Hof: vader aansprakelijk voor schade door seksueel misbruik, ondanks vrijspraak strafrechter
Seksueel misbruik van dochter door vader. Vader is – na procedure tot Hoge Raad – strafrechtelijk vrijgesproken. Het hof oordeelt dat civiele rechter niet is gebonden aan oordeel strafrechter en dat het niet zo is dat ingeval de civiele rechter tot een ander oordeel komt dan de strafrechter, ook ingeval van een uitgebreide en langdurige strafzaak, de civiele rechter de omstandigheid dat hij tot een ander oordeel komt uitgebreid dient te motiveren. Een strafvonnis heeft immers in een civiele procedure vrije bewijskracht. Aan dochter is bewijs opgedragen; zij is hierin geslaagd door middel van getuigen. Vader veroordeeld tot betaling schadevergoeding.
Volledige uitspraak:
LJN: BQ4848, Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, MHD 200.059.017
Datum uitspraak: 17-05-2011
Datum publicatie: 17-05-2011
Rechtsgebied: Handelszaak
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Letselschade i.v.m. seksueel misbruik; bewijs seksueel misbruik in civiele zaak geleverd na strafrechtelijke vrijspraak; Immateriële schadevergoeding.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector civiel recht
zaaknummer MHD 200.059.017
arrest van de vierde kamer van 17 mei 2011
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J.J. Blaak-Looij,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.C.M. van Waes,
op het bij exploot van dagvaarding van 22 februari 2010 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Middelburg gewezen vonnissen van 4 maart 2009 en 2 december 2009 tussen appellant – [X.] – als gedaagde in conventie en eiser in reconventie en geïntimeerde – [Y.] – als eiseres in conventie en verweerster in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 45370/HA ZA 04-611)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en de daaraan voorafgaande tussenvonnissen van 1 februari 2006, 5 april 2006 en 12 juli 2006.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis heeft [X.] onder overlegging van producties tien grieven aangevoerd, geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en, kort gezegd, tot het alsnog afwijzen van de vorderingen [Y.], met veroordeling van [Y.] tot terugbetaling van het door [X.] aan haar op betaalde bedrag en tot toewijzing van zijn vorderingen in de reconventie.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [Y.] een productie overgelegd en de grieven bestreden.
2.3. [X.] en [Y.] hebben arrest gevraagd, waarna alleen [X.] de gedingstukken heeft overgelegd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. In het vonnis van 1 februari 2006 heeft de rechtbank enkele feiten vastgesteld. Voorts staat nog een aantal feiten als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken vast. Hierna volgt daarom een uitgebreider overzicht van de relevante feiten.
4.2.1. [Y.] is geboren op [geboortedatum] 1983. Zij is de dochter van [X.] en [Z.].
4.2.2. [Y.] heeft op 11 maart 2004 aangifte gedaan van het plegen van ontucht door haar vader in de periode van 1 januari 1987 tot 11 november 1998.
4.2.3. Bij vonnis van 22 september 2004 van de rechtbank Middelburg is [X.] voor het meermalen plegen van ontucht met zijn minderjarige dochter [Y.] veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren. [X.] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 23 mei 2005 is [X.] veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren. [X.] heeft tegen dit arrest cassatie ingesteld en bij arrest van de Hoge Raad van 28 november 2006 is genoemd arrest van gerechtshof ’s-Gravenhage vernietigd en terugverwezen naar dat hof om de zaak op het hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Bij arrest van 15 september 2008 heeft het gerechtshof ’s-Gravenhage het strafvonnis van 22 september 2004 vernietigd en [X.] vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Het hof heeft daartoe overwogen:
“De aangeefster (hof: [Y.]), die door het hof is gehoord, heeft steeds verklaard dat de verdachte, zo lang zij zich herinnert, vaak onnodig met zijn vingers haar vagina heeft aangeraakt tot ergens in het jaar waarin zij in de tweede klas van de middelbare school zat. Haar verklaring lijkt niet te zijn aangedikt. Er is geen aanwijzing dat zij ten tijde van de aangifte een reden meende te hebben om de verdachte een hak te zetten. Het is onwaarschijnlijk dat ze de verdachte iets in de schoenen schuift wat een ander haar heeft aangedaan. Evenmin is er een aanwijzing dat kennisneming van een boek over een andere incestzaak haar het hoofd op hol heeft gebracht.
De verdachte heeft steeds ontkend. Voor een veroordeling is meer nodig dan de verklaring van de aangeefster, al dan niet aangevuld met eerdere van haar afkomstige uitlatingen. Voldoende aanwijzingen ter ondersteuning heeft het hof niet gevonden. Degenen in de omgeving van de aangeefster die zijn ondervraagd, hebben niet gezegd dat zij in de jaren waarop de aangifte betrekking heeft iets verontrustends in het gedrag van aangeefster of in haar verhouding tot verdachte hebben opgemerkt.
Bij deze stand van zaken heeft de verdachte aanspraak op het voordeel van de twijfel. Het hof zal hem dan ook vrijspreken.”
4.2.4. Bij Koninklijk besluit van 6 oktober 2005 is op verzoek van [Y.] haar geslachtsnaam, tot dan [X.], gewijzigd in de naam van haar moeder, [Y.].
4.3.1. Nadat [Y.] bij brief van 7 oktober 2004 [X.] aansprakelijk heeft gesteld voor de door haar geleden schade, heeft zij bij dagvaarding van 27 oktober 2004 de onderhavige procedure jegens [X.] aanhangig gemaakt.
[Y.] stelt dat zij tengevolge van het door [X.] gepleegde seksueel misbruik ernstige psychische schade heeft geleden, onder meer doordat zij is gestoord in haar vermogen tot het aangaan van relaties en sociale contacten alsook in haar seksuele beleving. Voorts lijdt zij aan depressieve buien en chronische vermoeidheid, terwijl zij concentratieproblemen heeft. Zij is sinds september 2003 onder psychiatrische behandeling. [X.] is op grond van zijn onrechtmatige gedragingen verplicht de door [Y.] geleden en nog te lijden immateriële schade te vergoeden, welke schade zij begroot op € 20.000,00. Voorts vordert zij de geleden en nog te lijden materiële schade, bestaande uit de door haar gemaakte autokosten in verband de strafrechtelijke procedure ad € 970,00 alsmede de nog gedurende minimaal vijf jaren te rekenen vanaf de dagvaarding te maken autokosten wegens psychiatrische behandeling, welke schade zij begroot op € 3000,00.
4.3.2. [X.] ontkent en betwist uitdrukkelijk het door [Y.] gestelde seksueel misbruik en betwist voorts de door [Y.] gestelde stoornissen en schade. Subsidiair betwist hij dat de gestelde klachten een gevolg zijn van zijn handelen.
[X.] vordert in reconventie dat [Y.] wordt veroordeeld tot vergoeding van de door hem door geleden materiële en immateriële schade, veroorzaakt door de valse beschuldigingen van [Y.]. [X.] begroot de door hem geleden schade, waaronder verlies van arbeidsvermogen, op een bedrag van € 30.000,00, waarvan een bedrag van € 10.000,00 betrekking heeft op immateriële schade.
4.3.3. Nadat de rechtbank in het tussenvonnis van 1 februari 2006 [X.] in de gelegenheid heeft gesteld het arrest van gerechtshof ’s-Gravenhage van 23 mei 2005 over te leggen, is [Y.] bij vonnis van 5 april 2006 (nogmaals) in de gelegenheid gesteld haar stellingen naar aanleiding van dat arrest aan te vullen.
Bij vonnis van 12 juli 2006 is [Y.], gelet op het cassatieberoep van [X.], in de gelegenheid gesteld aan te geven of zij een inhoudelijke behandeling van de zaak wil – waarbij zij haar stellingen dient te bewijzen – of dat zij het arrest van de Hoge Raad wenst afwachten alvorens de zaak inhoudelijk te behandelen [Z.] heeft daarop aangegeven het arrest van de Hoge Raad af te willen wachten.
Door partijen zijn in verband met het verloop van de strafzaak (zie r.o. 4.2.3) diverse akten genomen, waarbij onder meer het arrest van de Hoge Raad van 28 november 2006 en het arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 15 september 2008 in het geding zijn gebracht. Bij vonnis van 4 maart 2009 heeft de rechtbank [Y.] bewijs opgedragen van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat zij door [X.] seksueel is misbruikt. Nadat getuigen zijn gehoord, heeft de rechtbank bij vonnis van 2 december 2009 geoordeeld dat [Y.] in het bewijs is geslaagd. Ten aanzien van de door [Y.] gevorderde schade heeft de rechtbank een bedrag van € 17.500,00 aan immateriële schade toegewezen en een bedrag van € 1.320,00 wat betreft materiële schade (autokosten).
De reconventionele vordering van [X.] is afgewezen.
4.4. De grieven zijn gericht tegen het tussenvonnis van 4 maart 2009 en het eindvonnis van 2 december 2009. In de kern klagen de grieven over de toewijzing van de vorderingen van [Y.] en de afwijzing van de vorderingen van [X.]. Daarmee ligt in dit hoger beroep het geschil in volle omvang voor.
Hierna wordt zo nodig op de grieven afzonderlijk in gegaan.
4.5. [X.] heeft in hoger beroep zijn vorderingen vermeerderd, in die zin dat hij tevens terugbetaling vordert van hetgeen hij naar aanleiding van het eindvonnis aan [Y.] heeft betaald. Daarvoor is anders dan (de advocaat van) [X.] veronderstelt geen eiswijziging nodig. Het gaat immers om een sequeel van de vordering tot vernietiging.
4.6. Grief I is gericht tegen r.o. 2.3 van het tussenvonnis van 4 maart 2009. In deze overweging heeft de rechtbank geoordeeld dat een vrijspraak in de strafzaak geen bewijs oplevert van de onschuld van [X.] met betrekking tot de hem in de onderhavige procedure verweten gedragingen, maar dat dat slechts betekent dat het hof de destijds ten laste gelegde feiten niet voldoende vindt vaststaan om tot een strafrechtelijke veroordeling te komen. Aan het oordeel van het hof dat de aan [X.] ten laste gelegde feiten niet bewezen zijn verklaard, is de civiele rechter niet gebonden, aldus de rechtbank.
Volgens grief I heeft de rechtbank daaraan – ten onrechte – een bewijsopdracht voor [Y.] verbonden.
4.6.1. Zoals [X.] erkent in de toelichting op deze grief, is de civiele rechter niet gebonden aan een vrijspraak door de strafrechter. Anders dan [X.] stelt, impliceert dit niet dat ingeval de civiele rechter tot een ander oordeel komt dan de strafrechter, ook ingeval van een uitgebreide en langdurige strafzaak, de civiele rechter de omstandigheid dat hij tot een ander oordeel komt uitgebreid dient te motiveren. Een strafvonnis heeft immers in een civiele procedure vrije bewijskracht. Dit betekent dat de civiele rechter op grond van de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient te beoordelen of in de onderhavige procedure bewijslevering aan de orde is.
4.6.2. Aangezien [Y.] haar vorderingen baseert op haar stelling dat zij door [X.] jarenlang seksueel is misbruikt en [X.] dat gemotiveerd betwist, heeft de rechtbank [Y.] op grond van art. 150 Rv. mede gelet op haar gespecificeerd bewijsaanbod terecht tot het bewijs van deze stelling toegelaten.
4.6.3. Derhalve faalt grief I.
4.7. De grieven II t/m V zijn in de kern gericht tegen de bewijswaardering van de rechtbank en lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Op grond van deze grieven dient in dit hoger beroep opnieuw te worden beoordeeld of [Y.] geslaagd is in het bewijs.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
4.7.1. [Y.] heeft op 11 maart 2004 aangifte gedaan van seksueel misbruik door haar vader, [X.]. Daarin verklaart zij over het seksueel misbruik door haar vader. [Y.] denkt dat het vanaf haar vierde jaar is begonnen. Als zij gedoucht had moest iemand haar afdrogen en als haar moeder er niet was of iets anders deed, dan deed haar vader dat. Zij denkt dat het zo gekomen is. [X.] raakte haar dan aan bij haar vagina, zat met zijn vingers in en aan haar vagina. Later is het ook op andere plaatsen gebeurd, in de woonkamer en op haar slaapkamer. Het gebeurde dan als haar moeder weg was; haar moeder werkte in de horeca. Als zij iets wilde, bijvoorbeeld een programma zien of chips of een snoepje dan stond daar iets tegenover. Zij moest haar kleren uitdoen of haar vader deed dat. Hij smeerde haar dan in met bodylotion en probeerde met zijn vingers in haar vagina te komen. Hij heeft ook wel eens met zijn mond aan haar vagina gezeten. Hij had toen kennelijk een koortslip want later kreeg [Y.] een herpesinfectie aan haar schaamdelen, waarvoor zij bij haar huisarts is geweest. Haar vader heeft haar naar de huisarts gebracht en op de weg erheen haar op het hart gedrukt dat zij de dokter niets mocht vertellen. [Z.] verklaart dat de dokter haar er toen wel naar heeft gevraagd, maar dat zij het niet durfde te vertellen. Voordat haar vader het in de woonkamer bij haar ging doen, sloot hij de gordijnen en de rolluiken.
Het gebeurde ook in haar slaapkamer, dat was toen zij al op de middelbare school zat. Als haar moeder tot laat gewerkt had, kwam haar vader haar wekken. Hij probeerde dan met zijn vingers in haar vagina te komen, wat dan vaak ook lukte. Het deed erg pijn. Ook had zij in de tijd al borsten en daar zat hij ook aan. Ook is het een keer gebeurd in de camper.
4.7.2. Op 4 juni 2004 heeft [Y.] tegenover de politie nog een nadere verklaring afgelegd. Zij verklaart daarin onder meer dat het gemiddeld twee keer per week gebeurde dat haar vader aan haar zat en dat zij denkt dat het misbruik is gestopt toen zij in de tweede klas, begin derde klas middelbare school zat. Zij heeft toen een boek over incest gelezen en zij begreep toen ook dat het allemaal niet normaal was. Ook verklaart zij dat zij op haar elfde in het ziekenhuis is opgenomen voor herpes en dat het misbruik ook nadat zij uit het ziekenhuis kwam nog enige tijd is doorgegaan. Op een gegeven moment is zij ’s avonds gewoon veel weg gegaan als haar moeder was werken.
4.7.3. Op verzoek van de officier van justitie heeft prof. [A.] de betrouwbaarheid van de hiervoor genoemde verklaringen van [Y.] beoordeeld. [A.] doet in zijn rapport van 19 augustus 2004 verslag van zijn onderzoeksbevindingen. Na te zijn ingegaan op de voorgeschiedenis, de verklaring van [X.] als verdachte, de dossiergegevens van [Y.] en de verklaringen van [Y.], beschrijft [A.] het resultaat van de door hem uitgevoerde breedbandprocedure: een psychologisch onderzoek, gecombineerd met een interview van [Y.]. Op basis van zijn overwegingen zoals weergegeven in paragraaf 5 van het rapport concludeert [A.] dat het (vermeende) seksueel misbruik kan hebben plaatsgevonden zoals [Y.] daarover heeft verklaard. Volgens [A.] heeft [Y.] in het door hem verrichte onderzoek vanuit psychologische optiek een voldoende betrouwbare c.q. geloofwaardige verklaring afgelegd. Een mogelijk alternatief scenario zou kunnen zijn dat [Y.] niet goed kan opschieten met haar vader, maar gelet op de onthullingen die zij verschillende keren aan vriendjes heeft gedaan en tevens gelet op de spontane onthulling aan haar moeder lijkt dat niet waarschijnlijk, aldus [A.].
4.7.4. [Y.] heeft in de onderhavige civiele procedure als getuige op 17 juni 2009 verklaard te blijven bij de door haar tegenover de politie afgelegde verklaringen. Zij heeft daar tijdens het getuigenverhoor aan toegevoegd dat haar vader hetzelfde heeft gedaan bij haar tante en zijn zus. Voorts verklaart zij dat haar vader als hij haar misbruikte altijd de huisdeur op slot deed met de sleutel aan de binnenkant. Zij kan zich herinneren dat haar vader haar een keer had misbruikt en dat haar moeder toen eerder thuis kwam dan verwacht en dat haar vader toen naar beneden is gegaan om open te doen. Zij lag toen boven op bed en haar moeder is naar haar toe gekomen. Zij heeft toen niets tegen haar moeder gezegd over wat er gebeurd was.
4.7.5. Deze getuigenverklaring van [Y.], die haar stellingen inhoudelijk volledig ondersteunt, kan omtrent het door haar te bewijzen seksueel misbruik door [X.] geen bewijs in haar voordeel opleveren, tenzij aanvullende bewijzen voor handen zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij haar partijverklaring voldoende geloofwaardig maken. Het hof is van oordeel dat er in deze zaak voldoende aanvullende bewijsmiddelen zijn.
4.7.6. [Z.], de moeder van [Y.], heeft als getuige verklaard nooit te hebben gemerkt dat er iets was tussen [Y.] en haar vader. Wel kan zij zich herinneren dat zij een keer eerder klaar was van haar werk en vroeger naar huis ging dan gebruikelijk. De deur van het huis van toen nog op slot en zij kon de deur niet van het slot krijgen omdat de sleutel aan de achterkant er nog in zat. Zij heeft toen geklopt en uiteindelijk is [X.] naar beneden gekomen. Toen zij vroeg waarom de deur op slot was, zei hij dat hij wilde gaan douchen. Toen zij tegen hem zei dat zijn haar niet nat was, zei hij dat hij nog ging douchen, maar hij heeft die dag niet meer gedoucht. [Y.] was toen ook boven en lag met buikpijn op bed. Achteraf bezien denkt [Z.] dat er toen ook iets voorgevallen tussen [Y.] en [X.]. Voorts verklaart [Z.] dat zij tijdens een Citroën-meeting haar zus [B.], die was toen deze ongeveer 17 jaar, heeft betrapt terwijl zij gemeenschap had met [X.].
4.7.7. [B.], zus van [Z.] en tante van [Y.] (“[B.]”), heeft op 16 maart 2004 tegenover de politie verklaard in de periode van 1980 tot en met 1988 te zijn misbruikt door [X.]. Als getuige in deze civiele procedure heeft [B.] bevestigd seksueel te zijn misbruikt door [X.]. Zij verklaart dat daar een abrupt einde aan is gekomen toen zij door haar zus [Z.] zijn betrapt. Zij verklaart zelf ook aangifte te hebben gedaan nadat [Y.] had verteld door haar vader te zijn misbruikt, maar omdat het te lang geleden is, is met haar aangifte niets gebeurd.
4.7.8. Voorts heeft een aantal vrienden van [Y.] tegenover de politie verklaringen afgelegd.
[C.] verklaart dat zij zich kan herinneren dat [Y.] in de 5-de klas van de middelbare school tijdens een les zedenleer over incest en pedofilie huilend het klaslokaal verliet en dat ze toen ze later weer binnenkwam zei dat ze zich even niet goed voelde. In 2003, zij was toen goed met [Y.] bevriend, heeft [Y.] haar verteld door haar vader te zijn misbruikt.
[D.], die toen [Y.] 15 jaar was een tijdje met haar verkering heeft gehad, verklaart dat [Y.] hem heeft verteld dat zij door haar vader misbruikt was.
Ook [E.], die begin 2004 een relatie met [Y.] heeft gehad, verklaart dat [Y.] hem heeft verteld dat ze door haar vader was verkracht en dat dit altijd gebeurde als haar moeder was werken.
4.7.9. Ook [F.], oud-wiskunde lerares van [Y.], heeft tegenover de politie een verklaring afgelegd. Daarin verklaart zij dat [Y.] toen zij op een gegeven moment vroeg waarom zij slechte cijfers voor wiskunde haalde, zei dat zij thuis problemen had. Na dat gesprek bleef zij vaker na de les ‘hangen’ en kwam dan steeds met nieuwe informatie. Volgens [F.] ging het steeds zomaar om een kleine opmerking waaruit zij opmaakte dat zij seksueel misbruikt werd door haar vader. Zij verklaart dat zij het zo ernstig vond dat zij [Y.] heeft doorverwezen naar een collega, die leerlingen met problemen begeleidt. Later heeft [F.] van die collega gehoord dat het wat haar betreft echt gebeurd was.
4.7.10. Er is in deze civiele procedure een brief van 1 juni 1995 overgelegd van dr. [G.], gynaecoloog, aan [H.], de huisarts van [Y.]. Daarin schrijft [G.] dat [Y.] van 03-05-1995 tot 13-05-1995 op de kinderafdeling is opgenomen in verband met een heftige vulvitis ten gevolge van ‘herpesvirus hominis type I’. Ook wordt vermeld dat [Y.] zeer veel problemen had met de mictie.
Voorts blijkt daarnaast uit de verklaring van [I.], forensisch geneeskundige bij de GGD, van 11 juli 2004 dat [Y.] door de jaren heen meer malen een reumatoloog en een kinderarts heeft bezocht vanwege atypische pijnklachten aan gewrichten en rug, dat zij diverse malen een urineweginfectie heeft gehad en vaak erg moe was, zonder dat daarvoor een lichamelijke reden gevonden werd. Zijn conclusie luidt: “Op basis van de medische voorgeschiedenis is het goed denkbaar dat er jarenlang sprake is geweest van seksueel misbruik. Hierbij valt op dat er bij de diverse behandelaars in de loop der jaren blijkbaar nooit vermoedens hiervoor gerezen zijn.”
In een brief van 17 januari 2005 schrijft [J.], als psycholoog/psychotherapeut verbonden aan Emergis, een centrum voor geestelijke gezondheidszorg in [vestigingsplaats], dat [Y.] zich op 5 september 2003 daar heeft aangemeld en dat tijdens een intakegesprek op 8 september 2003 duidelijk werd dat zij leed aan een posttraumatische stressstoornis ten gevolge van seksueel misbruik op jonge leeftijd en dat nog zeker 1 jaar begeleiding nodig zal zijn.
4.7.11. Deze aanvullende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, zijn zodanig sterk en bevatten zodanig essentiële punten dat zij de partijverklaring van [Y.] naar het oordeel van het hof voldoende geloofwaardig maken.
De omstandigheid dat [Y.] op 11-jarige leeftijd een herpes infectie heeft gehad, hetgeen zeer ongebruikelijk is voor een meisje van die leeftijd, levert een zeer sterke aanwijzing op dat haar verklaring omtrent de oorzaak van die infectie, te weten dat [X.] die toen een koortslip had haar vagina had gekust, juist is. Temeer daar [X.] zelf op 2 juni 2004 tegenover de politie heeft verklaard dat hij snel last heeft van een koortslip. Ook het incident over de dichte deur toen de moeder van [Y.] een keer vroeger thuis kwam, waarover zowel [Y.] als haar moeder verklaren, en de verklaring van de moeder over hoe zij [X.] van [Y.] toen aantrof, maken de verklaring van [Y.] geloofwaardig. Voorts is [Y.] tegen over anderen consistent in haar openbaringen over het seksueel misbruik, terwijl ook de verklaring van [B.] (“[B.]”) over het feit dat zij seksueel is misbruikt door [X.] bijdraagt aan de geloofwaardigheid van de verklaring van [Y.]. Daarnaast verklaren zowel [A.] als [I.] over de geloofwaardigheid van de verklaring van [Y.]. Anders dan [X.] is het hof van oordeel dat de verklaring van [I.] bruikbaar is. [I.] verklaart immers niet “dat het misbruik heeft plaatsgevonden”, maar zegt vanuit zijn deskundigheid alleen iets over de geloofwaardigheid van de verklaringen van [Y.]. De omstandigheid dat er op het optreden van [A.] in een andere zaak kritiek is geweest, zoals [X.] naar voren heeft gebracht, impliceert nog niet dat [A.] in dit geval niet een juist oordeel over de verklaringen van [Y.] heeft gegeven. Het hof ziet geen aanleiding in dit geval aan de juistheid van diens oordeel te twijfelen.
Het hof acht voorts de verklaring van [Y.] dat het misbruik is gestopt in de tweede of derde klas van de middelbare school toen zij een boek had gelezen over incest en dat ook aan haar vader had getoond, alleszins geloofwaardig.
Tegenover deze sterke bewijsmiddelen is de enkele ontkenning van [X.] van het seksueel misbruik onvoldoende om het bijgebrachte bewijs te ontzenuwen. Ook de door hem overgelegde, deels anonieme, schriftelijke getuigenverklaringen zijn daarvoor volstrekt onvoldoende. Deze getuigen verklaren enkel over hoe [X.] bij hen als persoon overkomt, maar dat zegt niets over hoe [X.] zich thuis buiten de aanwezigheid van derden tegenover [Y.] gedroeg. [X.] is inderdaad vrijgesproken door de strafrechter, maar zoals in r.o. 4.6.1 is overwogen, is de civiele rechter aan dat oordeel niet gebonden. Deze is vrij in het waarderen van de in de civiele procedure overgelegde bewijsmiddelen en kan, uiteraard met inachtneming van de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvorming, op grond daarvan concluderen dat het bewijs is geleverd.
Kortom: [Y.] is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat zij door [X.] seksueel is misbruikt. Dit betekent dat de grieven II tot en met V falen.
4.7.12. Daarmee is ook in hoger beroep komen vast te staan dat [X.], door [Y.] gedurende een groot aantal jaren seksueel te misbruiken, onrechtmatig jegens [Y.] heeft gehandeld en dus aansprakelijk is voor de dientengevolge door [Y.] geleden materiële en immateriële schade.
4.8. Grief VI is gericht tegen de toewijzing van een het bedrag van € 17.500,= inzake immateriële schadevergoeding. Nu op grond van het voorgaande vaststaat dat [X.] [Y.] seksueel heeft misbruikt en daarmee dus ernstig inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke integriteit, heeft [Y.] recht op vergoeding van de door haar geleden immateriële schade. Anders dan [X.] is het hof van oordeel dat de hoogte van de toegekende schadevergoeding gelet op de ernst en duur van het seksueel misbruik, de relatie waarbinnen dit plaats vond, de jonge leeftijd van [Y.] waarop dit is begonnen alsmede gelet op de omstandigheid dat [Y.] daardoor langdurig kampt met psychische problemen, zoals een posttraumatische stressstoornis, in overeenstemming is met hetgeen in dit soort zaken door de Nederlandse rechters wordt toegekend.
Derhalve faalt ook grief VI.
4.9. Volgens grief VII heeft de rechtbank ten onrechte een bedrag van € 1.320,= inzake autokosten toegewezen gelet op de omstandigheid dat [Y.] geen enkel bewijs van de door haar afgelegde kilometers heeft afgelegd, terwijl voorts volgens [X.] de door [Y.] gemaakte berekening van het aantal kilometers niet klopt. Een rit van Sint Annaland naar Middelburg bedraagt namelijk geen 100 doch slechts 74,5 kilometers. Voorts rekent [Y.] voor een enkele reis van Sint Annaland naar Goes 80 kilometer in plaats van 56,6 kilometer en voor een enkele reis van Sint Annaland naar Tholen 20 kilometer. De rechtbank heeft voorts de door [Y.] na de dagvaarding te maken autokosten in verband met het bezoek van haar psychotherapeut te globaal geschat.
4.9.1. Deze grief slaagt. [X.] merkt terecht op dat de door [Y.] gemaakte berekening van het aantal kilometers niet klopt. Het hof berekent daarom zelf, uitgaande van de door [X.] in de toelichting op deze grief genoemde aantal kilometers, die uiteraard moeten worden verdubbeld omdat het steeds gaat om de retourafstand, de hoogte van de kilometervergoeding. Voor de afstand Sint Annaland naar Tholen wordt evenwel uitgegaan van het in de brief van [J.] vermelde adres van Emergis, [adres A.]. Die afstand bedraagt 14,5 kilometer. Voor de afstand Sint Annaland ([adres B.]) – Leiden ([adres C.] te Leiden) gaat het hof op grond van de routeplanner van de ANWB uit van een enkele reisafstand van 110,2 kilometer. Het hof gaat zoals te doen gebruikelijk uit een bedrag van € 0,25 per kilometer. Dit alles leidt tot de volgende berekening:
– 1 keer Sint-Annaland – Leiden (110,2 km x 2 x 0,25) € 55,10
– 4 keer Sint-Annaland – Middelburg (74,5 km x 8 x 0,25) 149,00
– 4 keer Sint-Annaland – Goes (56,6 x 8 x 0,25) 113,20
– 52 keer Sint-Annaland – Tholen (14,5 x 54 x 0,25) 377,00
– 35 keer Sint-Annaland – Tholen (14,5 x 70 x 0,25) 253,75
Dit betekent dat [Y.] recht heeft op in totaal een bedrag van € 930,05. Aangezien [X.] in te toelichting op deze grief geen bezwaar maakt tegen de ingangsdatum van de wettelijke rente, gaat het hof hierna van dezelfde data als de rechtbank uit. Dit betekent dat inzake de autokosten over een bedrag van € 694,30 de wettelijke rente gaat lopen met ingang van 11 oktober 2004 en over een bedrag van € 253,75 met ingang van 2 december 2009.
4.10. Ook al slaagt grief VII, dat doet er niet aan af dat [X.] in conventie grotendeels in het ongelijk is gesteld. [X.] is in eerste aanleg dan ook terecht in de proceskosten van de conventie veroordeeld. Om die reden faalt grief VIII.
4.11. Nu ook in hoger beroep is komen vast te staan dat [X.] jegens [Y.] onrechtmatig heeft gehandeld, volgt daaruit dat de rechtbank de vordering in reconventie terecht heeft afgewezen. [X.] is op juiste en deugdelijke gronden veroordeeld in de proceskosten daarvan. Grief IX is ongegrond. Grief X heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft om die reden geen beoordeling.
4.12. Op grond van het voorgaande wordt het tussenvonnis van 4 maart 2009 bekrachtigd. Het eindvonnis van 2 december 2009 zal worden vernietigd voor zover [X.] daarbij is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 18.820,00 en, in zoverre opnieuw rechtdoende, zal [X.] worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 18.430,05, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hiervoor overwogen.
Voor het overige wordt het vonnis bekrachtigd. Dit betekent dat de vordering van [X.] tot terugbetaling van hetgeen door hem op grond van het eindvonnis is betaald wordt toegewezen tot een bedrag van € 389,95, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals gevorderd.
Dit alles leidt er toe dat [X.] ook in hoger beroep als in overwegende mate in het ongelijk is gesteld en dus wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 4 maart 2009;
vernietigt het vonnis van 2 december 2009 voor zover [X.] daarin is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 18.820,=, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 18.470,00 met ingang van 11 oktober 2004 en over een bedrag van € 350,= met ingang van de datum van het vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening, en
in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [X.] om aan [Y.] te betalen een bedrag van € 18.430,05, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 18.194,30 met ingang van 11 oktober 2004 en over een bedrag van € 253,75 met ingang van 2 december 2009, tot aan de dag der algehele voldoening;
bekrachtigt dit vonnis voor het overige;
wijst de vordering tot terugbetaling van hetgeen door [Y.] op grond van het eindvonnis aan [X.] is betaald toe tot een bedrag van € 389,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2009;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde;
veroordeelt [X.] in de kosten van dit hoger beroep, welke kosten aan de kant van [Y.] tot aan de dag van de uitspraak worden begroot op € 900,00 aan verschotten en op € 894,00 aan kosten advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, P.M. Huijbers-Koopman en H. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 mei 2011.