Hof: geen wettelijke handelsrente verschuldigd over verzekeringsuitkering
De vordering tot betaling van rente betreft een vordering tot schadevergoeding wegens de vertraging in de uitkering uit de verzekeringsovereenkomst. Art. 6:119a BW is daarop niet van toepassing. Een verzekeringsovereenkomst is geen handelsovereenkomst in de zin van deze bepaling. Bedrijfsmatig maakt dat niet anders. Art. 6:119a BW vormt de implementatie van Richtlijn 2000/35 van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PbEG L 200/35 van 4 augustus 2000) en ziet op de niet-nakoming van een verbintenis tot betaling van een geldsom voortvloeiende uit een handelsovereenkomst. Blijkens de preambule (onder 13) strekt de Richtlijn niet tot regulering van betalingen bij wijze van schadeloosstelling met inbegrip van betalingen uit hoofde van verzekeringspolissen.
Datum publicatie: 17-08-2011
Rechtsgebied: Handelszaak
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Motorrijtuigverzekering. Gestolen auto is teruggevonden na 30 dagen (de termijn waarna de verzekerde de auto op grond van de polis niet meer behoeft terug te nemen). Bijzondere afspraak gemaakt over extra dagvergoeding voor verzekerde na die 30 dagen. Uitleg van die afspraak in het licht van de bepalingen van de polis, nadat verzekerde alsnog aanspraak heeft gemaakt op de dagwaarde en de auto heeft geweigerd. Wijze van bepaling van de dagwaarde.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT], handelende onder de naam LASBEDRIJF [APPELANT],
wonend te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. R.M. Prins te Rotterdam,
t e g e n
de naamloze vennootschap GENERALI SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Diemen,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. G.C. Endedijk te Amsterdam.
De partijen worden hierna [appellant] en Generali genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 26 augustus 2010 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 juni 2010, in deze zaak onder zaak-/rolnummer 446565 / HA ZA 09-4086 gewezen tussen hem als eiser en Generali als gedaagde.
[appellant] heeft bij memorie vijf grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en bewijs aangeboden, met conclusie – mede gelet op de appeldagvaarding – dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest alsnog zijn in eerste aanleg ingestelde vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van Generali in de kosten van het geding in beide instanties.
Daarop heeft Generali bij memorie de grieven bestreden, eveneens bewijs aangeboden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding (naar het hof begrijpt) in hoger beroep.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.13 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. Beoordeling
3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
a) [appellant] heeft zijn Volkswagen Transporter met kenteken 72-BS-XS (hierna: het motorrijtuig) verzekerd bij Generali. Op deze verzekeringsovereenkomst zijn de Algemene voorwaarden motorrijtuigverzekering van Generali van toepassing.
b) Artikel 31A van de polisvoorwaarden luidt voor zover van belang als volgt:
“Diefstal (…)
b. Het recht op uitkering gaat in, indien 30 dagen na ontvangst van het schadeformulier en van het bewijs van aangifte bij de politie door de maatschappij, verzekeringnemer het motorrijtuig nog niet heeft teruggekregen of heeft kunnen terugkrijgen (…). Na verloop van 30 dagen als hierboven bedoeld is verzekeringnemer niet verplicht het motorrijtuig terug te nemen.
c. Ten aanzien van personenauto’s en motorrijtuigen is bepaald, dat de maatschappij voor iedere dag dat de verzekeringnemer niet over het motorrijtuig heeft kunnen beschikken een bedrag van € 12,50 vergoedt tot een maximum van 30 dagen.
(…)”
c) Op of omstreeks 3 oktober 2008 is het motorrijtuig gestolen. [appellant] heeft dit voorval gemeld bij Generali.
d) De dagwaarde van het motorrijtuig inclusief omzetbelasting is op 21 oktober 2008 door schade-expert [S.]vastgesteld op € 19.932,50.
e) Het motorrijtuig is op enig moment gelokaliseerd en door justitie in beslag genomen.
f) Bij klaagschrift van 5 november 2008 is Generali uit naam van [appellant] een afgifteprocedure van het motorrijtuig opgestart. In het kader daarvan is uit naam van [appellant] een brief gezonden aan de rechtbank Almelo, gedateerd 19 november 2008, waarin onder andere het volgende is vermeld:
“Ik zou graag spoedig weer over mijn eigen auto beschikken. (…)”
g) Bij brief van 25 november 2008 heeft [V.], medewerker speciale zaken van Generali, onder andere het volgende aan [appellant] geschreven:
“Na het indienen van uw schadeclaim en ontvangst van de door u gedane politie-aangifte, hebt u de eerste 30 dagen recht op een zogenaamde dagvergoeding als opgenomen in de autopolis van de van u ontvreemde auto, Volkswagen, kenteken 72-BS-XS.
Verder heb ik u namens GENERALI verzekeringsgroep nv toegezegd zolang deze auto buiten uw toedoen niet in uw bezit kan komen per dag een extra vergoeding van € 50,- netto aan u te zullen toekennen.
In de loop van deze week zal ik nogmaals contact met Justitie in Almelo opnemen om te horen wanneer een beslissing over de vrijgave van uw auto te verwachten valt. Ik zal u daar nog van in kennis stellen.
(…)”
h) Bij beschikking van 25 februari 2009 heeft de rechtbank Almelo overwogen dat voldoende is aangetoond dat [appellant] als eigenaar van het motorrijtuig kan worden aangemerkt. Bij deze beschikking is het beklag gegrond verklaard en is teruggave van het motorrijtuig aan [appellant] gelast.
i) Over de afwikkeling van de schade onder de verzekeringsovereenkomst zijn partijen het vervolgens niet eens geworden. Na ondertekening door [appellant] van een akte strekkende tot eigendomsoverdracht van het motorrijtuig aan Generali, heeft Generali in totaal een bedrag van € 18.744,68 aan [appellant] voldaan. Dit betrag heeft betrekking op de dagwaarde van het motorrijtuig exclusief omzetbelasting (€ 16.750,00), vermeerderd met een vergoeding voor autohuur (€ 375,00), buitengerechtelijke kosten (€ 800,00) en wettelijke rente (€ 819,68).
3.2. [appellant] heeft Generali op 4 december 2009 gedagvaard voor de rechtbank en gevorderd dat Generali wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 16.192,95 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag, met veroordeling van Generali in de kosten van het geding.
3.3. De rechtbank heeft de vordering van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.
3.4. De eerste grief heeft betrekking op de hoogte van de dagwaarde van het motorrijtuig. De schade-expert heeft deze waarde vastgesteld op € 16.750,00 (exclusief omzetbelasting). De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld om te kunnen aannemen dat een minnelijke regeling voor een bedrag van € 17.625,00 tussen partijen tot stand is gekomen. Verder heeft de rechtbank de overwogen dat de door de expert getaxeerde dagwaarde door [appellant] onvoldoende is betwist met de enkele stelling dat zijn autodealer de dagwaarde heeft vastgesteld op € 17.500,00. Dit alles heeft de rechtbank tot het oordeel gebracht dat Generali niet is gehouden méér uit te keren dan een bedrag ter grootte van de door de expert getaxeerde dagwaarde.
3.5. In hoger beroep stelt [appellant] kort gezegd dat de schade-expert de dagwaarde eenzijdig heeft vastgesteld aan de hand van het dagwaardeboekje. Het motorrijtuig is daarmee niet door de expert zelf getaxeerd. [appellant] moet (alsnog) in de gelegenheid worden gesteld de waarde van het motorrijtuig te laten vaststellen door een onafhankelijke (contra)expert.
3.6. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] op grond van de verzekeringsovereenkomst in geval van totaal verlies van de verzekerde zaak ten hoogste aanspraak kan maken op dagwaarde van het motorrijtuig op het moment onmiddellijk voorafgaand aan het ontstaan van de schade. Het verlies zal in een dergelijk geval in het algemeen moeten worden gesteld op de waarde in het economisch verkeer van de zaak ten tijde van het verlies. Behoudens bijzondere omstandigheden, die niet zijn gesteld of gebleken, moet het motorrijtuig als een soortzaak worden aangemerkt. Dat brengt mee dat de schade-expert de dagwaarde zeer wel (in objectieve zin) heeft kunnen vaststellen aan de hand van een dagwaardeboekje. Daarbij merkt het hof op dat deze wijze van taxatie in geval van diefstal van een motorrijtuig ook voor de hand ligt, omdat een waardebepaling waarvan een visuele inspectie van het motorrijtuig onderdeel uitmaakt dan niet mogelijk is. Het had vervolgens op de weg van [appellant] gelegen gemotiveerd en onderbouwd duidelijk te maken waarom de aldus vastgestelde dagwaarde van het motorrijtuig onjuist zou zijn. Dat heeft hij evenwel nagelaten. De enkele stelling dat de autodealer van [appellant] een hoger bedrag als dagwaarde heeft genoemd, acht het hof geen gemotiveerde betwisting van het taxatierapport. [appellant] heeft bewijs aangeboden. Hij wil alsnog in de gelegenheid worden gesteld een contra-expertise te laten uitvoeren. Voor bewijslevering is echter geen plaats bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting van het expertiserapport. Het bewijsaanbod wordt daarom door het hof gepasseerd.
3.7. Grief I faalt.
3.8. Grief II ziet op de door de rechtbank vastgestelde hoogte van de door Generali verschuldigde dagvergoeding. [appellant] meent dat hij recht heeft op betaling van een dagvergoeding van € 62,50 (€ 12,50 + € 50,00) gedurende 210 dagen, dus een totaalbedrag van € 13.125,00. Generali heeft hem € 325,00 vergoed, zodat hij van Generali betaling vordert van € 12.800,00.
3.9. Generali heeft in het kader van haar verweer tegen de vordering van Generali gesteld dat op grond van artikel 31A onder c van de polisvoorwaarden de verzekerde de eerste 30 dagen na de schadeaangifte recht heeft op een dagvergoeding van € 12,50. Deze vergoeding is aan [appellant] uitgekeerd (totaal € 375,00). Na de genoemde periode van 30 dagen wordt in beginsel overgegaan tot uitkering onder de verzekering van de getaxeerde dagwaarde van het motorrijtuig. [appellant] wilde het motorrijtuig echter terughebben. Dit had voor [appellant] de nadelige consequentie dat hij moest wachten op de afgifte van het motorrijtuig. Daarom is hem een extra vergoeding van € 50,00 per dag aangeboden totdat hij het motorrijtuig zou hebben teruggekregen. [appellant] heeft evenwel op het moment dat het motorrijtuig hem ter beschikking kon worden gesteld alsnog aanspraak gemaakt op uitkering van de dagwaarde. Tot betaling daarvan is Generali vervolgens overgegaan. [appellant] kan geen aanspraak maken op zowel de uitkering vanwege het verlies van de auto (de dagwaarde), als op de compensatie voor het wachten op de afgifte van het motorrijtuig (de extra dagvergoeding van € 50,00 per dag), aldus Generali.
3.10. De rechtbank heeft de door Generali voorgestane lezing van de polisvoorwaarden gevolgd en geoordeeld dat ná de periode van 30 dagen na de schadeaangifte de verzekeringsovereenkomst geen recht geeft op een dagvergoeding. Uit de brief van 25 november 2008 kan volgens de rechtbank niet worden afgeleid dat de extra vergoeding van € 50,00 per dag ook is overeengekomen voor het geval [appellant] (uiteindelijk) aanspraak zou maken de uitkering onder de verzekering vanwege het verlies van het motorrijtuig. Als [appellant] vergoeding vordert van de dagwaarde, bestaat kort gezegd slechts aanspraak op de dagvergoeding gedurende de eerste 30 dagen na de schadeaangifte. Het meer of anders door [appellant] gevorderde is door de rechtbank afgewezen.
3.11. De rechtbank heeft de polisvoorwaarden aldus uitgelegd dat indien de verzekerde niet over het motorrijtuig kan beschikken hij recht heeft op een vergoeding van € 12,50 per dag gedurende maximaal 30 dagen. Deze uitleg sluit aan bij de letterlijke bewoordingen van artikel 31A onder c van de polisvoorwaarden. In de memorie van grieven wordt dit uitgangspunt niet of onvoldoende door [appellant] bestreden. [appellant] draagt geen argumenten aan op grond waarvan, in afwijking van de tekst van artikel 31A onder c, moet worden aangenomen dat op grond van de polisvoorwaarden de verzekerde, als de genoemde termijn van 30 dagen is verstreken en de verzekerde nog niet over het motorrijtuig beschikt, niettemin aanspraak kan maken op een dagvergoeding. Voor zover [appellant] dan ook op grond van de polisvoorwaarden aanspraak maakt op een dagvergoeding doet hij dat ten onrechte.
3.12. Daarmee resteert de stelling van [appellant] dat hij aanspraak kan maken op een dagvergoeding op grond van de toezegging zoals die is verwoord in de brief van Generali van 25 november 2008. Het hof begrijpt de tweede grief aldus dat [appellant] opkomt tegen de uitleg die de rechtbank aan deze brief heeft gegeven.
3.13. Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt – voor zover van belang – dat de verzekeringsovereenkomst dekking biedt in geval van verlies of beschadiging van het motorrijtuig. Buiten geschil tussen partijen is dat het motorrijtuig pas ná een periode van 30 dagen na de schadeaangifte weer aan [appellant] ter beschikking kon worden gesteld. Dit brengt mee dat [appellant] op grond van artikel 31A onder b van de polisvoorwaarden het recht op uitkering verkreeg van de dagwaarde van het motorrijtuig. Dat is immers – onbestreden – de aanspraak die bestaat bij diefstal van het motorrijtuig (totaal verlies). Verder geldt dat [appellant] na het verstrijken van de termijn van 30 dagen niet verplicht was het motorrijtuig terug te nemen.
3.14. Hetgeen hiervoor in r.o. 3.11 en 3.13 is overwogen leidt tot de conclusie dat (i) de polisvoorwaarden slechts recht geven op een vergoeding van € 12,50 per dag gedurende maximaal 30 dagen en dat (ii) als hoofdregel bij totaal verlies de dagwaarde van het motorrijtuig wordt uitgekeerd. De bewoordingen van de brief van 25 november 2008 sluiten bij deze uitgangspunten aan. Daarin staat zowel vermeld dat [appellant] (slechts) gedurende 30 dagen recht heeft op een dagvergoeding. Verder wordt de aangeboden vergoeding van € 50,00 per dag gekoppeld aan de omstandigheid dat [appellant] niet over het motorrijtuig kan beschikken omdat deze nog moet worden afgegeven door justitie. De rechtbank is vanuit al deze omstandigheden bezien terecht tot het oordeel gekomen dat redelijke uitleg van de brief van 25 november 2008 meebrengt dat de daarin aangeboden vergoeding van € 50,00 per dag enerzijds ziet op de periode ná het verstrijken van de termijn van 30 dagen, waarin [appellant] geen aanspraak op een dagvergoeding meer geldend kon maken (deze vergoeding is daarom ook ‘extra’) en dat anderzijds deze vergoeding uitdrukkelijk is gekoppeld aan de omstandigheid dat [appellant] buiten zijn toedoen niet kon beschikken over het motorrijtuig en in afwachting was van de teruggave daarvan. De tekst van de brief van 25 november 2008 geeft geen aanleiding te veronderstellen dat Generali naast de aangeboden vergoeding van € 50,00 per dag zich ook bereid heeft verklaard de op grond van artikel 31A onder c van de polisvoorwaarden verschuldigde vergoeding van € 12,50 per dag door te betalen ná het verstrijken van de maximale termijn van 30 dagen na de schadeaangifte. [appellant] stelt dat de vergoeding van € 50,00 per dag hem is aangeboden boven een (voortgezette) dagvergoeding van € 12,50, maar onderbouwt dat – mede gelet op de betwisting van Generali – niet. Daarmee faalt de aanspraak op een aanvullende vergoeding van € 12,50 per dag.
3.15. Verder heeft [appellant] in het licht van het voorgaande onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat hij op grond van de verklaringen en gedragingen van Generali redelijkerwijs heeft mogen begrijpen dat Generali de dagvergoeding van € 50,00 ook heeft aangeboden voor het geval [appellant] alsnog het motorrijtuig niet zou willen terugnemen en hij aanspraak zou maken op uitkering van de dagwaarde van het motorrijtuig. Een en ander brengt met zich dat Generali zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen aanspraak kan maken op zowel de uitkering vanwege het verlies van de auto (de dagwaarde) op grond van de polisvoorwaarden, als op de compensatie voor het wachten op de afgifte van het motorrijtuig (de extra vergoeding van € 50,00 per dag) op grond van de brief van 25 november 2008.
3.16. Grief II heeft geen succes.
3.17. Met grief III voert [appellant] aan dat Generali de wettelijke handelsrente in plaats van de wettelijke rente diende te betalen.
3.18. De vordering van [appellant] tot betaling van rente moet worden aangemerkt als een vordering tot schadevergoeding wegens de vertraging in de voldoening van een geldsom (namelijk: de uitkering van de schadepenningen). Artikel 6:119a BW is op deze vordering niet van toepassing. Een verzekeringsovereenkomst kan niet worden aangemerkt als een handelsovereenkomst in de zin van deze bepaling. Dat [appellant] het motorrijtuig gebruikte in de uitoefening van zijn bedrijf en in het kader daarvan de verzekeringsovereenkomst heeft gesloten, maakt dat niet anders. Artikel 6:119a BW vormt de implementatie van Richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PbEG L 200/35 van 4 augustus 2000) en ziet op de niet-nakoming van een verbintenis tot betaling van een geldsom voortvloeiende uit een handelsovereenkomst. Blijkens de preambule (onder 13) strekt de Richtlijn niet tot regulering van betalingen bij wijze van schadeloosstelling met inbegrip van betalingen uit hoofde van verzekeringspolissen.
3.19. Grief III is vergeefs voorgesteld.
3.20. Grief IV ziet op de door [appellant] gevorderde buitengerechtelijke kosten. Van de door [appellant] geclaimde kosten heeft Generali € 800,00 vergoed. Generali betwist dat door [appellant] thans kosten worden gevorderd die afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking komen, naast de kosten waarvoor een proceskostenveroordeling een vergoeding kan geven.
3.21. Nu de eerste drie grieven tegen het bestreden vonnis falen, is de vordering van [appellant] terecht door de rechtbank is afgewezen. Voor een vergoeding van buitengerechtelijke kosten is daarmee geen plaats. De kosten ter verkrijging van voldoening van een vordering buiten rechte kunnen niet op de wederpartij worden afgewenteld als deze vordering niet toewijsbaar is.
3.22. Grief IV deelt het lot van de voorgaande grieven.
3.23. Grief V is een zogenaamde veeggrief en behoeft na het de verwerping van de voorgaande grieven geen afzonderlijke behandeling meer.
3.24. [appellant] heeft bewijs aangeboden, maar dit aanbod niet betrokken op voldoende concrete feitelijke stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Het aanbod wordt daarom gepasseerd.
3.25. De slotsom is dat het hoger beroep geen succes heeft. Het vonnis waarvan beroep zal door het hof worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Generali gevallen, op € 485,00 aan verschotten en € 894,00 aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, J.C.W. Rang en H.J.M. Boukema en op 21 juni 2011 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.