Hof: smartengeld en schadevergoeding na jarenlange stalking
Appellant wordt jarenlang gestalkt en bedreigd door geïntimeerde. Hij vordert smartengeld en schade wegens verlies van arbeidsvermogen. 1. Smartengeld. Het hof oordeelt dat geïntimeerde zijn stalkingsgedrag heeft uitgevoerd met het oogmerk appellant emotioneel en geestelijk te raken en hem bang te maken, zodat hij overspannen zou raken. Door dit oogmerk valt zijn stalkingsgedrag onder art. 6:106, lid 1, aanhef en onder a BW. Uit psychiatrische onderzoek blijkt dat appellant als gevolg van de stalking een psychiatrisch ziektebeeld heeft ontwikkeld en aldus in zijn persoon is aangetast. Het hof acht het door de rechtbank toegekende smartengeld van € 5000 te laag. Voor de bepaling van de hoogte van het smartengeld is bepalend in hoeverre appellant zijn banen heeft verloren door de stalking. 2. Verlies arbeidsvermogen. Naar het oordeel van het hof vormen de rapportage van de maatschappelijk werker en de psychiater duidelijke aanwijzingen dat de ontbinding van de arbeidsverhouding is veroorzaakt door de stalking. Het hof gelast appellant het integrale ontbindingsdossier in het geding te brengen. Ook ten aanzien van latere arbeidsongeschiktheid wil het hof nadere inlichtingen.
ECLI:NL:GHARL:2015:2650
Instantie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak: 14-04-2015
Datum publicatie: 17-04-2015
Zaaknummer: 200.100.817
Rechtsgebieden: Civiel recht
Bijzondere kenmerken: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Hoger beroep; onrechtmatig handelen door jarenlange anonieme stalking/belaging met het oogmerk om de belaagde emotioneel en geestelijk te raken en hem bang te maken, zodat hij overspannen zou raken; gevolgen; omvang smartengeld.
Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.100.817
(zaaknummers rechtbank Almelo 116029 en 118441)
arrest van de tweede kamer van 14 april 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [plaatsnaam],
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. H.C.J. Coumou,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [plaatsnaam],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.A.A.M. Rupert.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 22 december 2010 (verstekvonnis), 9 maart 2011 (comparitievonnis in verzet) en van 12 oktober 2011 (eindvonnis in verzet) die de rechtbank Almelo heeft gewezen tussen [appellant] als eiser respectievelijk geopposeerde en [geïntimeerde] als gedaagde respectievelijk opposant.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de dagvaarding in hoger beroep d.d. 11 januari 2012,
– de memorie van grieven met producties,
– de memorie van antwoord.
2.2 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3 De vaststaande feiten
3.1 Vanaf augustus 1997 (volgens [geïntimeerde] na een mishandeling door [appellant] welke [appellant] betwist) heeft [geïntimeerde], anoniem, tot en met 2008 [appellant] (geboren in [jaartal]) stelselmatig gestalkt (belaagd) met beledigende, bedreigende en onterende teksten, die hij telefonisch en schriftelijk richtte aan vrienden, kennissen, buren, collega’s en werkgevers van [appellant].
3.2 In verband hiermee heeft [appellant] regelmatig zijn huisarts bezocht (zie de getypte patiëntgegevens in productie 6 in eerste aanleg alsmede de handgeschreven patiëntgegevens onder productie 4 bij memorie van grieven) en een maatschappelijk werker ingeschakeld. [appellant] kreeg daarnaast psychologische bijstand. Vanaf 2003 was hij onder behandeling van psycholoog [de psycholoog] in Enschede.
3.3 [appellant], sedert augustus 1997 als bedrijfsleider werkzaam bij [bedrijfsnaam] te [plaatsnaam], werd in september 2000 na een ontbindingsprocedure ontslagen.
3.4 Vanaf maart 2001 heeft [appellant] in dienstbetrekking gewerkt van [bedrijfsnaam] te [plaatsnaam]. Bij anonieme brieven, zoals de brief van 25 oktober 2002 aan [bedrijfsnaam] (productie onder 3 bij memorie van grieven), heeft [geïntimeerde], die toen schuilging onder de naam “de actiegroep”, [appellant] in een kwaad daglicht gesteld. Daarbij heeft hij in de brief van 25 oktober 2002 onder meer bericht: “In [plaatsnaam] staat hij als inbreker bekend etc. Ook heeft hij als verkoper bij [bedrijfsnaam] in [plaatsnaam] gewerkt, maar wegens diefstal ontslagen. (…) Ook in [plaatsnaam] woont Fam. van deze slachtoffers en die zeggen wij gaan niet naar E.C.B. om materiaal te kopen want daar werkt die inbreker uit [plaatsnaam] enz.
Ook heeft hij enkele personen met de dood bedreigd, omdat die hadden verteld dat hij heeft ingebroken (…)”.
Op 19 augustus 2002 heeft [appellant] zich ziek gemeld wegens overspanning. Hij werd begeleid door de ARBO-arts van Maetis. Nadat hij door de arbodienst per 1 mei 2003 hersteld was gemeld, is zijn dienstverband eind september 2003, ook hier, na een ontbindingsprocedure geëindigd.
3.5 Daarna heeft [appellant] een WW- en ZW-uitkering ontvangen totdat hij in het voorjaar van 2007 in het kader van een re-integratietraject van het UWV (zie het plan in productie 8 bij de rechtbank alsmede de Individuele re-integratieovereenkomst onder productie 4 bij memorie van grieven), met tijdelijk behoud van zijn uitkering tot 14 april 2007, een eigen bedrijf (verfhandel) heeft gestart onder de naam [bedrijfsnaam] te [plaatsnaam]. Op 3 mei 2007 heeft [appellant] zich ziek gemeld omdat hij door zijn rug was gegaan. Het UWV heeft bij beslissing van 26 juli 2007 [appellant] weer geschikt geacht tot het verrichten van arbeid en zijn bezwaar daartegen na een medische rapportage in bezwaarschriftprocedure van 5 september 2007 bij beslissing van 7 september 2007 verworpen (producties 10 en 11 in eerste aanleg en productie 4 bij memorie van grieven).
In mei 2009 heeft [appellant] de noodlijdende winkel gesloten. Bij vonnis van 8 november 2012 heeft de rechtbank Almelo ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Zijn uitsluitend zakelijke schuldenlast bedraagt circa € 66.805.
3.6 Gedurende de gehele stalkingsperiode heeft [appellant] en hebben ook anderen de stalkingsbrieven veelvuldig bij de politie ingeleverd en heeft [appellant] meermalen aangifte gedaan of willen doen. Uiteindelijk heeft de politie [geïntimeerde] op 17 februari 2009 als verdachte aangehouden (zie het proces-verbaal, productie 6 bij memorie van grieven), waarop deze een bekennende verklaring heeft afgelegd (productie 1 bij inleidende dagvaarding), onder meer inhoudend: “Ik dacht ik zal hem wel terugpakken. Uit rancune besloot ik hem slecht te maken in brieven.
In de brieven heb ik geschreven dat [appellant] de inbraak bij [bedrijfsnaam] heeft gepleegd. Ook schreef ik dat hij dieren mishandelde. (…) Ik schreef ook dat hij mensen bedreigde met de dood. (…) Ook schreef ik dat de familieleden van [appellant] alles te weten zouden komen. (…)
Ik heb de meeste buren van [appellant] aan de [straatnaam] ook een brief geschreven. Dit is door de jaren heen gebeurd. Ik schreef ook over diefstallen bij [bedrijfsnaam] in Delden. (…)
Behalve de mishandeling en de doodsbedreiging aan mij kan ik de andere zaken die ik in mijn brieven heb geschreven over [appellant] niet hard maken. Ik schreef die verdachtmakingen puur uit wraak naar [appellant] toe. Puur, omdat hij mij zo heeft mishandeld. (…)
In mijn brieven schreef ik ook ‘dood aan deze inbreker’ ‘dood aan dit stuk tuig’ ‘dood aan deze crimineel’ ‘ik zorg dat je fysiek geen leven meer hebt’ ‘emotioneel zal hem zwaar opbreken’. (…) Ik wilde ook dat [appellant] emotioneel geraakt zou worden. Ik wilde hem geestelijk raken. Ik wilde dat hij constant aan de schrijver van de brieven zou denken en dat hij daar overspannen door zou raken. Ik wens hem niet daadwerkelijk de dood. (…)
Ook wilde ik dat hij bang zou worden.
Ik schreef ook in mijn brieven dat ik hem verdacht van inbraken aan de [straatnaam] in [plaatsnaam] en van inbraken in [plaatsnaam]. (…)
Ook schreef ik in mijn brieven dat [appellant] van de familie geld leende om de bruiloft terug te betalen. (…)
Ik heb ongeveer 5 tot 20 brieven per jaar geschreven. Het zou best kunnen dat ik meer dan 100 brieven in de loop der jaren heb geschreven. In het begin stuurde ik meer brieven dan de afgelopen paar jaren. Ik schreef over het gehele jaar meerdere brieven. (…) Ik kan mij voorstellen dat ik stelselmatig een inbreuk heb gemaakt in de persoonlijke levenssfeer van [appellant] met de bedoeling om hem vrees aan te jagen.
Ik schreef in mijn brieven ook dat [appellant] met name belang had bij sieraden en geld bij zijn inbraken. (…)
Ik heb ook brieven geschreven naar de werkgevers van [appellant]. Ik schreef brieven naar [bedrijfsnaam] in [plaatsnaam], [bedrijfsnaam] in [plaatsnaam] en [bedrijfsnaam] in [plaatsnaam]. (…) Ik wilde dat zijn werkgevers wisten wat voor iemand zij in dienst hadden. (…)
Eind 1997 heb ik mijn eerste brief geschreven. (…)
In december 2008 heb ik voor het laatst een brief geschreven. Ik zal de brief wel naar iemand van de [straatnaam] hebben gestuurd. (…)
Al met al kan ik u zeggen dat ik brieven heb gestuurd naar naaste familie en ook naar mensen waarvan ik dacht dat ze naaste familie van [appellant] zijn, buren van naaste familie, oude buren van [appellant] aan de [straatnaam], mensen waarvan ik dacht die [appellant] zouden kennen en naar zijn werkgevers. (…)
De pijn die ik voelde, wilde ik ook [appellant] doen voelen.”
3.7 Ter zake heeft de politierechter in de rechtbank Almelo [geïntimeerde] bij vonnis van 17 december 2009 op tegenspraak veroordeeld wegens het in de jaren 2004 tot en met 2008 meermalen plegen van de misdrijven van de artikelen 262 (laster) en 285 (bedreiging) van het Wetboek van Strafrecht (productie bij akte van 8 juni 2011). Dit vonnis is in gewijsde gegaan doordat het gerechtshof Arnhem bij arrest van 4 april 2011 (productie 1 bij memorie van grieven) [geïntimeerde] niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
3.8 Bij brieven van 7 mei 2010 en 30 juli 2010 (producties 4 bij inleidende dagvaarding) heeft de advocaat van [appellant] [geïntimeerde] ter zake aansprakelijk gesteld en vervolgens ten laste van [geïntimeerde] conservatoir derdenbeslag gelegd onder Lankheets aansprakelijkheidsverzekeraar Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. (productie 3 bij inleidende dagvaarding). Bij brief van 31 december 2010 (zie productie 5 van [appellant] in eerste aanleg) heeft de verzekeraar verklaard dat er geen polisdekking bestaat en dat [geïntimeerde] geen beroep heeft gedaan op zijn polis.
3.9 Nadat [geïntimeerde] als dader bekend was geworden, is [appellant] van 2009/2010 tot 2013 in behandeling geweest bij psychologe [de psychologe] van de GGZ-instelling Mediant in Enschede.
3.10 Op verzoek van (de advocaat van) [appellant] heeft psychiater [de psychiater] een psychiatrische expertise d.d. 29 augustus 2014 uitgebracht (productie 2 bij memorie van grieven), waarbij zich als bijlage een psychologisch onderzoek bevindt, op 16 juli 2014 uitgebracht door klinisch psycholoog [de klinisch psycholoog].
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Onder conservatoir derdenbeslag ten laste van [geïntimeerde] onder Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. heeft [appellant] [geïntimeerde] voor de rechtbank doen dagvaarden en wegens de stalking door [geïntimeerde] gevorderd:
1. vergoeding van de als gevolg van het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] geleden en nog te lijden schade, rente en kosten, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
2. vergoeding van (€ 187.747 tot 1 september 2010 + sedertdien tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd € 239.775 =) € 427.522 ten titel van verlies van arbeidsvermogen, met verstrekking van de gebruikelijke belastinggaranties en de wettelijke rente vanaf 1 september 2010 dan wel een in goede justitie te bepalen datum;
3. vergoeding van schade ex artikel 6:106 lid 1 sub a en b BW ad € 208.850 (€ 100.000 inclusief de wettelijke rente over de periode van 1 juli 1997 tot en met 1 september 2010), met wettelijke rente vanaf 1 september 2010 dan wel een in goede justitie te bepalen datum;
4. vergoeding van buitengerechtelijke kosten ad € 5.160, met wettelijke rente;
5. bepaling dat het te wijzen vonnis dezelfde kracht heeft als de door [geïntimeerde] jegens [appellant] verschuldigde melding van de verwezenlijking van het risico van aansprakelijkheid bij de verzekeraar die [geïntimeerde] daartegen heeft verzekerd en bepaling dat deze melding rechtsgeldig kan worden gedaan aan de verzekeraar door betekening van het te wijzen vonnis;
6. de proceskosten, waaronder die van het beslag en het nasalaris.
4.2 Bij haar verstekvonnis van 22 december 2010 heeft de rechtbank het gevorderde, behoudens enkele renteposten, toegewezen.
Op het verzet van [geïntimeerde] heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast, die echter geen doorgang heeft gevonden. Bij haar eindvonnis in verzet heeft de rechtbank geoordeeld dat [geïntimeerde] door de brieven opzettelijk en stelselmatig gedurende een periode van meer dan tien jaar inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [appellant] en dat hij hem daardoor ernstig geestelijk leed heeft toegebracht. De rechtbank heeft echter geen oorzakelijk verband aanwezig geacht tussen deze onrechtmatige daad enerzijds en anderzijds de ontslagen in september 2000 bij [bedrijfsnaam] en in september 2003 bij [bedrijfsnaam] en de door [appellant] gestelde arbeidsongeschiktheid en het verlies aan arbeidsvermogen. Verder heeft de rechtbank de vergoeding wegens immateriële schade beperkt tot € 5.000 en geoordeeld dat de aansprakelijkheidsverzekeraar geen partij is in deze procedure. Ten slotte heeft de rechtbank het verstekvonnis vernietigd, [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling aan [appellant] van € 5.000 wegens immateriële schade met de wettelijke rente vanaf 1 september 2010 en proceskosten en het meer of anders gevorderde afgewezen.
4.3 Tegen die afwijzing richt [appellant] zijn hoger beroep, waarbij grief 1 de hoogte van de immateriële schadevergoeding aan de orde stelt, grief 2 de oorzaak van de ontslagen, vooral dat van [bedrijfsnaam], grief 3 de oorzaak van zijn arbeidsongeschiktheid en verlies aan verdienvermogen, grief 4 de oorzaak van de mislukking van [appellant] eigen onderneming, grief 5 de buitengerechtelijke kosten en grief 6 de ingangsdatum van de wettelijke rente over de immateriële schadevergoeding.
4.4 Wat betreft de immateriële schadevergoeding of smartengeld (ex artikel 6:106 lid 1 BW) stelt het hof voorop dat de hoogte hiervan naar billijkheid moet worden vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Bij de beoordeling van de hoogte van dit bedrag neemt het hof mede in aanmerking de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend – daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen – alsmede de sinds de desbetreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding (vgl. HR 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8358).
4.5 [geïntimeerde] heeft zijn stalkingsgedrag uitgevoerd met, blijkens zijn verklaring tegenover de politie, het oogmerk [appellant] emotioneel en geestelijk te raken en hem bang te maken, zodat hij overspannen zou raken. Door dit oogmerk valt zijn stalkingsgedrag onder artikel 6:106, lid 1, aanhef en onder a BW.
4.6 In het algemeen is dergelijk langdurig en intensief stalkingsgedrag al geschikt om de benadeelde in zijn persoon aan te tasten, zeker als dit, zoals hier, anoniem gebeurde en de benadeelde daartegen niet effectief kon optreden. In dit geval heeft de psychiater [de psychiater] een psychiatrische expertise d.d. 29 augustus 2014 uitgebracht (productie 2 bij memorie van grieven), waarbij zich als bijlage een psychologisch onderzoek bevindt, op 16 juli 2014 uitgebracht door klinisch psycholoog [de klinisch psycholoog]. De psychiater heeft zijn rapportage (blijkens de bladzijden 3 – 6) onder meer gebaseerd op 19 documenten (daterend van 2002 tot en met 2014) van een bedrijfsmaatschappelijk werker, verzekeringsgeneeskundigen, huisarts(-en), psychologen en een arbeidsdeskundige. Door deze externe verankering komt de psychiatrische expertise geloofwaardig en aannemelijk voor.
Na een anamnese en zowel psychiatrisch als psychologisch onderzoek heeft de psychiater de gestelde vragen als volgt beantwoord: “A (…) is er bij betrokkene sprake geweest van zeer langdurige, ernstige gebeurtenissen waardoor zijn sociale en psychische integriteit in zijn aangetast. Betrokkene is een getraumatiseerde man. Hij heeft jarenlang blootgestaan aan een lastercampagne, waardoor hij sociaal maatschappelijk, maar ook psychisch beschadigd is geraakt.
Ook nu de dader van de lastercampagne zijn activiteiten heeft gestaakt, zijn er nog steeds een aantal stressvolle omstandigheden in zijn leven. Er is sprake van psychische klachten, financiële problemen, het verlies van werk en maatschappelijk aanzien. Daarnaast merkt betrokkene nog steeds dat hij binnen zijn sociale omgeving door mensen met een zekere argwaan en wantrouwen tegemoet wordt getreden.
Diagnostisch is er mijns inziens sprake van een combinatie van klachten, die passen bij een sociale angststoornis, een aanpassingsstoornis met angstige en depressieve stemming (chronisch) en zijn er duidelijke kenmerken van een posttraumatische stressstoornis. De persoonlijkheid van betrokkene is door al deze gebeurtenissen beschadigd. Dit rechtvaardigt het gebruik van de diagnose persoonlijkheidsstoornis NAO (…). (…)
B (…) Samenvattend is er sprake van de volgende klachten op mijn vakgebied:
– Betrokkene is onzeker geworden. Hij heeft weinig zelfvertrouwen meer. Dit leidt tot inactiviteit en angst om nieuwe zaken te ondernemen. Er is sprake van initiatiefverlies. Voortdurend is de angst aanwezig dat de problemen opnieuw zullen beginnen, betrokkene heeft geen vertrouwen meer in de toekomst.
– Betrokkene is sociaal angstig. Hij wantrouwt anderen, voelt zich onprettig in het gezelschap. Hij vermijdt het contact met anderen, is geen lid meer van clubs of verenigingen.
– Betrokkene is in gedachten hierdoor bezig met de gebeurtenissen in zijn leven. Hij piekert en tobt veel.
– Betrokkene heeft slaapklachten. In bed ligt hij veel te piekeren. De slaap is onrustig.
– Er zijn wisselende stemmingsklachten. Betrokkene vindt het moeilijk om plezier aan iets te beleven. Er is sprake van emotionele labiliteit. (…)
C (…) zijn er geen aanwijzingen dat betrokkene klachten op mijn vakgebied zou hebben ontwikkeld als de stalking niet zou hebben plaatsgevonden. (…)
D (…) Voor een verdere toelichting verwijs ik naar hoofdstuk 14 in de AMA-VI.
De scores op de verschillende meetinstrumenten zijn:
Score n.a.v. test Percentage functieverlies op grond van de test
BPRS 36 15%
GAF 50 15%
PIRS 4 10%
Bovenstaande leidt tot een percentage functieverlies van 15%. (…)
E (…) Ik acht (…) de door betrokkene aangegeven beperkingen in het sociaal/maatschappelijk functioneren aannemelijk en begrijpelijk op grond van de vastgestelde psychiatrische problematiek. Betrokkene voelt zich onzeker, buitengesloten, angstig in sociale contacten, wantrouwend ten opzichte van anderen. Hij vermijdt sociale interacties en sociale situaties, onderneemt weinig initiatieven. Hij heeft weinig vertrouwen in anderen en is voortdurend op zijn hoede. (…)
F (…) Zeer waarschijnlijk is er sprake van een relatieve eindtoestand.
Wanneer de lopende juridische procedure is afgerond en betrokkene de gebeurtenissen kan verwerken en een plaats kan geven in zijn leven, is te verwachten dat de stemmingsklachten van betrokkene zullen afnemen en dat hij ook sociaal beter zal kunnen gaan functioneren. Ik verwijs naar het antwoord op vraag G.
G (…) Tot nu toe is behandeling weinig succesvol geweest. In de periode dat het schrijven van brieven plaatsvond en de dader nog onbekend was, waren er weinig mogelijkheden voor een behandeling. Sinds de dader bekend is en de lastercampagne is geëindigd, is er wel enige rust gekomen in het leven van betrokkene, maar er zijn nog steeds veel stressfactoren die eerder in dit rapport zijn beschreven. Ook zijn er nog duidelijke klachten van de posttraumatische stressstoornis en de sociale- en angstklachten.
Na het afronden van de letselschadeprocedure kan betrokkene waarschijnlijk de gebeurtenissen wat meer loslaten en zal er meer ruimte komen voor verwerking. Ik denk niet dat betrokkene in staat zal zijn dit te doen zonder deskundige hulp. Gezien de aard en de lange duur van de traumatisering denk ik dat de behandeling plaats moet vinden bij een psychotherapeut met ervaring in traumabehandeling.
Begeleiding bij het oppakken van (vrijwilligers)werk is nodig, teneinde het gevoel van eigenwaarde en maatschappelijke betrokkenheid van betrokkene te vergroten.”
4.7 Uit dit rapport blijkt naar het oordeel van het hof in voldoende mate dat [appellant] als gevolg van de langdurige en stelselmatige en anonieme stalking door [geïntimeerde] een psychiatrisch ziektebeeld (geestelijk letsel) heeft ontwikkeld en aldus in zijn persoon is aangetast, zodat ook voldaan is aan het criterium van artikel 6:106, lid 1, aanhef en onder b BW. Anders dan [geïntimeerde] zonder nadere motivering aanvoert, valt vooralsnog in redelijkheid niet in te zien dat de arbeidsongeschiktheid van [appellant] echtgenote en/of zijn rugklachten (een aan de dag getreden HNP Lumbaal) daaraan zou hebben kunnen bijdragen. [geïntimeerde] heeft verder aangevoerd dat geen definitieve eindtoestand is bereikt, maar dit staat, gelet op de leeftijd van [appellant] (geboren in [jaartal]) en na zoveel tijdsverloop, niet in de weg aan beoordeling van de vorderingen tot schadevergoeding.
4.8 Hierdoor doet zich dus een zichzelf versterkende combinatie van de in beide wetsbepalingen bedoelde gevallen voor: de persoon van [appellant] is aangetast door het daarop gerichte oogmerk van [geïntimeerde]. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is voldoende komen vast te staan dat het leven van [appellant] door het anonieme, elf jaar lange en stelselmatige stalkingsgedrag van [geïntimeerde] in persoonlijk/psychisch, sociaal en maatschappelijk opzicht stevig is geschaad. Ook doordat [appellant] in hoger beroep hierover veel meer documentatie heeft verstrekt, is het hof voorshands van oordeel dat het door de rechtbank aan [appellant] toegekende smartengeld van € 5.000 te laag uitvalt.
4.9 Voor de bepaling van de omvang van het smartengeld is echter, zoals ook voor de overige vorderingen, mede van belang of en zo ja in hoeverre [appellant] zijn banen bij [bedrijfsnaam] en [bedrijfsnaam] heeft verloren en zijn verfwinkel heeft moeten beëindigen, zoals [appellant] stelt en [geïntimeerde] bestrijdt. In hoger beroep heeft [appellant] echter geen grief of argumenten aangevoerd waarom het stalkingsgedrag van [geïntimeerde], direct of indirect, het verlies van [appellant] dienstbetrekking bij [bedrijfsnaam] zou hebben veroorzaakt. Daarom blijft dit ontslag in hoger beroep buiten beschouwing.
4.10 Wat betreft [appellant] dienstbetrekking sedert maart 2001 bij [bedrijfsnaam] verwijst het hof naar de anonieme brieven, zoals die van 25 oktober 2002, aan de werkgever, de ziekmelding op 19 augustus 2002 wegens overspanning, gevolgd door begeleiding door de arbo-arts van Maetis en de bedrijfsmaatschappelijk werker [de bedrijfsmaatschappelijk werker] en slotte de ontbinding van het dienstverband in september 2003 (zie rov. 3.4).
[appellant] huisarts schreef in zijn journaalgegevens (productie 6 bij brief van 7 juni 2011 van de advocaat van [appellant]) onder meer: “21-11-02 S Blijft in een dip door bedreigingen; via MW ARBO S naar psycholoog.
20-08-02 S Bedreigingen zijn weer begonnen; via politie S aangemeld. Slaapt daardoor niet meer. P (…) temazepam (…) P Naar MW.
17-03-00 S Ontvangt al 1 ½ jaar dreigbrieven; ontwricht S alles, ook de relatie. Gesprekken op S den duur de oplossing.”
[de bedrijfsmaatschappelijk werker], maatschappelijk werkende bij nim.bmw, heeft over [appellant] op 26 mei 2003 een aanvullend rapport uitgebracht (een der producties 3 bij memorie van grieven), waarin hij de volgende probleemdefiniëring heeft opgenomen:
“Betrokkene is uitgevallen met forse spanningsklachten in verband met een privéprobleem (stalking en lastercampagne); tevens werd door werkgever gemeld dat er sprake was van problemen in de werksfeer.
In de gesprekken is de aandacht voornamelijk uitgegaan naar het privéprobleem: het algemeen functioneren van betrokkene werd in ernstige mate belemmerd door dit probleem.
De spanningsklachten konden op basis van testgegevens als zeer hoog worden ingeschaald (test: 4DKL (hof: VierDimensionale klachtenlijst)).”
Verder schreef [de bedrijfsmaatschappelijk werker] hierin zakelijk het volgende.
[appellant] voelde zich slachtoffer van de problemen en was hierdoor zijn gevoel van controle over zijn eigen situatie geheel kwijt. Hij moest ermee leren leven en het niveau van spanning op een voor hem en zijn omgeving aanvaardbaar peil zien te krijgen. Hij moest zijn gedachten onder controle zien te krijgen door een schrijf- en piekeropdracht en proberen zijn denkpatroon aan te passen. Het spanningsniveau bleek onvoldoende te dalen en daarom werd hij verwezen naar een psycholoog voor een zwaardere vorm van begeleiding in meer therapeutische zin.
4.11 Naar het oordeel van het hof vormen deze gedocumenteerde gegevens in samenhang met het stalkingsgedrag van [geïntimeerde] in die periode en de rapportage van psychiater [de psychiater] duidelijke aanwijzingen dat de door [bedrijfsnaam] verzochte ontbinding van de arbeidsverhouding met de door [geïntimeerde] gereleveerde problemen in de werksfeer, ondanks de herstelmelding per 1 mei 2003 door ARBO, haar dieperliggende oorzaak mogelijk geheel of ten dele heeft gevonden in de voortdurende en stelselmatige stalking ook aan het adres van de werkgever. [geïntimeerde] heeft er echter terecht op aangedrongen dat [appellant] inzicht geeft in deze ontbindingsprocedure. Het hof acht inzage in de op die zaak betrekking hebbende bescheiden nodig en zal daarom op de voet van artikel 22 Rv [appellant] gelasten het integrale gerechtelijk ontbindingsdossier in het geding te brengen. Daarnaast wil het hof van [appellant] meer informatie over de gang van zaken die tot zijn ontslag heeft geleid, waarover ook [geïntimeerde] zich kan uitlaten. Het hof zal daarom een inlichtingencomparitie gelasten.
4.12 Wat betreft de gestelde arbeidsongeschiktheid, de onmogelijkheid om nog inkomen uit arbeid te verwerven en de mislukking van [appellant] eigen onderneming (de verfwinkel) heeft [appellant] (als productie 4 bij memorie van grieven) het dossier van het UWV over de jaren 2006 en 2007 in het geding gebracht.
In zijn ziekmelding van 29 mei 2006 heeft [appellant] als belemmeringen voor arbeid in lichamelijk opzicht hernia vermeld en in psychisch opzicht: “overspannen – spanningen – stalking” en daaraan toegevoegd dat hij voor het eerste werd behandeld door [de dokter] en voor het tweede door een psycholoog.
De effecten van de stalking komen ter sprake in het rapport van de arbeidsdeskundige [de arbeidsdeskundige] van 5 september 2006 (sub 3, 4.5, 4.8) en ook in de verzekeringsgeneeskundige rapportage over 2006, waarin sprake is van herhaalde ziekmeldingen, telkens wegens de rug en wegens psychische klachten als gevolg van jarenlange stalking.
Ook het registratieformulier van het UWV van 14 november 2006 maakt melding van een negen jaar lange stalking, intimidatie, sociaal isolement en vertrouwensproblematiek.
Verder maakt het re-integratiebureau in zijn tevens door de arbeidsdeskundige [de arbeidsdeskundige] ondertekende offerte gewag van de jarenlange stalking, die in 2003 tot het ontslag zou hebben geleid bij [appellant] laatste werkgever [bedrijfsnaam], en de behoorlijke spanning van [appellant], die leidde tot [appellant] overspanning, voornamelijk bestaande in gespannenheid, onrust, slapeloosheid, hoofdpijn en concentratieproblemen, waardoor [appellant] werd beschouwd als een stalkingsslachtoffer die daardoor behoorlijk is vastgelopen in zijn bestaan.
In de ziektewetrapportage van 26 juli 2007 heeft verzekeringsarts [de verzekeringsarts] rugklachten en psychische klachten vermeld met de opmerking dat [appellant] begeleiding heeft gehad van een psycholoog, maar op dat moment niet meer, en dat bij onderzoek geen aanwijzingen voor ernstige psychiatrische problematiek zijn gevonden.
In zijn rapport van 5 september 2007 heeft bezwaararts Ekker onder meer geschreven:
“De psychische klachten.
Dat betrokkene gebukt gaat onder het probleem rondom het stalken is duidelijk. Hij geeft concentratiestoornissen aan, is er niet zelden emotioneel of rusteloos onder en slaapt er bij tijden slecht van. Het houdt hem bepaald veel bezig. Hiervoor bestaat alle begrip. In 2006 is hij ook enige tijd begeleid door een psycholoog in de vorm van gesprekken. Feit is wel dat de politie nu eindelijk naar zijn zeggen de zaak gaat oppakken en van zins is er daadwerkelijk iets aan te gaan doen. Begeleiding of behandeling van betrokkene voor deze kwestie vindt thans niet plaats. Het geheel overziende kan met recht gesproken worden van spanningsklachten, die verklaarbaar zijn en die wisselend in ernst voorkomen. Tot grote beperkingen leidt dit echter niet.”
4.13 Ook hier wil het hof meer informatie van [appellant] ontvangen, met name over de oorzaak van de mislukking van zijn eigen zaak en over de vraag hoe de stalking daaraan (door inwerking op [appellant] geestelijke gesteldheid en/of door aantasting van zijn reputatie) heeft bijgedragen. Daartoe zal hij in ieder geval op de voet van artikel 22 Rv de jaarrekeningen van zijn onderneming over de jaren 2007 – 2009 in het geding moeten brengen, alsook medische gegevens over zijn geestelijke gezondheidstoestand in die periode. De comparitie zal tevens worden benut om over deze gang van zaken informatie van [appellant] te verkrijgen, waarover [geïntimeerde] zich dan eveneens kan uitlaten.
4.14 De comparitie is verder van belang om informatie bij [geïntimeerde] in te winnen over zijn vroegere opleidingen, vroegere beroepsuitoefening, eventuele psychiatrische voorgeschiedenis, zijn contact over deze procedure met zijn aansprakelijkheidsverzekeraar en zijn huidige inkomsten en vermogen (waaronder een eigen woning). [geïntimeerde] wordt verzocht om documentatie hierover tijdig voor de comparitie in te zenden en zoveel als mogelijk te bevorderen dat een vertegenwoordiger van zijn aansprakelijkheidsverzekeraar tevens ter comparitie aanwezig zal zijn.
4.15 Tenslotte zal de comparitie worden benut voor het beproeven van een schikking.
5 Slotsom
5.1 Er volgt een comparitie van partijen, waarvoor partijen over en weer tijdig documenten zullen moeten inzenden.
5.2 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
6 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat partijen in persoon, [geïntimeerde] zo mogelijk bijgestaan door een vertegenwoordiger van zijn aansprakelijkheidsverzekeraar, samen met hun advocaten zullen verschijnen voor (de meervoudige kamer van) het hof, dat daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door de voorzitter te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven als onder 4.11, 4.13 en 4.14 vermeld en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bij deze comparitie bestaat geen gelegenheid om pleitnotities voor te dragen;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden mei tot en met juli 2015 zullen opgeven op de roldatum 28 april 2015, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de voorzitter zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [appellant] de stukken als bedoeld in rov. 4.11, 4.13 en [geïntimeerde] de stukken als bedoeld in rov. 4.14 in het geding dienen te brengen en dat partijen ervoor dienen te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van die stukken hebben ontvangen;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, L.J. de Kerpel-van de Poel en H.L. van der Beek, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 april 2015.