Hof: geen regres WAM-verzekeraar op eigenaar auto voor schade door joyrider die autosleutels wegnam
14 jarige jongen (zwager van appellant) veroorzaakt schade aan geparkeerd staande auto’s tijdens joyriding. De WAM-verzekeraar neemt regres op de eigenaar van de auto. De echtgenote van appellant had de autosleutels in de slaapkamer van haar zus gelegd. Het hof overweegt dat de eigenaar van een auto ex art. 185 lid 2 WVW ook aansprakelijk voor schade als hij de auto door een ander doet of laat rijden. Hiervan kan ook sprake zijn als hij door zijn zorgeloosheid de ander de gelegenheid tot rijden heeft verschaft (HR 31 januari 1992, NJ 1992, 319). Het hof komt tot het oordeel dat de echtgenote van appellant niet kan worden verweten dat zij door zorgeloosheid haar broer de gelegenheid tot rijden heeft verschaft. Daarbij weegt mee dat de jongen zich in zeer nabije kring van appellant bevond en dat geen indicatie bestond dat hij met de auto zou gaan rijden. Hij was namelijk niet in het bezit van een rijbewijs en niet eerder met justitie in aanraking gekomen vanwege joyriden. Appellant kan derhalve niet op grond van artikel 185 lid 2 WVW aansprakelijk worden gehouden voor de door de jongen met zijn auto veroorzaakte schade.
ECLI:NL:GHARL:2019:3129
Uitspraak delen
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
09-04-2019
Datum publicatie
12-04-2019
Zaaknummer
200.228.950
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie
Verzekeringsrecht: joyriding
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.228.950
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem 6029499)
arrest van 9 april 2019
in de zaak van
[Appellant] ,
wonende te [Woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,hierna: [Appellant] ,
advocaat mr. A.D.J. van Ruyven,
tegen:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Allianz Benelux N.V., tevens handelend onder de naam AllSecur,
gevestigd te Brussel (België),
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Allianz,
advocaat mr. J. Verbeeke.
1
Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 30 augustus 2017 dat de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft gewezen.
2
De vaststaande feiten
2.1
[Appellant] was eigenaar van een auto met kenteken [Kentekennummer] . De auto was bij Allianz verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (hierna: WAM).
2.2
De toepasselijke polisvoorwaarden vermelden voor zover relevant:
“1. Voor wie geldt deze verzekering?
Deze verzekering geldt voor de personen hieronder.
In deze voorwaarden spreken wij deze personen aan met ‘u’.
– De persoon die de verzekering heeft afgesloten.
Wij noemen dit de verzekeringnemer.
– De eigenaar van de auto.
– De persoon die de auto bij zich heeft, met toestemming van de eigenaar. Wij noemen dit de houder van de auto. Bijvoorbeeld de garage.
– De persoon die de auto bestuurt, maar alleen als hij dat mag van de eigenaar.
(…)
10
Wanneer proberen wij schade te laten terugbetalen?
Hebben anderen de schade veroorzaakt en hebben wij deze betaald? En moeten zij deze schade volgens de wet betalen? Dan proberen wij hen de schade aan ons te laten terugbetalen.
Was de schade niet verzekerd maar hebben wij deze wel betaald? Ook dan hebben wij het recht om de schade te laten terugbetalen. Bijvoorbeeld als de bestuurder geen geldig rijbewijs had. Of meer alcohol had gedronken dan volgens de wet mag.
(…)
“25. Wanneer betalen wij niet voor schade of krijgt u geen hulp?
In de volgende situaties betalen wij niet voor schade of krijgt u geen hulp van ons:
(….)
– Als de bestuurder niet mag rijden. Bijvoorbeeld omdat hij geen geldig rijbewijs heeft. (…)
Hebben wij schade wel betaald? Dan hebben wij het recht om alle schade door u te laten terugbetalen.”
2.3
Op 27 juni 2016 heeft [Minderjarige zwager van appellant] , de minderjarige zwager van [Appellant] (hierna: ‘ [Minderjarige zwager van appellant] ’) door joyriding met de auto schade veroorzaakt aan een geparkeerde Mitsubishi Space Star en een geparkeerde Citroen DS5. Allianz heeft als WAM-verzekeraar aan de eigenaar van de Mitsubishi een schadebedrag uitgekeerd van € 5.367,87 (inclusief autohuur van € 177,87) en aan de eigenaar van de Citroën een bedrag van € 2.490,46.
3
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
3.1
Allianz heeft in eerste aanleg – samengevat – gevorderd dat [Appellant] aan haar de uitgekeerde schadebedragen van in totaal € 7.858,43 moet terugbetalen, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente.
3.2
De kantonrechter heeft de vordering van Allianz toegewezen. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat [Appellant] op grond van artikel 185 lid 2 WVW aansprakelijk is en dat Allianz op grond van artikel 15 WAM een verhaalsrecht toekomt voor de door haar uitgekeerde schadebedragen.
4
Het geding in hoger beroep
4.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de dagvaarding in hoger beroep van 29 november 2017,
– de memorie van grieven (met productie),
– de memorie van antwoord (met productie).
4.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
5
De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1
In dit hoger beroep komt [Appellant] met vier grieven op tegen het vonnis van de kantonrechter en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Aangezien het slagen van grief 2 de meest verstrekkende gevolgen heeft, zal het hof daar eerst op ingaan.
5.2
Met grief 2 komt [Appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [Appellant] op grond van artikel 185 lid 2 WVW aansprakelijk is voor de door [Minderjarige zwager van appellant] veroorzaakte schade.
5.3
Een eigenaar van een auto is krachtens artikel 185 lid 2 WVW ook aansprakelijk voor daarmee veroorzaakte schade als hij de auto door een ander doet of laat rijden. Van laten rijden in de zin van dit artikel is niet alleen sprake als de eigenaar van de auto er mee instemt dat die ander rijdt, maar ook als hij door zijn zorgeloosheid de ander de gelegenheid tot rijden heeft verschaft (HR 31 januari 1992, NJ 1992, 319). Of daarvan sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de bereikbaarheid van die sleutels voor anderen en de relatie waarin deze anderen tot de eigenaar staan. Het ligt op de weg van [Appellant] om te stellen en in geval van gemotiveerde betwisting te bewijzen dat hij voldoende voorzorgsmaatregelen heeft getroffen.
5.4
Voor de beoordeling van de vraag of [Appellant] voldoende voorzorgsmaatregelen heeft getroffen, gaat het hof uit van de volgende omstandigheden. Volgens [Appellant] is zijn echtgenote op 27 juni 2016 met de auto vanuit Ede naar het huis van haar ouders in Utrecht gereden, waar ook haar minderjarige broer [Minderjarige zwager van appellant] woonde. Vervolgens heeft de echtgenote die woning samen met haar ouders verlaten. Zij heeft daarbij de autosleutels achtergelaten op het nachtkastje in de slaapkamer van de zus van [Minderjarige zwager van appellant] , waarna [Minderjarige zwager van appellant] , toen 14 jaar oud, alleen in de woning achterbleef terwijl de auto in de buurt van de woning stond geparkeerd.
5.5
Dat de situatie zich zo heeft voorgedaan als door [Appellant] gesteld, acht het hof, bij gebreke van concrete feiten en omstandigheden die op een andere gang van zaken wijzen, aannemelijk, met name nu dezelfde situatie kort daarna ook door [Minderjarige zwager van appellant] wordt beschreven blijkens het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 14 september 2016. Van deze feiten gaat het hof dan ook als onvoldoende gemotiveerd betwist uit. Het hof komt tot het oordeel dat de echtgenote van [Appellant] onder deze omstandigheden niet kan worden verweten dat zij door zorgeloosheid haar broer [Minderjarige zwager van appellant] de gelegenheid tot rijden heeft verschaft. Daarbij weegt mee dat [Minderjarige zwager van appellant] zich als jongere broer van de echtgenote van [Appellant] in zeer nabije kring van [Appellant] bevond en dat geen indicatie bestond dat [Minderjarige zwager van appellant] met de auto zou gaan rijden. [Minderjarige zwager van appellant] was namelijk niet in het bezit van een rijbewijs en was blijkens het advies van de Raad voor de Kinderbescherming bijvoorbeeld niet eerder met justitie in aanraking gekomen vanwege joyriden. Er bestond met andere woorden geen concrete aanleiding op grond waarvan de echtgenote van [Appellant] de sleutels redelijkerwijs niet in een slaapkamer in de woning kon achterlaten. De enkele omstandigheid dat [Minderjarige zwager van appellant] als jongen van 14 jaar alleen in de woning was, terwijl de sleutels zich ook in die woning bevonden, is daartoe onvoldoende. [Appellant] kan derhalve niet op grond van artikel 185 lid 2 WVW aansprakelijk worden gehouden voor de door [Minderjarige zwager van appellant] met zijn auto veroorzaakte schade.
5.6
Het voorgaande brengt mee dat grief 2 slaagt. Uit grief 1, gelezen in samenhang met grief 2, leidt het hof voorts af dat [Appellant] een grief heeft gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij het beroep van Allianz op verhaal van de door haar uitgekeerde schade van artikel 15 WAM onweersproken heeft gelaten. Het hof begrijpt de grieven 1 en 2 van [Appellant] zo dat Allianz naar zijn mening geen verhaalsrecht toekomt, nu [Appellant] – anders dan Allianz heeft aangevoerd – niet aansprakelijk is voor de schade op grond van artikel 185 lid 2 WVW, omdat niet vast is komen te staan dat hij onvoldoende zorgvuldig is geweest of onvoldoende sleuteldiscipline heeft betracht. Allianz heeft bij wijze van verweer in haar memorie van antwoord een beroep gedaan op artikel 15 lid 1 WAM en de artikelen 10, 14 en 25 van haar – bij haar memorie overgelegde – polisvoorwaarden.
Allianz kan niet worden gevolgd in haar stelling dat zij een verhaalsrecht heeft op [Appellant] omdat hij als de aansprakelijke persoon als bedoeld in artikel 15 lid 1 WAM moet worden beschouwd. Uit het voorgaande volgt immers dat de gestelde aansprakelijkheid naar het oordeel van het hof heeft ontbroken. Voor zover Allianz zich daarnaast op het standpunt stelt dat haar polisvoorwaarden zo moeten worden uitgelegd dat haar ook in geval van het ontbreken van civielrechtelijke aansprakelijkheid onder de geschetste omstandigheden een verhaalsrecht jegens [Appellant] toekomt, heeft Allianz daartoe onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld. Het hof overweegt dat de tekst van artikel 10, 14 en 25 van de polisvoorwaarden weliswaar voldoende duidelijk bepaalt dat geen dekking bestaat voor schade veroorzaakt door een bestuurder zonder geldig rijbewijs, maar dat en in welke gevallen Allianz het recht heeft de uitgekeerde schade te verhalen op de verzekerde, terwijl diens aansprakelijkheid ontbreekt, is zonder toelichting onvoldoende duidelijk. Zonder nadere toelichting kan dan ook niet worden aangenomen dat [Appellant] uit de polisvoorwaarden heeft kunnen en moeten begrijpen dat Allianz ook verhaal op hem zou kunnen nemen in het geval hem van een schadevoorval geen verwijt gemaakt zou kunnen worden en hij voor de schade niet aansprakelijk zou zijn. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden brengen de polisbepalingen dan ook redelijkerwijs geen verhaalsmogelijkheid richting [Appellant] als verzekeringnemer mee. Vast staat immers dat [Appellant] aan [Minderjarige zwager van appellant] juist geen toestemming heeft gegeven voor het besturen van zijn auto en dat [Appellant] ook anderszins geen verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van het besturen van de auto door [Minderjarige zwager van appellant] . Niet gesteld of gebleken is voorts dat [Appellant] verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst heeft geschonden. Onder de gegeven omstandigheden kan Allianz de door haar uitgekeerde schade, hoewel daarvoor op grond van de polisvoorwaarden geen dekking bestaat, dan ook niet op [Appellant] verhalen. In zoverre slaagt ook grief 1.
5.7
Op grond van het voorgaande zal de vordering van Allianz alsnog worden afgewezen. Dat brengt mee dat ook de beslissingen van de kantonrechter tot toewijzing van de wettelijke rente, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten geen stand houden. De daartegen gerichte grieven 3 t/m 5 slagen daarom eveneens.
6
De slotsom
6.1
Het voorgaande leidt ertoe dat het vonnis zal worden vernietigd en dat de vordering van Allianz zal worden afgewezen. Voor zover uitvoering aan het vonnis is gegeven, zal Allianz worden veroordeeld tot terugbetaling.
6.2
Allianz zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof stelt de kostenveroordeling in eerste aanleg vast op nihil, omdat [Appellant] in eerste aanleg in persoon heeft geprocedeerd, geen zitting heeft plaatsgehad en [Appellant] geen opgave van kosten in eerste aanleg heeft gedaan.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [Appellant] zullen worden vastgesteld op:
– explootkosten € 97,31
– griffierecht € 313,00
totaal verschotten € 410,31
– salaris advocaat € 759,00 (1 punt x tarief € 759,00)
6.3
Als niet weersproken zal het hof ook de nakosten en de gevorderde wettelijke rente over de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
7
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 30 augustus 2017 en opnieuw recht doende:
wijst de vordering van Allianz af;
veroordeelt Allianz om al hetgeen [Appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Allianz heeft voldaan aan [Appellant] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
veroordeelt Allianz om binnen twee dagen na betekening van het arrest alle eventueel getroffen executiemaatregelen uit hoofde van het bestreden vonnis op te heffen en de daaruit voortvloeiende schade aan de zijde van [Appellant] te vergoeden;
veroordeelt Allianz in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 410,31 voor verschotten en op € 759,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt Allianz in de nakosten, begroot op € 157,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval Allianz niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.B. Beekhoven van den Boezem, I. Brand en D.N.R. Wegerif en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 april 2019.