hij elders op meerdere plaatsen, ook in de rug bijvoorbeeld, pijn ervaart. De meeste nekklachten in de populatie zijn dan ook niet van traumatische origine.
Daarnaast is mijns inziens een invaliditeit op basis van de hoofdpijn niet te motiveren omdat a) betrokkene eerder al hoofdpijn had, b) hij nekspierklachten aangeeft welke spierspanningsklachten kan geven en c) hij psychische klachten uit die frequent met hoofdpijn gepaard gaan. (…)
Er is niet alleen op basis van de NVvN-criteria geen blijvende invaliditeit vast te stellen, maar zelfs de AMA geeft geen ingang voor argumenten voor blijvende invaliditeit. (…)”
1.15
Op 2 oktober 2018 schreef de medisch adviseur aan Nationale-Nederlanden:
“Mijn commentaar:
De expert gaat uit van de anamnese van betrokkene: stevige vloer van 15 meter hoogte op het hoofd en gebarsten helm. De inconsistentie in de anamnese, gezien de medische correspondentie, komt wel aan bod maar aangenomen wordt dat de helm een barst had, dat er een licht schedel/hersentrauma was gezien de (dubieuze) kortdurende posttraumatische amnesie en dat er daarbij of daarnaast een soort whiplashachtig mechanisme plaatsvond (geforceerde flexie). Het mechanisme van het ongeval, berust op veronderstellingen, die gebaseerd zijn op gegevens van betrokkene. Hier kan de neuroloog vanzelfsprekend niet onderuit. De vraag wat er nu echt plaatsvond zou door u dienen te worden beantwoord en als uitgangpunt moeten worden voorgelegd.
Indien de helm geen barst had en slechts geschampt werd (door de steigervloer?) is
mijns inziens, een schedel/hersenletsel niet te onderbouwen. Wel kan er een
onverwachte nekflexie zijn opgetreden maar geen evident klassiek whiplashgebeuren,
Het is aannemelijk dat de neuroloog zeker ten aanzien van de diagnose
hoofd/hersenletsel op het verkeerde been is gezet door de incorrecte beschrijving van
het gebeuren. De hoofdpijn door een trauma capitis te verklaren klopt dan niet.
Wat het zogenaamde whiplashmechanisme betreft is er mijns inziens van een niet
juiste interpretatie van dit mechanisme sprake. Hooguit was er een abrupte nekflexie. Hoe dan ook, er is volgens; NVN-normen, geen sprake van blijvende invaliditeit hierdoor.”
1.16
In deze procedure vordert [werknemer] –zakelijk weergegeven – betaling door Nationale-Nederlanden van een bedrag van € 5.927,35 ter zake van de in rov. 1.8 genoemde onbetaald gebleven facturen, vermeerderd met € 812,35 aan buitengerechtelijke kosten, beide bedragen vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
1.17
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [werknemer] toegewezen, overwegende dat Nationale-Nederlanden – hoewel zij daartoe naar behoren in de gelegenheid was gesteld – tegen de vorderingen van [werknemer] geen verweer heeft gevoerd.
2.1
In hoger beroep vordert Nationale-Nederlanden de vernietiging van het bestreden vonnis, de afwijzing van de inleidende vorderingen van [werknemer] en de veroordeling van [werknemer] tot terugbetaling van hetgeen Nationale-Nederlanden ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft voldaan, met veroordeling van [werknemer] in de kosten van beide instanties.
2.2
Nationale-Nederlanden heeft primair bij gebrek aan wetenschap betwist dat tussen [werknemer] en Elfi Letselschade Advocaat B.V. (het kantoor van mr. Emre) een overeenkomst van opdracht is gesloten en dat [werknemer] met mr. Emre is overeengekomen dat de onderhavige buitengerechtelijke kosten op zijn naam bij Nationale-Nederlanden kunnen worden geclaimd.
2.3
Inhoudelijk stelt Nationale-Nederlanden zich op het standpunt dat de door [werknemer] gevorderde kosten niet voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets, te meer niet omdat Nationale-Nederlanden op betrekkelijk korte termijn na de aansprakelijkstelling, de aansprakelijkheid van SIW voor het ongeval heeft erkend. Al in oktober 2015 heeft Nationale-Nederlanden zich in navolging van haar medisch adviseur op het standpunt gesteld dat voor zover er ten gevolge van het ongeval letsel is ontstaan, geen sprake was van blijvend letsel, en dat de door [werknemer] gevorderde schade niet voortvloeit uit het ongeval. Dit is niet alleen het standpunt van de medisch adviseur van Nationale-Nederlanden, maar ook het standpunt van de bedrijfsarts die [werknemer] aansluitend aan het voorval heeft gezien.
2.4
Nationale-Nederlanden heeft verder bezwaren tegen het door mr. Emre in rekening gebrachte uurtarief van € 230,– (vanaf 1 januari 2017 € 235,–), exclusief 6% kantoorkosten, te meer omdat mr. Emre dit tarief ook in rekening brengt voor relatief eenvoudige administratieve werkzaamheden (zoals het opvragen van medische gegevens/machtigingen, het versturen van rappels) en reistijd. Daarbij blijkt uit de door mr. Emre opgestelde urendeclaraties dat hij buitengewoon vaak (vele malen per dag en op vele dagen) telefonisch en schriftelijk contact heeft met zijn cliënt, hetgeen zonder nadere toelichting – mede gelet op de betrekkelijk eenvoudige casus – buitenproportioneel voorkomt. Hetzelfde geldt voor de door mr. Emre geclaimde kosten voor contacten met Nationale-Nederlanden. Ieder rappel (telefonisch dan wel schriftelijk) wordt in rekening gebracht. Vaak betreffen deze rappels de vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Deze werkwijze acht Nationale-Nederlanden weinig efficiënt. Ook de kosten van de medisch adviseur (in totaal € 1.338,02) acht Nationale-Nederlanden niet redelijk. Op verzoek van mr. Emre is in totaal 10 maal medisch advies uitgebracht, omdat – zeker in het begin – de medische informatie zeer versnipperd werd aangeleverd. Iedere brief van mr. Emre van of aan de medisch adviseur is geclaimd, terwijl de medisch adviseur voor ieder contact € 22,– aan administratiekosten in rekening brengt.
Bij dit een en ander moet – aldus nog steeds Nationale-Nederlanden – in aanmerking worden genomen, dat het hier gaat om een triviaal voorval ten gevolge waarvan voor [werknemer] geen beperkingen, laat staan arbeidsongeschiktheid is ontstaan.
2.5
Het hof overweegt dat wanneer een advocaat zegt dat hij een bepaalde cliënt vertegenwoordigt, hij in beginsel door de rechter op zijn woord wordt geloofd. Voor twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van mr. Emre bestaat te minder aanleiding, nu mr. Emre van meet af aan [werknemer] richting Nationale-Nederlanden heeft vertegenwoordigd. Het hof gaat er daarom vanuit dat mr. Emre beschikt over een procesvolmacht.
2.6
Volgens vaste rechtspraak is voor vergoeding van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW, vereist dat:
( a) een condicio sine qua non-verband bestaat tussen de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis en de kosten;
( b) de kosten in zodanig verband staan met die gebeurtenis dat zij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, aan de aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend;
( c) het redelijk was om in verband met een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van die gebeurtenis deskundige bijstand in te roepen; en
( d) de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn.
Voor vergoeding van de hier bedoelde kosten is echter niet vereist dat uiteindelijk komt vast te staan dat schade is geleden (vgl. HR 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7423, NJ 2005/50 en HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590).
2.7
Uit deze jurisprudentie volgt dat het feit dat [werknemer] als gevolg van het ongeval geen of nauwelijks schade heeft geleden, op zichzelf genomen niet in de weg hoeft te staan aan het vergoeden van buitengerechtelijke kosten. Beslissend is of het redelijke kosten zijn en deze in redelijkheid zijn gemaakt. Daar staat tegenover dat erkenning van aansprakelijkheid niet zonder meer betekent dat alle buitengerechtelijke kosten worden vergoed. Wederom is beslissend of het redelijke kosten zijn en deze in redelijkheid zijn gemaakt.
2.8
Nationale-Nederlanden heeft terecht niet betwist dat [werknemer] gerechtigd was door een advocaat en een medisch adviseur te laten bijstaan. Nationale-Nederlanden heeft dan ook terecht de eerste facturen ter zake van buitengerechtelijke kosten voldaan. Nationale-Nederlanden meent echter dat de in deze procedure gevorderde verdere kosten niet in redelijkheid zijn gemaakt omdat er geen enkel causaal verband tussen de klachten van [werknemer] en het ongeval kan worden aangenomen, terwijl dit al in een heel vroeg stadium van de procedure duidelijk is geworden.
2.9
Het hof is van oordeel dat [werknemer] de thans in geding zijnde kosten in redelijkheid niet van Nationale-Nederlanden kan vorderen. De reden hiervoor is dat Nationale-Nederlanden (sinds 2015) gemotiveerd heeft betwist dat de door [werknemer] genoemde klachten in causaal verband staan met het ongeval en dat [werknemer] in reactie daarop onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dit verband er wel is. [werknemer] heeft er slechts op gewezen dat Nationale-Nederlanden de facturen zonder protest heeft behouden en pas in de onderhavige procedure bezwaar maakt tegen de hoogte van de facturen en/of de verrichte werkzaamheden. Daargelaten of gelet op de e-mails van 2 februari en 27 maart 2017 kan worden geoordeeld dat Nationale-Nederlanden de facturen zonder protest heeft behouden, is dat verweer in de onderhavige situatie – waarin in het overgelegde dossier weinig aanknopingspunten zijn te vinden voor de stelling dat sprake is van (blijvend) letsel als gevolg van het ongeval, althans letsel dat een hogere vergoeding rechtvaardigt dan reeds door Nationale-Nederlanden is voldaan – niet voldoende. [werknemer] heeft – gelet op het feit dat Nationale-Nederlanden reeds een bedrag van ruim € 7.000,– heeft betaald – te weinig gesteld om aannemelijk te maken dat hij door toedoen van Nationale-Nederlanden in een situatie is gebracht die het hem welhaast onmogelijk maakt om de causaliteit met het ongeval en de omvang van de schade en te laten vaststellen. Het lijkt er veeleer op dat [werknemer] wel in de positie is geweest om zijn schade te laten vaststellen, maar dat hij er – in de visie van Nationale-Nederlanden – tot op heden niet in is geslaagd voldoende bewijs bij te brengen van een causaal verband tussen de ervaren klachten en het ongeval. Nationale-Nederlanden heeft zich naar het oordeel van het hof daarom op het standpunt kunnen stellen de in geding zijnde facturen niet te vergoeden.
Dit geldt te meer, omdat [werknemer] de met voorbeelden onderbouwde stelling van Nationale-Nederlanden dat mr. Emre weinig efficiënt lijkt te werken (hetgeen extra – niet redelijke – kosten met zich mee heeft gebracht) en dat een substantieel deel van de gedeclareerde kosten samenhangen met rappels ten aanzien van de (thans in geding zijnde) buitengerechtelijke kosten, niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Dit had wel van [werknemer] mogen worden verwacht, omdat het enkele feit dat aansprakelijkheid is erkend, geen vrijbrief oplevert voor het declareren van buitengerechtelijke kosten.
2.10
Dit betekent dat de grieven van Nationale-Nederlanden in zoverre slagen. Het bestreden vonnis dient te worden vernietigd en de inleidende vorderingen van [werknemer] zullen worden afgewezen. De vordering tot terugbetaling van hetgeen Nationale-Nederlanden uit hoofde van het bestreden vonnis aan [werknemer] heeft betaald, zal worden toegewezen.
2.11
Bij deze uitkomst pas dat [werknemer] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
– vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Haag van 4 oktober 2018,
en opnieuw rechtdoende:
– wijst de vorderingen van [werknemer] af;
– veroordeelt [werknemer] tot terugbetaling aan Nationale-Nederlanden van al hetgeen Nationale-Nederlanden ter uitvoering van het bestreden vonnis aan hem mocht hebben voldaan;
– veroordeelt [werknemer] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van Nationale-Nederlanden tot op 4 oktober 2018 begroot op nihil;
– veroordeelt [werknemer] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Nationale-Nederlanden begroot op € 82,57 aan explootkosten, € 726,– aan griffierecht en € 759,–, aan salaris voor de advocaat en op € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 82,–, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
– verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
– veroordeelt [werknemer] in de kosten aan de zijde van SIW tot op heden begroot op € 726,– aan griffierecht en € 363,– aan salaris advocaat;
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, C.A. Joustra en D.A. Schreuder en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2020 in aanwezigheid van de griffier.