Hof: ooglaserbehandeling, nader deskundigenbericht noodzakelijk
Uit het deskundigenbericht volgt dat causaal verband bestaat tussen de te kleine zone van behandeling en de klachten van benadeelde, die zijn ontstaan na de ooglaserbehandeling. Aansprakelijkheid van de oogarts bestaat echter pas als hij door de te kleine zone van behandeling heeft gehandeld in strijd met de geldende professionele standaard. Hiertoe is een nader deskundigenbericht nodig. Het hof gelast een comparitie van partijen, samen met de door de rechtbank benoemde deskundige die het hof ook als deskundige wil benoemen.
ECLI:NL:GHAMS:2014:247
Instantie: Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak: 04-02-2014
Datum publicatie: 23-04-2014
Zaaknummer: 200.089.895-01
Rechtsgebieden: Civiel recht
Bijzondere kenmerken: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Vervolg van tussenarrest 16 april 2013. Tussenarrest.
Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
Uitspraak
arrest
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.089.895/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 326299 / HA ZA 05-2844
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 februari 2014
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. P.A. van Hecke te Rotterdam,
tegen:
1. de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting STICHTING OOGZORG AMSTELVEEN,
gevestigd te Amstelveen,
2. [GEÏNTIMEERDE SUB 2],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. M.E.M. Vermeij te Haarlem.
1 Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna wederom [appellant], de Stichting en [geïntimeerde sub 2] genoemd. Geïntimeerden worden ook gezamenlijk aangeduid als [geïntimeerden]
In deze zaak heeft het hof op 16 april 2013 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Ingevolge het tussenarrest hebben [geïntimeerden] een akte na tussenarrest genomen en daarbij nog stukken in het geding gebracht.
[appellant] heeft daarop een akte met opschrift ‘akte ter rolle’ genomen.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.
2 Verdere beoordeling
2.1. Bij het tussenarrest heeft het hof – kort gezegd en voor zover thans van belang – het volgende overwogen.
– [geïntimeerden] dienen, in het kader van de op hun rustende verzwaarde stelplicht, de servicerapporten met betrekking tot het door [geïntimeerde sub 2] bij de behandeling van [appellant] gebruikte laserapparaat in het geding te brengen en daartoe zo nodig Paskolow en Bausch & Lomb te benaderen. Indien zij in gebreke blijven met het overleggen van die rapporten dienen zij de achtergrond daarvan toe te lichten en zal het hof hieruit de gevolgtrekking maken die het geraden acht (rechtsoverweging 3.8).
– Uit de rapportage van de door de rechtbank benoemde deskundige [X] (hierna: [X]) volgt dat causaal verband bestaat tussen de te kleine zone van behandeling en de klachten van [appellant] bestaande uit lichtverstrooiing, haze en fotofobie. Aansprakelijkheid van [geïntimeerde sub 2] bestaat echter pas wanneer [geïntimeerde sub 2] door de te kleine zone van behandeling heeft gehandeld in strijd met de ten tijde van de behandeling (9 maart 2004) geldende professionele standaard. De rapporten van [X] bieden daaromtrent onvoldoende duidelijkheid. Zonder het inwinnen van nader deskundigenadvies kan het hof op dit punt geen beslissing nemen (rechtsoverweging 3.24).
– De behandeling wordt aangehouden opdat [geïntimeerden] de servicerapporten in het geding kunnen brengen en partijen zich daarover kunnen uitlaten, evenals over de aan de deskundige te stellen (nadere) vragen.
2.2. [geïntimeerden] hebben zich vervolgens bij akte na tussenarrest op het standpunt gesteld dat geen enkel oorzakelijk verband kan worden gelegd tussen de bij [appellant] ontstane haze en het functioneren van de laser in verband met gebrekkig onderhoud en dat de ingezette exercitie ter verkrijging van de servicerapporten daarmee op voorhand doelloos lijkt. Zij hebben geen servicerapporten in het geding gebracht, maar wel diverse aan Bausch & Lomb gerichte brieven waarin wordt verzocht om verstrekking van de servicerapporten, een brief van Bausch & Lomb met een verzoek om informatie en de reactie daarop namens [geïntimeerden] [geïntimeerden] hebben voorts gewezen op hun eerdere stelling dat Paskolow naar zijn zeggen een spreekverbod heeft van Bausch & Lomb. Met betrekking tot het stellen van nadere vragen aan [X] hebben [geïntimeerden] gesteld dat [X] niet langer objectief is in verband met zijn betrokkenheid bij het Nederlands Oogheelkundig gezelschap (NOG) en bij de (lopende) klachtprocedure van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) tegen [geïntimeerde sub 2]. [geïntimeerden] hebben daarbij gesteld dat uit een e-mail van 9 mei 2012 van [X] in zijn hoedanigheid van voorzitter kwaliteit van het NOG aan de IGZ de negatieve houding van [X] jegens [geïntimeerde sub 2] blijkt. [geïntimeerden] dringen aan op een benoeming van een andere deskundige. Zij hebben voorts gesteld zich niet te kunnen vinden in het oordeel van het hof dat causaal verband bestaat tussen een te kleine zone van behandeling en de klachten en zij hebben in dat verband nadere vragen voorgesteld.
2.3. [appellant] heeft gesteld dat Bausch & Lomb de servicerapporten niet kan hebben omdat [geïntimeerde sub 2] met dit bedrijf geen onderhoudscontract had. Hij heeft erop gewezen dat volgens [geïntimeerden] het onderhoud aan het laserapparaat is verricht door Paskolow in diens vrije tijd. Uit de rapportage van [X] blijkt volgens [appellant] niet dat [X] vooringenomen en niet objectief is. Het is [geïntimeerde sub 2] zelf die de confrontatie zoekt met het NOG. Het zou bovendien een eerlijke en objectieve behandeling niet ten goede komen als een andere deskundige de rapportage van [X] zou moeten uitleggen, aldus [appellant].
2.4. Vooropgesteld wordt dat het hof in de stellingen van [geïntimeerden] geen aanleiding ziet terug te komen van de beslissing dat uit de rapportage van [X] volgt dat causaal verband bestaat tussen de te kleine zone van behandeling en de klachten van [appellant] bestaande uit lichtverstrooiing, haze en fotofobie. Dat betekent ook dat de door hen in dat verband voorgestelde vragen niet aan de deskundige zullen worden voorgelegd.
2.5. Gelet op het debat tussen partijen ziet het hof zich gesteld voor de vraag of nadere vragen kunnen worden voorgelegd aan [X]. Daarbij is enerzijds van belang dat het in dit stadium van de procedure ongewenst zou zijn een andere deskundige te benoemen om thans nog bestaande vragen aan voor te leggen. Anderzijds is van belang dat ook bij de beantwoording van die vragen de deskundige voldoende vrijstaat ten opzichte van partijen om dat onbevooroordeeld te kunnen doen.
2.6. Het komt het hof daarom geraden voor om, in aanmerking genomen artikel 194 lid 5 Rv, een comparitie van partijen te gelasten teneinde hieromtrent een gesprek aan te gaan met partijen en de door de rechtbank benoemde deskundige [X], die het hof met het oog hierop ook als deskundige zal benoemen. In ieder geval zal aan de orde worden gesteld of [X] thans nog voldoende vrijstaat om nadere vragen in deze zaak te beantwoorden. Het gaat daarbij enkel om de in het tussenarrest geformuleerde vraag of [geïntimeerde sub 2] door de te kleine zone van behandeling heeft gehandeld in strijd met de ten tijde van de behandeling van [appellant] (9 maart 2004) geldende professionele standaard, alsmede de – in het licht van de stellingen van partijen mogelijk van belang zijnde – vraag of de klachten van [appellant] (mede) het gevolg kunnen zijn van eventueel gebrekkig onderhoud van het bij de behandeling gebruikte laserapparaat.
2.7. Bij gelegenheid van de comparitie zal tevens de mogelijkheid van een schikking tussen partijen worden onderzocht.
2.8. Het hof zal bepalen dat ten laste van [appellant], als eisende partij, een voorschot ter zake van de kosten van de deskundige, gemoeid met diens aanwezigheid bij de te houden comparitie, door de griffier in debet zal worden gesteld, welk voorschot zal worden vastgesteld op het door de deskundige vooraf aan de griffier, dan wel bij gelegenheid van de comparitie op te geven bedrag.
2.9. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
3 Beslissing
Het hof:
bepaalt dat partijen in persoon respectievelijk, voor zover partijen rechtspersoon zijn, vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is (door schriftelijke machtiging of anderszins) tot het aangaan van een schikking, tezamen met hun advocaten, tot het hiervoor onder 2.6. en 2.7. omschreven doel zullen verschijnen in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam;
bepaalt dat partijen uiterlijk op dinsdag 18 februari 2014 schriftelijk opgave zullen doen van de verhinderdata van partijen en hun raadslieden in de periode van 1 maart 2014 tot 1 juli 2014 aan het (enquêtebureau van het) hof;
benoemt tot deskundige:
[X]
[X]
[X]
[X]
[X]
bepaalt dat de griffier van dit hof de deskundige [X] zal verzoeken om opgave van zijn verhinderdata in de periode van 1 maart 2014 tot 1 juli 2014 en hem zal oproepen om de comparitie van partijen bij te wonen met het hiervoor onder 2.6. omschreven doel, bij welke oproep afschriften van het tussenarrest en dit arrest zullen worden gevoegd;
bepaalt dat ten laste van [appellant] een voorschot ter zake van de kosten van de deskundige, gemoeid met diens aanwezigheid bij de te houden comparitie, door de griffier in debet zal worden gesteld, welk voorschot wordt vastgesteld op het door de deskundige vooraf aan de griffier (onder vermelding van zaaknummer 200.089.895/01), dan wel bij gelegenheid van de comparitie op te geven bedrag;
verzoekt partijen, voor het geval zij zich ter comparitie willen bedienen van (nog niet in de procedure overgelegde) schriftelijke bewijsstukken, deze uiterlijk 2 weken voor de comparitiedatum toe te zenden aan het (enquêtebureau van het) hof, onder gelijktijdige toezending van een afschrift aan de wederpartij;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. Oranje, C. Uriot en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2014.