Hof: BGK onredelijk gezien verhouding met schadebedrag, doorsturen post kan tegen lager uurtarief etc.

Samenvatting:

Letselschade na twee ongevallen € 8700,-. Aan BGK gevorderd € 19.276,04, waarvan € 9000,- betaald. Het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht heeft overwogen dat in letselschadezaken als vuistregel wordt gehanteerd dat een aanvaardbare verhouding moet bestaan tussen de schade en de BGK, maar dat die regel enige nuancering verdient indien de uiteindelijke schade lager blijkt dan zich eerst liet aanzien. Hiervan was geen sprake. Het hof acht de BGK op diverse punten onredelijk: a. aantal uren b. 6 min a 25 euro onredelijk voor doorsturen poststuk, dat ook door medewerker met lager uurtarief of door de behandelaar zelf, tegen een lager uurtarief kon worden gedaan. c. tarief van € 1,– per kilometer voor reiskosten niet redelijk is; € 0,24 een redelijk en geaccepteerd tarief is. d. apart declareren van werkzaamheden die vallen binnen 6% kantoorkosten is onredelijk. E. kosten overname dossier door tweede belangenbehartiger onredelijk, nu noodzaak onvoldoende aannemelijk is. f. (…) Het hof is van oordeel dat het door de verzekeraar betaalde bedrag van € 9.000,– aan BGK redelijk is; restantvordering afgewezen.

ECLI:NL:GHSHE:2013:3911

Instantie
Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
Datum uitspraak
27-08-2013
Datum publicatie
04-09-2013
Zaaknummer
HD 200.115.114/01
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie
Buitengerechtelijke kosten in letselschadezaak. Redelijkheidstoets.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.115.114/01
arrest van 27 augustus 2013
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. I.O.D.V. Wetzels te Breda,
tegen
London verzekeringen NV,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr.drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,

op het bij exploot van dagvaarding van 4 oktober 2012 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven, gewezen vonnis van 5 juli 2012 tussen appellant –[appellant] – als eiser en geïntimeerde – London – als gedaagde.
1 Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 804474 CV 12-674)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2 Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de dagvaarding in hoger beroep;
– de memorie van grieven met één productie;
– de memorie van antwoord met één productie;
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3 De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4 De beoordeling
4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
a.[appellant] is slachtoffer geworden van twee verkeersongevallen op respectievelijk 29 november 2007 en 11 februari 2008. Hij heeft daarbij letsel opgelopen. In beide gevallen is de aansprakelijkheid door de verzekeraar (respectievelijk London en Interpolis) volledig erkend. London is vervolgens opgetreden als regelend verzekeraar.
b.[appellant] heeft zich aanvankelijk voor rechtshulp gewend tot de Stichting Univé Rechtshulp. London heeft ter inventarisatie van het ongevalsletsel en de gevolgen daarvan [Personenschade] Personenschade ingeschakeld.
c. In januari 2008 is de zaakschade ad € 6.954,14 aan[appellant] vergoed en in februari 2008 is ten behoeve van[appellant] € 250,00 betaald wegens medische kosten.
d. Op 26 februari 2008 heeft[appellant] [Juristen] Juristen sinds 1915 BV (verder: [Juristen]) gemachtigd zijn letselschadezaken in behandeling te nemen en de buitengerechtelijke kosten rechtstreeks aan de verzekeraar, in dit geval London, te declareren.
e. Nadat de medisch adviseur van[appellant] op verzoek van London een advies heeft doen toekomen aan de medisch adviseur van London, hebben de beide medische adviseurs een gezamenlijk advies uitgebracht op 18 januari 2011. Hun conclusie was dat van beide ongevallen hooguit tijdelijke klachten hebben bestaan. Er is sprake van pre-existente klachten en niet-ongevalsgerelateerde klachten bij[appellant]. [Personenschade] heeft naar aanleiding van dit advies een regelingsvoorstel aan [Juristen] gezonden.
f. Op 22 april 2011 heeft[appellant] een vaststellingsovereenkomst getekend, waarin is overeengekomen dat London een bedrag van € 8.750,00 betaalde aan schadevergoeding.
Over de vergoeding van buitengerechtelijke kosten van[appellant] is geen overeenstemming bereikt.
g. [Juristen] heeft aan[appellant] zes declaraties gezonden voor buitengerechtelijke kosten tot een totaalbedrag van € 19.276,04, waarvan één declaratie d.d. 17 augustus 2011 ten bedrage van € 2.857,37 betrekking heeft op Interpolis. London heeft een bedrag van € 9.000,00 voor buitengerechtelijke kosten voldaan.
4.2.
[appellant] heeft bij dagvaarding van 16 januari 2012 een vordering jegens London aanhangig gemaakt, waarbij hij betaling vordert van de niet vergoede buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 10.276,04, te verhogen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding en te vermeerderen met een bedrag aan buitengerechtelijke kosten volgens rapport Voorwerk II, met veroordeling van London in de kosten van de procedure.
4.3.
De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Hij overwoog daarbij dat de buitengerechtelijke kosten om voor vergoeding in aanmerking te komen moeten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Daarbij wordt volgens de kantonrechter bij letselschadezaken als uitgangspunt aanvaard dat er tussen het schadebedrag en de buitengerechtelijke kosten een aanvaardbare verhouding dient te bestaan, waarbij enige nuancering mag plaatsvinden als achteraf blijkt dat de schade aanzienlijk lager is dan zich bijvoorbeeld in eerste instantie liet aanzien. In het onderhavige geval achtte de kantonrechter een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten hoger dan het door London reeds betaalde bedrag van € 9.000,00 apert onredelijk.
4.4.
[appellant] is tijdig in hoger beroep gekomen en heeft vier grieven tegen het vonnis aangevoerd. Grief 1 houdt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat een vergoeding van buitengerechtelijke kosten boven het betaalde bedrag van € 9.000,00 apert onredelijk is, met grief 2 voert[appellant] aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de overige stellingen van[appellant] niet tot een ander oordeel leiden, grief 3 is gericht tegen de afwijzing van de vordering en grief 4 is een algemene grief.
4.5.
Het hof zal de grieven tezamen bespreken. In de kern komen ze er op neer dat de kantonrechter volgens[appellant] een verkeerde maatstaf heeft aangelegd en dat de vordering ten onrechte is afgewezen.
4.6.1.
In de memorie van grieven heeft[appellant] gesteld dat hij met [Juristen] niet een zogeheten no cure no pay overeenkomst heeft gesloten, maar dat hij aan [Juristen] wel een succesfee van € 1.785,– heeft betaald.
4.6.2.
London verbindt aan dat laatstgenoemde feit de conclusie dat[appellant] met [Juristen] een bepaalde beloningsstructuur is overeengekomen, die erop neer komt dat [Juristen] van[appellant] niet meer kan vordering dan het bedrag van € 1.785,–. London heeft ter onderbouwing daarvan bij haar memorie van antwoord een print van de website van [Juristen] overgelegd.
4.6.3.
Weliswaar heeft[appellant] op deze productie niet kunnen reageren, maar het hof acht het niet nodig hem alsnog de gelegenheid daartoe te bieden. Uit die print kan namelijk niet worden afgeleid dat [Juristen] zich tegenover[appellant] heeft verplicht zich wat betreft haar honorarium te beperken tot de aan hem in rekening te brengen succesfee, daaruit blijkt slechts dat een client met wie een no cure no pay contract is afgesloten in geval van succes uitsluitend ertoe is gehouden een succes fee te betalen, maar niet dat [Juristen] niet het recht heeft met machtiging van de client haar kosten te verhalen op de wederpartij in de letselzaak.
4.6.4.
Wel stelt London terecht dat [Juristen] dit bedrag naast het door London betaalde bedrag heeft ontvangen, zodat het door [Juristen] ter zake van buitengerechtelijk kosten ontvangen bedrag in feite € 10.785,– bedraagt.
4.7.1.
Terecht heeft de kantonrechter tot uitgangspunt genomen dat buitengerechtelijke kosten slechts voor vergoeding in aanmerking komen als de omvang ervan redelijk is en de kosten in redelijkheid zijn gemaakt.
4.7.2.
De kantonrechter heeft voorts terecht overwogen dat in letselschadezaken als vuistregel wordt gehanteerd dat een aanvaardbare verhouding moet bestaan tussen de hoogte van de uitgekeerde schade en de hoogte van de buitengerechtelijke kosten, maar dat die regel enige nuancering verdient indien de uiteindelijke schade lager blijkt dan zich eerst liet aanzien.
4.7.3.
Ten aanzien van dat laatste heeft[appellant] gesteld dat hij na de beide ongevallen zijn werkzaamheden als eigenaar van een kleine garage nog maar beperkt kon uitoefenen en dat er daardoor in potentie een forse claim bestond wegens verlies aan verdienvermogen.[appellant] heeft die stelling echter in het geheel niet onderbouwd. Dat brengt mee dat het hof hier geen bijzondere situatie aanwezig acht die tot extra nuancering zou moeten leiden.
4.8.
Voor de in 4.7.1 omschreven toets moet in aanmerking worden genomen dat er geen debat heeft bestaan over de aansprakelijkheid, omdat die van meet af aan volledig is erkend. Van belang is ook dat [Personenschade] per brief van 8 december 2008 naar aanleiding van de eerste declaratie van [Juristen] van 26 november 2008 reeds heeft gewaarschuwd dat de kans reëel aanwezig zou zijn dat de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in het gedrang zou komen. Vaststaat ook dat niet is onderhandeld over de hoogte van de schadevergoeding, omdat[appellant] het voorstel van London daarover zonder discussie heeft aanvaard, nadat de beide betrokken medisch adviseurs een eensluidend advies hadden uitgebracht. Van een ingewikkelde zaak is dus geen sprake. Tot slot is van belang dat het na bemoeienis van [Juristen] aan[appellant] uitgekeerde schadebedrag € 8.750,– bedraagt.
4.9.
London heeft de redelijkheid van de door [Juristen] verzonden declaraties gemotiveerd betwist.
a. Zij heeft erop gewezen dat de duur van de contacten met[appellant] bovenmatig is. In de declaratie van 26 november 2008 is daarvoor 3,5 uur gerekend, in de declaratie van 12 november 2009 bijna 7 uur, in de declaratie van 31 mei 2010 eveneens omstreeks 7 uur, in de declaratie van 31 december 2010 ruim 4 uur.[appellant] heeft daaromtrent gesteld dat het gelet op zijn precaire financiële en emotionele situatie noodzakelijk was intensief contact met hem te onderhouden en dat dit in combinatie met zijn gebrekkige Nederlands het aantal huisbezoeken verklaart. Het hof acht deze stelling onvoldoende onderbouwd en is daarom van oordeel dat het niet in overeenstemming met de redelijkheid is een zo groot aantal contacten á raison van € 250,– respectievelijk € 275,– per uur ten laste van London te brengen.
b. London heeft er voorts op gewezen dat het feit dat [Juristen] weliswaar diverse werkzaamheden heeft gedeclareerd voor de kleinst mogelijke tijdseenheid – door beide partijen aangeduid als 0,6 minuten, maar in feite gaat het om 6 minuten á raison van € 25,– respectievelijk € 27,50 – maar dat dat niet meebrengt dat de totaal geschreven tijd redelijk is. Het hof is het daarmee eens: in feite gaat het immers in een aantal gevallen om administratieve werkzaamheden als het doorsturen van post, die in werkelijkheid veel minder tijd vergen, en waarvan bovendien kan worden gesteld dat ze kunnen worden verricht door een medewerker met een lager uurtarief of door de behandelaar zelf, tegen een lager uurtarief.
c. Ook heeft London terecht aangevoerd dat het tarief van € 1,– per kilometer voor reiskosten niet redelijk is, nu € 0,24 per kilometer een redelijk en geaccepteerd tarief is.
d. Terecht heeft London bezwaar gemaakt tegen het apart declareren van werkzaamheden die in beginsel geacht worden te vallen binnen de opslag van 6% voor kantoorkosten.
e. London heeft voorts terecht aangevoerd dat het niet redelijk is dat [Juristen] de kosten gemoeid met de overname van het dossier van Univé aan haar doorbelast, nu[appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat die overname noodzakelijk was.
f. Tot slot heeft London eveneens terecht vraagtekens geplaatst bij de declaratie van 17 augustus 2011 inzake Interpolis ten bedrage van € 2.857,37, nu[appellant] de redelijkheid van deze declaratie naast de overige declaraties ondanks het verweer van London in eerste aanleg ook in hoger beroep niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.10.
Alle omstandigheden van dit geval in aanmerking nemend is het hof evenals de kantonrechter van oordeel dat een door London betaald bedrag van € 9.000,– voor buitengerechtelijke kosten in elk geval redelijk is, zodat het door[appellant] gevorderde moet worden afgewezen. Dat betekent dat de grieven falen en het vonnis bekrachtigd zal worden.[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
5 De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt[appellant] in de kosten van de procedure, welke aan de zijde van London worden begroot op € 666,– aan verschotten en € 894,– voor salaris van de advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, P.M. Huijbers-Koopman en H.A.W. Vermeulen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 augustus 2013.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey