Hof: causaal verband seksueel misbruik en psychische klachten aangenomen, smartengeld € 25.000
Benadeelde heeft ernstige psychische klachten na seksueel misbruik door vader. 1. Door het hof is in eerder arrest deskundigenbericht gelast naar het door de vader betwiste causale verband tussen het seksueel misbruik en de psychische klachten (borderline, automutilatie, suïcidegevoelens, volledig arbeidsongeschikt). De vader heeft het voorschot op de kosten van de deskundige niet betaald, zodat geen rapport is uitgebracht. Het oordeel van de rechtbank dat sprake is van causaal verband blijft in stand. 2. Smartengeld: € 25.000.
Hof: causaal verband seksueel misbruik en psychische klachten aangenomen, smartengeld € 25.000
Hof Arnhem-Leeuwarden | 10 februari 2015 | ECLI:NL:GHARL:2015:903 | 200.087.939-01
Benadeelde heeft ernstige psychische klachten na seksueel misbruik door vader. 1. Door het hof is in eerder arrest deskundigenbericht gelast naar het door de vader betwiste causale verband tussen het seksueel misbruik en de psychische klachten (borderline, automutilatie, suïcidegevoelens, volledig arbeidsongeschikt). De vader heeft het voorschot op de kosten van de deskundige niet betaald, zodat geen rapport is uitgebracht. Het oordeel van de rechtbank dat sprake is van causaal verband blijft in stand. 2. Smartengeld: € 25.000.
ECLI:NL:GHARL:2015:903
Instantie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak: 10-02-2015
Datum publicatie: 12-02-2015
Zaaknummer: 200.087.939-01
Rechtsgebieden: Civiel recht
Bijzondere kenmerken: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Vervolg op arrest van 12 november 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8523. Hof heeft in genoemd arrest een deskundigenbericht gelast naar het (door appellant betwiste) causale verband tussen het seksueel misbruik door appellant van geïntimeerde en de psychische klachten van geïntimeerde. Het heeft appellant belast met de betaling van het voorschot op de kosten van de deskundige. Appellant heeft het voorschot niet voldaan. De deskundige heeft geen rapport uitgebracht. Het hof geeft in die zin toepassing aan art. 196 lid 2 Rv dat het uitgaat van de juistheid van de stellingen van geïntimeerde over het causaal verband. Het oordeel van de rechtbank oever dit onderwerp blijft dan ook in stand. Het door de rechtbank toegekende smartengeldbedrag, € 25.000, overeenkomstig de vordering, is naar het oordeel van het hof zeker niet te hoog.
Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.087.939/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 115331 / HA ZA 10-35)
arrest van de eerste kamer van 10 februari 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. R.G. Holtz, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. L.H. Poortman-de Boer, kantoorhoudend te Groningen.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 8 april 2014 hier over.
1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 In genoemd tussenarrest heeft het hof een deskundige benoemd. Het hof heeft bepaald dat [appellant] het voorschot op de kosten van de deskundige ad € 3.000,- dient te voldoen.
1.2 [appellant] heeft het voorschot niet voldaan. De deskundige is dan ook niet begonnen met zijn werkzaamheden en heeft geen rapport uitgebracht.
1.3 Beide partijen hebben een akte na niet gehouden deskundigenbericht genomen.
1.4 Vervolgens hebben beide partijen wederom de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
2 De verdere beoordeling
2.1 In het bestreden vonnis heeft de rechtbank causaal verband aangenomen tussen het seksueel misbruik door [appellant] van [geïntimeerde] en de psychiatrische problemen van [geïntimeerde]. [appellant] is met de grieven II en III tegen dit oordeel opgekomen. In het tussenarrest van 12 november 2013 heeft het hof overwogen dat betreffende het causaal verband een onderzoek door een deskundige – een psychiater die is gespecialiseerd in de behandeling van slachtoffers van seksueel misbruik – gewenst is. Ten aanzien van het voorschot op de kosten van de deskundige heeft het hof overwogen dat nu vast staat dat [appellant] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld en dat zij daardoor (in elk geval) immateriële schade heeft geleden, het deskundigenonderzoek (mede) noodzakelijk is om te kunnen vaststellen wat de schade is als gevolg van het onrechtmatige handelen van [appellant] en dat het dan ook (mede) noodzakelijk is ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid dat [appellant] belast zal worden met het voorschot op de kosten van de deskundige. In het tussenarrest van 8 april 2014 heeft het hof vervolgens drs. [deskundige] tot deskundige benoemd en aan hem een aantal vragen ter beantwoording voorgelegd.
2.2 [appellant] heeft het voorschot niet voldaan. Het onderzoek heeft daardoor niet plaatsgevonden. In zijn akte heeft [appellant] aangegeven dat hij niet in staat is het voorschot te voldoen. [appellant] heeft deze stelling niet onderbouwd. Hij heeft geen enkel inzicht gegeven in zijn inkomsten en uitgaven en in zijn vermogenspositie. Dat had wel voor de hand gelegen, nu [appellant], naar het hof heeft vastgesteld, in deze procedure geen beroep heeft gedaan op gefinancierde rechtsbijstand, naar het hof aanneemt omdat hij daar op grond van zijn financiële situatie niet voor in aanmerking komt.
2.3
[appellant] heeft in zijn akte aangegeven dat het hof toepassing kan geven aan het bepaalde in artikel 196 lid 2 Rv. Dat zal het hof inderdaad doen. Deze bepaling biedt de rechter de mogelijkheid om aan het niet voldoen van het voorschot de gevolgtrekking te maken die hij geraden acht. Uit de parlementaire geschiedenis (Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 373) volgt dat de rechter ten nadele van de partij die het voorschot niet heeft voldaan rekening kan houden met het feit dat geen deskundigenbericht is uitgebracht, onder meer door in beginsel uit te gaan van de juistheid van het standpunt van de andere partij over het onderwerp waarop het deskundigenbericht betrekking zou moeten hebben:
“Is het deskundigenbericht gelast om de rechter voor te lichten over een feitelijke kwestie die partijen verdeeld houdt, dan zal de rechter in beginsel uitgaan van de juistheid van het standpunt van de andere partij.”
2.4 Het hof zal op grond van de hem in artikel 196 lid 2 Rv toegekende bevoegdheid uitgaan van de juistheid van het standpunt van [geïntimeerde] betreffende het onderwerp waarover
een deskundigenonderzoek is bevolen, te weten het causaal verband tussen de psychische klachten van [geïntimeerde] (bij wie een borderline persoonlijkheidsstoornis is gediagnosticeerd en die kampt met automutilatie, suïcidegevoelens, angst- en stemmingsstoornissen en dissociatieve klachten) en het misbruik, en uitgaan van de juistheid van het standpunt van [geïntimeerde], inhoudende dat haar psychische klachten het gevolg zijn van het misbruik. Daarbij neemt het hof de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking:
– [appellant] heeft door zijn weigering het voorschot te voldoen een onderzoek naar het (door hem bestreden) verband tussen het misbruik en de klachten van [geïntimeerde] gefrustreerd;
– [appellant] heeft niet duidelijk kunnen maken dat hij niet in staat is het voorschot te betalen. Hij heeft daar niet eens een poging toe gedaan;
– vast staat dat [appellant] zijn dochter [geïntimeerde] (ook als geen sprake is geweest van voltooide seksuele gemeenschap, zoals [appellant] stelt) ernstig heeft misbruikt door terwijl zij jonger dan 12 jaar was, meerdere malen vergaande seksuele handelingen met haar te verrichten. Aldus heeft hij, gebruik makend van zijn overwicht als vader, zeer ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [geïntimeerde] en is in elk geval
immateriële schade ontstaan;
– [appellant] heeft niet weersproken dat klachten als die van [geïntimeerde] kunnen zijn veroorzaakt door seksueel misbruik. Hij heeft echter aangevoerd dat in dit geval, gelet op de persoonlijkheidsfactoren van [geïntimeerde], die al voor het misbruik psychische klachten zou hebben gehad, de klachten van [geïntimeerde] (geheel of gedeeltelijk) ook een andere oorzaak kunnen hebben. Het deskundigenonderzoek is met name met het oog op deze stelling van [appellant] gelast;
– in diverse door [geïntimeerde] overgelegde stukken uit haar medisch dossier wordt een verband gelegd tussen de klachten van [geïntimeerde] en het misbruik.
In deze situatie, waarin [appellant] – die het voorschot dient te voldoen – apert onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde], door dat handelen al (immateriële) schade is veroorzaakt bij [geïntimeerde] en het onrechtmatig handelen de door [geïntimeerde] gestelde klachten ook kan hebben veroorzaakt, acht het hof het verantwoord om gebruik te maken van zijn bevoegdheid uit te gaan van de juistheid van het standpunt van [geïntimeerde] over het verband tussen het onrechtmatig handelen en de klachten, nu het deskundigenonderzoek naar mogelijke andere oorzaken voor (een deel van) de klachten niet plaatsvindt doordat [appellant], zonder gegronde redenen, weigert het voorschot op de kosten van een deskundigenonderzoek te voldoen.
2.5 De consequentie van een en ander is dat de grieven van [appellant] tegen het oordeel van de rechtbank over de causaliteit (de grieven II en III) falen.
2.6 De rechtbank heeft overwogen en beslist dat een smartengeld van € 25.000,- op zijn plaats is en heeft een bedrag van € 17.500,- aan smartengeld toegewezen (in de strafzaak was reeds een voorschot van € 7.500,- op het smartengeld toegewezen). Met grief IV komt [appellant] op tegen dit oordeel. Volgens hem is een bedrag van € 25.000,- veel te hoog. In het tussenarrest van 12 november 2013 heeft het hof ten aanzien van deze grief al overwogen dat, indien de klachten van [geïntimeerde] (mede) het gevolg zijn van het misbruik, de gevolgen van het misbruik zo ernstig zijn dat (ook indien geen seksuele gemeenschap heeft plaatsgevonden) een smartengeld van (tenminste) € 25.000,- op zijn plaats kan zijn.
2.7 Bij het antwoord op de vraag of een bedrag van € 25.000,- aan smartengeld te hoog is, zoals [appellant] betoogt, neemt het hof de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking:
– het hof gaat er bij wijze van veronderstelling vanuit dat geen sprake is geweest van (voltooide) seksuele gemeenschap;
– [appellant] heeft (ook bij dat uitgangspunt desondanks) door het seksueel misbruik van [geïntimeerde] in ernstige mate inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [geïntimeerde];
– [appellant] heeft daarbij opzettelijk gehandeld. Hij heeft misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als vader van de toen nog jonge [geïntimeerde] op [geïntimeerde] had. Daar waar hij haar tegen gevaren diende te beschermen, heeft hij haar juist ernstig leed berokkend;
– [geïntimeerde] heeft door het handelen van [appellant] ernstig geestelijk letsel opgelopen. Bij haar is de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis gesteld. Er is sprake van automutilatie, angst- en stemmingsstoornissen en dissociatieve klachten;
– het geestelijk letsel heeft forse, negatieve gevolgen voor het leven van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft meerdere suïcidepogingen gedaan, is meerdere malen opgenomen geweest in jeugdpsychiatrische inrichtingen en heeft langdurig verbleven in een psychiatrische behandelkliniek. Zij staat nog steeds onder behandeling van een psycholoog en is naar verwachting blijvend aangewezen op (psychotherapeutische) behandeling;
– [geïntimeerde] is vanwege haar psychische problematiek volledig arbeidsongeschikt. Zij ontvangt een Wajong-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 – 100%.
Het opzettelijk onrechtmatige handelen van [appellant] heeft, al met al, het leven van [geïntimeerde] blijvend zeer negatief beïnvloed. [geïntimeerde] wordt dagelijks met de gevolgen van het misbruik geconfronteerd. Onder deze omstandigheden acht het hof het gevorderde en toegewezen smartengeldbedrag van € 25.000,- , gelet op in vergelijkbare gevallen toegekende smartengeldbedragen – en ook wanneer geen rekening wordt gehouden met de in de rechtspraak te signaleren tendens van stijgende smartengeldbedragen – geenszins te hoog. De grief faalt dan ook.
2.8 Nu ervan dient te worden uitgegaan dat de klachten van [geïntimeerde] het gevolg zijn van het misbruik, kan in het midden blijven of (voltooide) seksuele gemeenschap heeft plaatsgevonden tussen [appellant] en [geïntimeerde], zoals het hof in de strafzaak bewezen heeft geacht, maar door [appellant] wordt betwist. Voor de beslissing betreffende de immateriële schade is dat, zoals het hof hiervoor heeft overwogen, niet van belang. Voor de begroting van de materiële schade is het ook niet van belang. Bij die begroting kan worden uitgegaan van de door [geïntimeerde] gestelde klachten, waarvan het hof heeft bepaald dat die in causaal verband staan tot het ernstige misbruik (ook indien dat misbruik niet heeft bestaan uit voltooide seksuele gemeenschap). [appellant] heeft dan ook geen belang bij het leveren van tegenbewijs tegen de door de strafkamer van het hof bewezen verklaarde feiten. Om die reden zal het hof het door hem gedane aanbod tot het leveren van tegenbewijs passeren. Ook grief I faalt.
2.9 In het tussenarrest van 12 november 2013 heeft het hof al overwogen dat en waarom grief V faalt.
2.10 De slotsom is dat alle grieven falen. Het hof zal het bestreden vonnis dan ook bekrachtigen en de zaak terugverwijzen naar de rechtbank voor verdere behandeling.
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 2 punten, tarief III).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst de zaak naar de rechtbank Noord-Nederland locatie Groningen voor verdere behandeling;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen, op € 284,- aan verschotten en op € 2.316,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. M.E.L. Fikkers en mr. R.E. Weening en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 10 februari 2015.