Hof: geen groepsaansprakelijk voor mishandeling (art 6:166 BW), enkel bij vechtpartij gaan staan is onvoldoende

Samenvatting:

Appellant is mishandeld door X, die hiervoor strafrechtelijk is veroordeeld. In deze procedure stelt appellant geïntimeerde aansprakelijk o.g.v. art 6:166 BW (groepsaansprakelijkheid). Het hof is van oordeel dat niet is voldaan aan de vereisten van art.  6:166 BW. De mishandeling van appellant door X is zonder meer onrechtmatig. Op grond van de feiten en omstandigheden die appellant heeft aangevoerd, kan echter niet worden geconcludeerd dat geïntimeerde met X in groepsverband is opgetreden. Geïntimeerde heeft zich niet in het gevecht gemengd, hij heeft niemand aangemoedigd en niemand aangeraakt. De enkele omstandigheid dat geïntimeerde bij de vechtpartij is gaan staan, is onvoldoende om aan te nemen dat de schade is ontstaan als gevolg van gedragingen in groepsverband. Geïntimeerde is dus niet aansprakelijk op grond van art. 6:166 BW.

ECLI:NL:GHAMS:2022:1334, Gerechtshof Amsterdam, 200.287.177/01 (rechtspraak.nl)

ECLI:NL:GHAMS:2022:1334

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak

03-05-2022

Datum publicatie

16-05-2022

Zaaknummer

200.287.177/01

Rechtsgebieden

Civiel recht

Bijzondere kenmerken

Hoger beroep

Inhoudsindicatie

Aansprakelijkheidsrecht, mishandeling, letselschade, groepsaansprakelijkheid, artikel 6:166 BW.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer: 200.287.177/01

zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland: 8404588 / CV EXPL 20-1256

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 mei 2022

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

advocaat: mr. G.D.J. Zaalberg te Heerhugowaard,

tegen:

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

advocaat: mr. A.J.J. van der Heiden te Den Helder.

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1De zaak in het kort

Tussen partijen is in geschil of [geïntimeerde] op grond van artikel 6:166 BW aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die [appellant] heeft geleden als gevolg van de mishandeling waarvoor [X] strafrechtelijk is veroordeeld. [appellant] beantwoordt deze vraag bevestigend. [appellant] meent dat de mishandeling in groepsverband is gepleegd en dat aan de vereisten van groepsaansprakelijkheid is voldaan. [geïntimeerde] betwist echter dat van groepsaansprakelijkheid sprake is aangezien hij niet betrokken is geweest bij de mishandeling en hij ook geen deelnemer of lid is geweest van een groep zoals bedoeld in artikel 6:166 BW.

2Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 1 december 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van een kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar (hierna: kantonrechter), van 9 september 2020 onder het hierboven genoemde zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

– memorie van grieven met producties;

– memorie van antwoord.

Partijen hebben hun standpunten ter zitting van 21 maart 2022 doen toelichten, [appellant] door mr. Zaalberg voornoemd, aan de hand van pleitaantekeningen die zijn overgelegd, en [geïntimeerde] door mr. Van der Heiden voornoemd.

Ten slotte is arrest gevraagd.

[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog voor recht zal verklaren dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van de mishandeling op 27 september 2015 en [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van € 17.803,94, vermeerderd met wettelijke rente, een en ander onder veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.

[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in – naar het hof begrijpt – hoger beroep.

Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.9 de feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat komen de feiten neer op het volgende.

3.1

Op 27 september 2015 zijn [geïntimeerde] en [X] met de auto naar [plaats] gereden. Daar is [appellant] mishandeld door [X] waardoor [appellant] verwondingen aan zijn hoofd heeft opgelopen. Na de mishandeling zijn [X] en [geïntimeerde] in de auto van [geïntimeerde] gestapt en weggereden. [geïntimeerde] bestuurde de auto.

3.2

De politie heeft [X] en [geïntimeerde] aangehouden en in verzekering gesteld. [geïntimeerde] is viermaal door de politie verhoord, maar niet strafrechtelijk vervolgd.

3.3

Het proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer [nummer] luidt onder meer “(…) Ik sprak de bestuurder aan en vertelde hem en de bijrijder wat onze melding was geweest en hoorde de bijrijder zeggen: “ik zal uitleggen wat er gebeurd is.” Ik vroeg hem hierop of hij had gevochten of de bestuurder en hoorde hem zeggen: (…) [geïntimeerde] heeft niks gedaan. Ik ben alleen met hem meegereden daar vandaan. (…)”

3.4

Het proces-verbaal van aangifte door [appellant] met proces-verbaalnummer [nummer] luidt, voor zover van belang, als volgt: “(…) Ik ben nadat ik mijn belager naar buiten had gewerkt ook de auto uitgegaan. (…) Dus toen ik buiten de auto en voor de auto stond, stonden die jongen van [X] en ik tegenover elkaar. (…) Op dat zelfde moment zie ik een andere onbekende jongen hard rennend in onze richting komen. Ik dacht toen dat die onbekende jongen bij [X] hoorde en mij of [A] wilde gaan slaan. Hierdoor heb ik mijn aandacht op die onbekende jongen gericht en niet meer op [X] . [X] kreeg toen de kans en gelegenheid om mij te slaan. (…)”

3.5

Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] met proces-verbaalnummer [nummer] luidt, voor zover van belang, als volgt: “(…) Ik zie beide mannen tegenover elkaar staan (aanvulling hof: [appellant] en [X] ). Ik ben vervolgens ook de auto uitgegaan en liep richting [appellant] en zijn belager en wilde er tussen gaan staan om de boel te sussen. Plotseling zie ik vanaf de overkant van de straat een onbekende jongen op ons afkomen die zich er ook mee wilde bemoeien. Ik draaide me toen om naar die onbekende jongen en zei dat hij zich er niet mee moest bemoeien. Ik heb dus niet gezien dat [appellant] toen klappen heeft gekregen. (…)”

3.6

Bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 augustus 2016 is [X] veroordeeld voor mishandeling van [appellant] waarvan zwaar lichamelijk letsel te weten een gebroken neus, een gebroken oogkas, een gebroken jukbeen en een gebroken bovenkaak het gevolg was. Bij dit vonnis is [X] ook veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [appellant] van € 8.761,00 bestaande uit € 1.261,00 voor materiële en € 7.500,00 voor immateriële schade. Tevens is aan [X] een schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor diezelfde bedragen.

3.7

[appellant] heeft [geïntimeerde] bij brief van 27 oktober 2017 aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade door de mishandeling. [geïntimeerde] heeft de aansprakelijkheid afgewezen.

3.8

Bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 september 2019 is voor recht verklaard dat [X] aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden en nog te lijden materiële schade als gevolg van de mishandeling op 27 september 2015 en is [X] veroordeeld tot betaling aan [appellant] van € 17.803,94.

3.9

[appellant] heeft de vordering tevergeefs geprobeerd te incasseren bij [X] .

4Beoordeling

De vorderingen en het oordeel in eerste aanleg

4.1

[appellant] heeft in eerste aanleg een verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van de mishandeling op 27 september 2015 en heeft de veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot betaling van € 17.803,94, vermeerderd met wettelijke rente, alsmede veroordeling in de proceskosten.

4.2

In eerste aanleg heeft de kantonrechter geoordeeld dat niet is voldaan aan de vereisten voor groepsaansprakelijkheid zoals bepaald in artikel 6:166 BW omdat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van gedragingen in groepsverband. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] daarom afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. [appellant] komt met één grief op tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering.

Standpunten van partijen

4.3

Met zijn grief bestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is geweest van een gedraging in groepsverband. Ter toelichting van deze grief voert [appellant] aan dat [geïntimeerde] heeft bijgedragen aan de onrechtmatige gedraging van [X] door zich te voegen bij de vechtpartij. Het was voor [geïntimeerde] te voorzien dat [appellant] hierdoor afgeleid zou worden waardoor [X] de gelegenheid zou krijgen nog een klap aan [appellant] uit te delen. Dit heeft zich ook voorgedaan. Bovendien heeft [geïntimeerde] zich niet gedistantieerd van het door [X] gepleegde geweld en is hij na de mishandeling met [X] weggereden. Op vragen van het hof ter zitting heeft [appellant] verduidelijkt dat het erom gaat dat [geïntimeerde] naar de vechtpartij is toegegaan en beslissend is wat vervolgens is gebeurd. Aan de gestelde aansprakelijkheid wordt niet ten grondslag gelegd – de door [geïntimeerde] betwiste verklaringen die bij de memorie van grieven zijn overgelegd – dat hij schreeuwend en met de armen in de lucht dreigend naar de vechtpartij zou zijn toegerend en ook niet dat hij geduwd of getrokken zou hebben.

4.4

[geïntimeerde] heeft een en ander gemotiveerd weersproken. Hij betwist dat hij heeft deelgenomen aan een groep. [geïntimeerde] is naar de vechtpartij toegegaan met de bedoeling de boel te sussen. [geïntimeerde] heeft de klap van [X] ook niet zien aankomen. Alles gebeurde in enkele seconden zodat [geïntimeerde] geen mogelijkheid had [X] tegen te houden.

Bespreking grief

4.5

Om te concluderen tot groepsaansprakelijkheid dient te zijn voldaan aan de vereisten van artikel 6:166 BW. Dat artikel bepaalt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend. Aldus voorziet dit artikel in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. Wil degene die niet zelf rechtstreeks de schade heeft toegebracht, aansprakelijk zijn, dan moet aan een aantal vereisten zijn voldaan. Degene die de schade rechtstreeks toebrengt, moet een onrechtmatige daad hebben begaan. Voorts had de kans op het aldus toebrengen van schade de tot de groep behorende persoon behoren te weerhouden van zijn gedragingen in groepsverband. Dit impliceert dat iemand alleen aansprakelijk kan zijn, als diegene wist of behoorde te begrijpen dat het groepsoptreden het gevaar schiep voor het ontstaan van schade zoals die in concreto is toegebracht. Verder is voor het groepsverband noodzakelijk dat er zowel objectief (tussen de gedragingen) als subjectief (tussen de personen) een zekere samenhang bestaat. Het moet gaan om concrete onrechtmatige handelingen in groepsverband die schade hebben veroorzaakt.

4.6

Het hof is van oordeel dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 6:166 BW. De mishandeling van [appellant] door [X] is zonder meer onrechtmatig. Op grond van de feiten en omstandigheden die [appellant] heeft aangevoerd, kan echter niet worden geconcludeerd dat [geïntimeerde] met [X] in groepsverband is opgetreden. [appellant] baseert de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] op de gedraging dat hij naar de vechtpartij is toegelopen, zich bij [X] heeft opgesteld en er aldus een dreiging van hem uitging, dan wel dat hij op die manier de aandacht van [appellant] heeft afgeleid. Deze gedraging maakt echter nog niet dat kan worden gesproken van een gedraging van [geïntimeerde] in groepsverband, waarbij de kans op het onrechtmatig toebrengen van schade [geïntimeerde] had behoren te weerhouden van die gedraging. [geïntimeerde] heeft zich niet in het gevecht gemengd, hij heeft niemand aangemoedigd en niemand aangeraakt. De enkele omstandigheid dat [geïntimeerde] bij de vechtpartij is gaan staan, is onvoldoende om aan te nemen dat de schade is ontstaan als gevolg van gedragingen in groepsverband. Dat [appellant] zou worden afgeleid door de toenadering van [geïntimeerde] waardoor [X] zich uit de greep van [appellant] heeft kunnen onttrekken en [appellant] nog een klap heeft kunnen geven, had [geïntimeerde] onder de gegeven omstandigheden niet kunnen voorzien. Dit geldt ook voor het bedreigend gevoel dat bij [appellant] is ontstaan door de enkele fysieke aanwezigheid van [geïntimeerde] ter plaatse. Aldus kan niet worden aangenomen dat de kans op het toebrengen van schade zodanig is geweest, dat [geïntimeerde] zich had behoren te weerhouden van het toenaderen van de vechtpartij. Dat de vechtpartij mogelijk anders was afgelopen indien [geïntimeerde] niet erbij was gaan staan, maakt het voorgaande niet anders. Het verwijt dat [geïntimeerde] zich niet heeft gedistantieerd van de mishandeling leidt evenmin tot een ander oordeel; er was geen sprake van een gedraging in groepsverband waar [geïntimeerde] zich van had moeten distantiëren. Het voorgaande geldt eveneens voor de omstandigheid dat [geïntimeerde] na de mishandeling samen met [X] is weggereden. [geïntimeerde] is dus niet aansprakelijk op grond van artikel 6:166 BW.

4.7

Voor zover [appellant] nog stelt dat [geïntimeerde] aansprakelijk is op grond van een eigen door hem gepleegde onrechtmatige daad op grond van artikel 6:162 BW, heeft [appellant] niet geconcretiseerd welke feitelijke zelfstandige gedragingen van [geïntimeerde] jegens hem onrechtmatig waren. [appellant] erkent dat [geïntimeerde] hem niet heeft geslagen. Voor zover [appellant] meent dat de aansprakelijkheid volgt uit de omstandigheid dat [geïntimeerde] naar de vechtpartij toe is gegaan en met [X] is weggereden na de mishandeling, wordt hij zoals hiervoor reeds is toegelicht, daarin niet gevolgd.

4.8

Het voorgaande betekent dat de grief niet kan leiden tot vernietiging van het vonnis van de kantonrechter.

4.9

De bewijsaanbiedingen hebben geen betrekking op voldoende concrete stellingen die, indien bewezen tot een ander oordeel in deze zaak dienen te leiden. De bewijsaanbiedingen zullen daarom als niet ter zake dienend worden gepasseerd.

Slotsom en proceskosten

4.10

De slotsom is dat de grief faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

5Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 332,00,- aan verschotten en op € 3.342,00 voor salaris;

verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, A.L.M. Keirse en T. Riyazi en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2022.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey