Hof: BGK voor second opinion over afwikkelingsvoorstel niet redelijk
Appellant vordert € 2.613,23 aan BGK voor second opinion over afwikkelingsvoorstel van € 6500,-. Het hof overweegt, evenals de kantonrechter, dat het appellant uiteraard vrij een second opinion te vragen over het na onderhandeling bereikte resultaat, maar dat hij deze kosten in beginsel zelf dient te dragen. Er zijn onvoldoende feiten gesteld of gebleken waaruit volgt dat de handelwijze van verzekeraar appellant noodzaakte om een nieuwe belangenbehartiger in te schakelen. Bovendien had verzekeraar al een bedrag van € 5.000,- aan BGK aan de eerste belangenbehartiger. Het hof acht de betaling van het bedrag van € 500,- door verzekeraar voor het (her)beoordelen van dit regelingsvoorstel in deze niet complexe letselschade zaak voldoende.
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
12-11-2019
Datum publicatie
27-11-2019
Zaaknummer
200.252.330
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie
6:96 lid 2 BW.
Gevorderde vergoeding voor second opinion letselschadeadvocaat voldoet in dit geval niet aan de dubbele redelijkheidstoets.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.252.330
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht 6703127)
arrest van 12 november 2019
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. O. Emre,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ISS Nederland B.V.,
gevestigd te De Meern (Utrecht),
de vennootschap naar buitenlands recht
De Public Limited Company, Zurich Insurance Plc. Nederlands bijkantoor,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna: ISS, Zurich of gezamenlijk: ISS c.s.,
advocaat: mr. T. Havekes.
1
Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 3 oktober 2018 van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht.
2
Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de dagvaarding in hoger beroep van 13 december 2018,
– de memorie van grieven,
– de memorie van antwoord met productie.
2.2
Vervolgens heeft ISS c.s. de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3
De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 en 2.2 van het vonnis van 3 oktober 2018.
4
Het geschil en de beslissing bij de kantonrechter
4.1
[appellant] stelt dat hij op 17 september 2015 een arbeidsongeval heeft gehad, waarbij hij tijdens schoonmaakwerkzaamheden urenlang onbeschermd is blootgesteld aan ultraviolet licht. Zijn werkgever, ISS, is door het Juridisch Bureau Letselschade Gezondheidsrecht (JBL&G) namens [appellant] aansprakelijk gesteld op grond van artikel 7:658 BW, waarna zij haar aansprakelijkheidsverzekeraar Zurich heeft ingeschakeld. Zurich heeft in het kader van een minnelijke regeling voorgesteld een bedrag van € 6.500,- tegen finale kwijting te betalen en heeft aan JBL&G bovendien buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 5.000,- vergoed. [appellant] is niet direct met dit voorstel akkoord gegaan. Hij heeft een “second opinion” gevraagd aan mr. Emre. Na een door mr. Emre geformuleerd tegenvoorstel dat niet werd geaccepteerd door Zurich, is [appellant] op advies van mr. Emre alsnog akkoord gegaan met het eerste voorstel van € 6.500,- . Zurich heeft aan mr. Emre een bedrag van € 500,- voor buitengerechtelijke kosten vergoed.
4.2
[appellant] heeft veroordeling gevorderd van ISS c.s. tot betaling van € 2.613,23 met rente en kosten in verband met door mr. Emre in rekening gebrachte buitengerechtelijke werkzaamheden bij bovengenoemde afwikkeling. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
5
De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1
[appellant] bestrijdt dat oordeel met drie grieven, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen.
5.2
Het draait in deze zaak om de vraag of de gestelde buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen, waartoe moet worden beoordeeld of de kosten in de gegeven omstandigheden zowel gezien de aanleiding om ze te maken als naar de omvang ervan redelijk zijn. Dit betreft de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. In dat kader zijn onder meer de aard en de omvang van de schade en de complexiteit van de zaak van belang. Daarnaast is de verhouding tussen de schade en de kosten belangrijk, waarbij geldt dat ook indien uiteindelijk niet komt vast te staan dat schade is geleden aanspraak op vergoeding van deze kosten kan bestaan. Ook in relatief eenvoudige zaken of zaken met een relatief gering procesbelang moeten de belangen van de benadeelde immers adequaat worden behartigd. Daarbij zal sprake moeten zijn van een efficiënte tijdsbesteding die leidt tot een redelijke verhouding tussen de schadeomvang en de gedeclareerde buitengerechtelijke kosten.
5.3
In dit geval werd aan mr. Emre een second opinion verzocht met betrekking tot een voorstel dat al op tafel lag om de zaak minnelijk te regelen. Dit voorstel was bereikt met behulp van de bemiddeling van JBL&G, de eerste belangenbehartiger van [appellant] . De taak van mr. Emre is dan ook beperkt geweest, namelijk het toetsen van dit voorstel aan de hand van de relevante omstandigheden van dit geval. Er lag al een aan JBL&G uitgebracht medisch advies van 21 juni 2016 en er was een overzicht van de schadeposten. [appellant] had reeds rechtsbijstand ontvangen van een gespecialiseerde letselschadejurist, ten aanzien van wie niet is gesteld of anderszins gebleken dat en waarom [appellant] in diens expertise geen vertrouwen meer had. Er kan dan ook van worden uitgegaan dat het onderhandelingstraject door JBL&G adequaat is verricht, wat bovendien wordt bevestigd door het feit dat mr. Emre zijn cliënt heeft geadviseerd het voorstel te accepteren.
5.4
Zoals ook de kantonrechter heeft overwogen stond het [appellant] uiteraard vrij een second opinion te vragen over het na onderhandeling bereikte resultaat, maar dient hij deze kosten in beginsel zelf te dragen. Er zijn onvoldoende feiten gesteld of gebleken waaruit volgt dat de handelwijze van ISS c.s. [appellant] noodzaakte om een nieuwe belangenbehartiger in te schakelen. Bovendien had Zurich al een bedrag van € 5.000,- aan buitengerechtelijke kosten vergoed aan JBL&G. In het licht van deze omstandigheden acht het hof de betaling van het bedrag van € 500,- voor het (her)beoordelen van dit regelingsvoorstel in deze niet complexe letselschade zaak voldoende. De daarboven door [appellant] gevorderde kosten van mr. Emre voldoen niet aan de dubbele redelijkheidstoets (zie 5.2), zodat een grondslag voor toewijzing van een aanvullend bedrag aan buitengerechtelijke kosten ontbreekt. Grief II treft dan ook geen doel.
5.5
Hieruit volgt dat [appellant] geen belang meer heeft bij behandeling van grief I, nu die ziet op het oordeel van de rechtbank dat ISS c.s. geen aansprakelijkheid heeft erkend voor het ongeval en de als gevolg daarvan geleden schade. Ook ingeval de aansprakelijkheid wel zou zijn erkend, hetgeen ISS c.s. heeft betwist, moeten de buitengerechtelijke kosten immers voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets en dat is hier niet het geval. Daarmee faalt ook de laatste grief die zich richt tegen de veroordeling in de proceskosten.
6
De slotsom
6.1
Het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [appellant] worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van ISS c.s. zullen worden vastgesteld op:
– griffierecht € 726,-
– salaris advocaat € 759,- (1 punt x appeltarief I)
6.3
Het hof zal ook de gevorderde nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
7
De beslissing
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht van 3 oktober 2018;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ISS c.s. vastgesteld op € 726,- voor verschotten en op € 759,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, D.M.I. De Waele en A.S. Gratama en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 november2019.