Hof: uitrit of weg? Vormgeving en kenbare bestemming bepalend

Samenvatting:

Het hof overweegt dat doorslaggevend is of voor het verkeer ter plaatse een op de rijweg uitmondende weg kenbaar is als uitrit. De vormgeving en de kenbare bestemming spelen een belangrijke rol. Het hof oordeelt in het onderhavige geval dat het weggetje voor elke normaal oplettende weggebruiker oogt als een uitrit. De omstandigheden die meewegen zijn: het weggetje heeft op het oog uitsluitend toegang tot een privéterrein; het gaat om een heel smal weggetje gaat; het wegdek is van mindere kwaliteit.

Volledige uitspraak:

LJN: BW5332, Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch , HD 200.091.679 E

 

Datum uitspraak: 08-05-2012

Datum publicatie: 11-05-2012

Rechtsgebied: Civiel overig

Soort procedure: Hoger beroep

Inhoudsindicatie: Uitrit of geen uitrit in de zin van art. 54 RVV 1990

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

 

 

 

 

 

Uitspraak

 

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

zaaknummer HD 200.091.679

arrest van de vierde kamer van 8 mei 2012

in de zaak van

[X.],

wonende te [woonplaats],

appellant,

advocaat: mr. A.M.H. van der Wal,

tegen:

N.V. Noordhollandsche van 1816 Schadeverzekering,

gevestigd te [vestigingsplaats],

geïntimeerde,

advocaat: mr. J. van Rhijn,

ten vervolge op de op 2 augustus 2011 onder zaaknummer HV 200.089.615 gewezen beschikking van de zevende kamer van dit gerechtshof, waarbij het hof op een beroep, door [appellant] bij beroepschrift van 22 juni 2011 ingesteld van een op 31 maart 2011 door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie ‘s-Hertogenbosch (op een gezamenlijk verzoekschrift van partijen ex art. 96 Rv. de dato 25 februari 2011) gewezen vonnis, heeft beslist dat de procedure in de stand waarin deze zich bevond diende te worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure, waarna de zaak is toegewezen aan de vierde kamer.

9. Het verdere verloop van het geding

Na de beschikking van 2 augustus 2011 heeft het hof, op verzoek van [appellant], bij beschikking van 13 september 2011 een voorlopige plaatsopneming ex art. 202 Rv. bevolen.

Deze plaatsopneming heeft plaatsgevonden op 21 november 2011 ten overstaan van de benoemde raadsheer-commissaris, in aanwezigheid van [appellant], zijn raadsman mr. Van der Wal, en de raadsman van geïntimeerde mr. Van Rhijn, alsmede de griffier.

Bij gelegenheid van die plaatsopneming is door de raadsheer-commissaris medegedeeld dat hij vooraf kennis had genomen van beelden van Google Earth, Street View (waarvan bij het inleidende verzoekschrift in eerste aanleg reeds afdrukken waren overgelegd) en heeft de raadsheer-commissaris aan de aanwezige partijen medegedeeld dat waar nodig ook de niet ter descente aanwezige leden van het hof die over de zaak zullen beslissen Google Earth (eventueel met Street View) konden raadplegen om zich een beeld van de situatie ter plaats te vormen.

In zijn beroepschrift van 22 juni 2011 met 15 producties had [appellant] zijn bezwaren geformuleerd. Na de descente heeft de Noordhollandsche een memorie van antwoord genomen.

Daarna zijn de stukken overgelegd voor uitspraak.

10. De grieven

De grieven liggen besloten in de laatste alinea op blad 2 van het beroepschrift, in het op blad 3 onder 1b) en de daarop volgende alinea gestelde, in het op blad 4 onder 1c) gestelde, en het op blad 5 onder 1d) gestelde. Tezamen stellen deze het oordeel van de kantonrechter dat nader te noemen "uitweg" geen uitrit in de zin van art. 54 RVV is ter discussie.

11. De beoordeling

11.1. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

11.2. Toedracht

11.2.1. Het gaat in dit geval om een aanrijding welke op 14 mei 2008 omstreeks 17:30 uur heeft plaatsgevonden buiten de bebouwde kom van de gemeente [plaats 1]. Het hof bezigt hierna het begrip "uitweg"; evenals in het proces-verbaal beoogt het hof daarmee een louter beschrijvende term te bezigen om het verbindingsweggetje van de [straat A] naar de woning van [Y.] op nummer [huisnummer A] aan te duiden; het bezigen van dit woord uitweg houdt geen enkel oordeel in omtrent het karakter daarvan of van de kruising.

11.2.2. [appellant] was – aan het einde van de middag; het was druk op de weg – op een motor-fiets aan komen rijden vanaf de (toen nog bestaande) kruising van de [straat A] met de [straat B] te [plaats 1]. Hij was die kruising genaderd vanuit het verlengde van de [straat A]. Ter plaatse van die kruising is de [straat B] een voorrangsweg, zodat verkeer dat – zoals [appellant] – van het verlengde van de [straat A] aan komt rijden en de [straat A] in wenst te rijden voorrang diende te verlenen aan verkeer op de [straat B].

[appellant] had naar eigen zeggen daarom ofwel aldaar stapvoets gereden, ofwel stilgestaan alvorens de [straat B] over te steken, en vervolgens was hij de [straat A] gaan berijden, welke straat hij voorbij de T-kruising van de [straat A] met de uitweg van/naar nr. [huisnummer A] wilde vervolgen om naar [plaats 2] te rijden, waar hij woont.

11.2.3. Op dat moment kwam [Y.], die op nr. [huisnummer A] woont, met haar auto over de uitweg aanrijden, en bij de [straat A] draaide zij die straat op. Vervolgens is een aanrijding ontstaan tussen [appellant] en [Y.], waarbij [appellant] ernstig (doch naar ter descente bleek: niet permanent) letsel opliep.

11.2.4. Gezien de rijrichting van [appellant] kwam [Y.] van rechts, en nu van een voorrangskruising geen sprake was had [Y.] voorrang (art. 15 lid 1 RVV); de situatie als bedoeld in art. 15 lid 2 aanhef en sub a RVV doet zich niet voor, nu de uitweg verhard was.

Indien echter de uitweg aangemerkt moest worden als een "uitrit" in de zin van art. 54 RVV 1990, had [Y.] [appellant] voor moeten laten gaan.

11.3. Tussen de betrokken partijen bestaat verschil van inzicht omtrent de vraag of bedoelde uitweg als een uitrit in de zin van art. 54 RVV moet worden aangemerkt en in verband daarmee hebben zij de kantonrechter benaderd op de voet van art. 96 Rv. De kantonrechter heeft bij vonnis van 31 maart 2011 beslist dat geen sprake was van een uitrit en de proceskosten gecompenseerd.

11.4. Uit sedert omstreeks 1960 gewezen, zowel civielrechtelijke als strafrechtelijke jurisprudentie op art. 54 RVV 1990, het daaraan voorafgaande art. 16 RVV (RVV 1966), of de daaraan voorafgaande overeenkomstige wettelijke bepaling, blijkt dat doorslaggevend is of voor het verkeer ter plaatse een op de rijweg uitmondende weg kenbaar is als uitrit. Aan de uiterlijke verschijningsvorm komt daarbij veel gewicht toe. Heden ten dage wordt dan vaak gedacht aan uitritten van (woon-)erven die via een verhoogde stoepconstructie met de rijweg zijn verbonden, doch tot de jaren 70 van de twintigste eeuw waren dergelijke constructies nog niet op grote schaal in zwang en was het volstrekt normaal dat ter plaatse van de uitrit juist het trottoir (indien aanwezig) was onderbroken, zonder dat dit aan het karakter van uitrit afbreuk deed. Behalve de vormgeving van de uitmonding van de "uitweg" kan dus ook de kenbare bestemming daarvan een belangrijke rol spelen.

11.5. De Noordhollandsche heeft er – niet ten onrechte – op gewezen dat het op het platteland niet zelden voorkomt dat een weggetje, dat zich op het eerste gezicht ook laat aanzien als een doodlopend weggetje naar een boerderij, verrassenderwijs door blijkt te lopen tot voorbij die boerderij en ook vrij toegankelijk is voor wandelaars, fietsers of zelfs auto’s. Dat neemt niet weg dat de indruk kan bestaan dat het om een uitrit gaat en het enkele feit dat de feitelijke bestemming ruimer blijkt te zijn dan het enkele toegang verschaffen tot het erf waar die uitweg naar toe lijkt te gaan doet dan aan die indruk niet af.

11.6. Beschrijving van de situatie ter plaatse

11.6.1. De [straat A] is een buiten de bebouwde kom gelegen doorgaande 60 km-weg die de verbinding vormt met [plaats 2], maar die niet als voorrangsweg is aangeduid. De [straat A] vertoont aan het begin enkele flauwe bochten maar is verder voldoende breed en goed overzichtelijk.

Evenwijdig en op korte afstand van de [straat A], ten zuiden daarvan, loopt de A59; daar staan geen opstallen.

Aan de noordzijde van de [straat A] staat een aantal woningen en/of boerderijen.

11.6.2. Uit het proces-verbaal en uit de foto’s op Google Earth, Streetview, blijkt het volgende. Gezien de rijrichting van [appellant] zijn direct na de kruising rechts enkele panden gelegen. De eerste twee staan vrijwel direct aan de straat en de uitritten zijn zonder enige twijfel meteen als uitrit kenbaar. Omdat deze panden vrij dicht aan de straat staan en de weg ter plaatse flauw naar rechts afbuigt, benemen deze panden in enige mate het zicht op het verloop van de weg erachter en de verderop gelegen panden.

11.6.3. Pas ter hoogte van de tweede woning wordt de derde woning die iets (10 tot 20 meter) terug staat ten opzichte van de straat zichtbaar en ook daarvoor geldt dat er geen enkele twijfel bestaat dat de uitweg die daar naar toe loopt een uitrit is.

11.6.4. De vierde woning, nr. [huisnummer A] van [Y.], staat omstreeks 50 meter van de straat. Van die woning loopt een uitweg van/naar de [straat A]. De T-kruising van die uitweg met de [straat A] ligt omstreeks 60 meter voorbij de kruising van de [straat A] met de [straat B].

Deze woning is pas zichtbaar als men ter hoogte van de derde woning op [huisnummer B] is, ongeveer 30-40 meter vóór de uitmonding van de uitweg van nr. [huisnummer A] op de rijweg van de [straat A]. Het wegdek van die uitweg is nog iets verder voor het eerst zichtbaar. Bedacht dient daarbij te worden dat de Streetviewcamera’s bovenop een auto zijn gemonteerd en een iets hogere positie hebben dan de gemiddelde personenautobestuurder of motorrijder zodat het uitzicht van een autobestuurder of motorrijder op dat wegdek nog iets later voor het eerst zichtbaar kan zijn. De uitmonding van de uitweg is overigens al eerder zichtbaar.

11.6.5. De uitweg is feitelijk enkel bestemd tot het bieden van toegang tot het privéperceel van [Y.].

11.6.6. Op het oog loopt de uitweg uitsluitend van en naar de woning op nr. [huisnummer A].

11.6.7. Het weggetje is verhard ofschoon de verharding in matige staat verkeert, en zo smal dat twee auto’s elkaar daarop niet kunnen passeren.

11.7. De staat en aard van de wegverharding zijn niet van wezenlijke invloed doch kunnen bijdragen tot het beeld en de indruk die ontstaan. Ook voor de breedte geldt dat de geringheid ervan niet per se eraan in de weg hoeft te staan dat het om een weg en niet om een uitrit gaat, doch wel een element is dat bij de weging een rol speelt.

11.8. De volgende (in aflopende volgorde van gewicht opgenomen) omstandigheden:

– dat het om een weggetje gaat, dat voor in beide richtingen over de [straat A] rijdend ver-keer op het oog uitsluitend toegang biedt tot een kennelijk privéterrein met een daarop gebouwde woning;

– dat het om een heel smal weggetje gaat;

– dat het wegdek van zichtbaar andere/mindere kwaliteit is dan dat van de [straat A];

voeren het hof tot de slotsom dat de uitweg van/naar nr. [huisnummer A] voor elke normaal oplettende weggebruiker, ongeacht de richting van welke hij kwam, als uitrit kenbaar is.

11.9. Bij het inleidend verzoekschrift werd nog verwezen naar een uitspraak van dit hof (in grotendeels dezelfde samenstelling) van 12 april 1999, LJN AK 4091 (Lemmensstraat/Gulpen). In die zaak kwam het hof tot een tegengestelde conclusie: geen uitrit

11.9.1. Bij het inleidend verzoekschrift in de onderhavige zaak zijn ook screenprints uit Google Maps, Streetview met betrekking tot de situatie in Gulpen overgelegd. Het hof heeft ook van die situatie (nogmaals) via Google Maps, Streetview kennis genomen. Het hof kan thans niet meer met zekerheid oordelen of de huidige situatie in Gulpen zoals die blijkt uit Streetview geheel overeenstemt met de situatie zoals deze in 1999 bestond, maar heeft geen reden om aan te nemen dat de huidige significant afwijkt van de situatie destijds.

11.9.2. Vergelijking van beide casus leert dat deze weliswaar in belangrijke mate vergelijkbaar zijn, doch dat tevens op onderdelen dusdanige verschillen zijn aan te wijzen dat de beoordeling in het onderhavige geval anders uitvalt. Het oordeel immers of en in hoeverre voor normaal oplettende weggebruikers duidelijk is of het al dan niet om een weg met een beperkte bestemming of privébestemming gaat, is sterk afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. In de Gulpener zaak deed zich onder meer de situatie voor dat verkeer over de Lemmenstraat dat de bewuste uitweg naderde wel reeds op enige/vrij ruime afstand van die uitweg de uitmonding daarvan kon waarnemen, doch op dat moment zich nog geen indruk kon vormen omtrent de vraag of het om een uitrit dan wel een weg van gelijke orde ging, anders gezegd: omtrent de kenbare bestemming van die weg. Pas indien dat verkeer zich vrijwel ter hoogte van die uitweg bevond werd duidelijk dat deze uitweg enkel naar de aldaar zichtbare panden liep.

11.9.3. In het thans berechte geval werd echter voor het verkeer al eerder dat wil zeggen: op grotere afstand van de splitsing verwijderd dan in het Gulpener geval duidelijk dat daar een weggetje liep dat kenbaar naar de aldaar gelegen woning toe liep en de indruk wekte (enkel) te dienen tot toegang naar die woning. Die indruk kan voorts zijn versterkt door het gegeven dat direct voorafgaande aan nr. [huisnummer A] er drie andere woningen staan, met eveneens als zodanig kenbare uitritten, als hiervoor omschreven.

11.9.4. Voorts was, voor zover zichtbaar het breedteverschil tussen de "hoofdweg" en de "uitweg" (dat blijkens het arrest van 1999 in Gulpen gering was) in [plaats 1] duidelijk groter dan in Gulpen. Op zichzelf is dit niet doorslaggevend, doch het vormt één van de elementen welke van invloed zijn op de indruk welke bij het overige verkeer kan ontstaan.

11.10. Als gezegd is het hof van oordeel dat de uitweg van/naar nr. [huisnummer A] voor elke normaal oplettende weggebruiker, ongeacht de richting van welke hij kwam, als uitrit kenbaar is.

Vanzelfsprekend gold ook voor [Y.], wonende op nr. [huisnummer A], dat zij wist dat het weggetje enkel tot uitweg van dat perceel bestemd is, gelijk zulks ook bekend moet worden verondersteld bij eventuele bezoekers van dat perceel.

Gevoegd bij het vaststaande gegeven dat de uitweg feitelijk ook enkel bestemd is om te komen van en te gaan naar het privéperceel op nr. [huisnummer A] maakt zulks dat sprake is van een uitrit in de zin van art. 54 RVV

11.11. Het vonnis waarvan beroep dient dus te worden vernietigd.

11.12. Ten aanzien van de kosten: de zaak is begonnen als gemeenschappelijk verzoek aan de kantonrechter. Deze heeft de hiervoor genoemde beslissing gegeven en de proceskosten gecompenseerd. In het beroepschrift heeft [appellant] weliswaar gevraagd om een oordeel omtrent de proceskosten, doch geen grief geformuleerd tegen de beslissing dienaangaande in eerste aanleg en overigens acht het hof de dienaangaande door de kantonrechter gegeven beslissing, ongeacht de uitkomst van het geschil, verdedigbaar, gelet op de gekozen wijze van rechtsingang.

11.13. In hoger beroep geldt de Noordhollandsche echter als de in het ongelijk te stellen partij zodat zij in de kosten zal worden verwezen op basis van twee punten, tarief II.

12. De uitspraak

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep;

verklaart voor recht dat de uitweg van het perceel [straat A] te [plaats 1], welke uitmondt op de genoemde [straat A] te [plaats 1], aangemerkt dient te worden als een uitrit in de zin van art. 54 RVV;

veroordeelt geïntimeerde in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van ap-pellant begroot op € 284,– aan griffierecht en € 1.788,– voor salaris.

Dit arrest is gewezen door mrs. JM. Brandenburg, P.Th. Gründemann en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 mei 2012.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey