Hof: vrachtwagen rijdt achter stilstaande auto op snelweg, bewijslastverdeling, 80% eigen schuld auto
Ongeval op snelweg. Vrachtwagen rijdt achterop auto van appellant, die omdat er geen plaats was om uit te voegen diagonaal op puntstuk stilstond, waarbij auto uitstak op rijbaan. 1. Het hof stelt voorop dat op appellant de bewijslast rust van zijn stellingen. De verzekeraar van de vrachtauto hoeft niet de door haar gestelde afwijkende toedracht te bewijzen. Het feit dat sprake is van aanrijding van achteren vormt een belangrijke indicatie dat een bestuurder zich niet aan art 19 RVV (afstand houden) heeft gehouden. Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat voorshands voldoende aannemelijk is dat de vrachtwagenbestuurder te hard heeft gereden en onvoldoende afstand heeft gehouden tot zijn voorganger, en daarmee artikel 19 RVV heeft overtreden. Het hof komt tot dit oordeel op basis van omstandigheden, verklaringen en passages uit rapporten, in onderlinge samenhang beschouwd (zie r.o.5.7). 2. Er veronderstellenderwijs van uitgaande dat verzekeraar niet slaagt in het leveren van tegenbewijs, acht het hof de causale bijdrage van beide partijen aan het ongeval 50%. Immers, als appellant niet was gaan stilstaan op het puntstuk had het ongeval niet kunnen plaatsvinden. 3. Billijkheidscorrectie: fouten appellant meer verwijtbaar; Dit alles leidt het hof voorshands tot het oordeel dat 80% van de schade voor eigen rekening van appellant moet blijven.
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
03-12-2019
Datum publicatie
03-12-2019
Zaaknummer
200.223.892/01
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie
Verkeersongeval op de A12. Artikel 19 RVV. Stilstaan op de snelweg. Eigen schuld. Bewijsopdracht.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.223.892/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/512587 HA ZA 16-679
arrest van 3 december 2019
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. R.B. Milo te Tilburg,
tegen
TVM Verzekeringen N.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: TVM,
advocaat: mr. R.H.J. Wildenburg te Arnhem.
1 Het verloop van de procedure in hoger beroep
1.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
– de appeldagvaarding van 4 juli 2017;
– de memorie van grieven;
– de memorie van antwoord.
– de ter gelegenheid van het “schriftelijk pleidooi” op 24 juli 2018 ingediende pleitnota’s van de zijde van [appellant] en van de zijde van TVM;
– de akte overlegging producties van de zijde van [appellant] van 24 juli 2018;
– de akte overlegging productie van de zijde van TVM van 24 juli 2018.
1.2
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en is arrest gevraagd.
2 De feiten
2.1
De door de rechtbank in het vonnis van 12 april 2017 vastgestelde feiten zijn door [appellant] gedeeltelijk bestreden in de memorie van grieven. Het hof zal uitgaan van de door de rechtbank vastgestelde, door partijen niet bestreden feiten.
2.2
Het gaat in deze zaak om het volgende:
2.2.1
Op [datum] 2011 vond omstreeks 16:40 uur op de A12 in de richting van Gouda een aanrijding plaats ter hoogte van de afrit 9 richting Zevenhuizen (hierna: de afrit) en hectometerpaal 22.9 . Hierbij waren betrokken een personenauto en een vrachtwagen met oplegger. De personenauto, een zwarte Volkswagen Golf IV (hierna: de auto), werd bestuurd door [appellant] . De vrachtwagen, merk DAF (hierna: de vrachtwagen), werd bestuurd door de heer [naam bestuurder 1] (hierna: [naam bestuurder 1] ). De vrachtwagen is WAM-verzekerd bij TVM.
2.2.2
De A12 bestaat ter hoogte van het ongeval uit drie rijbanen en een uitvoegstrook. Op de uitvoegstrook richting de afrit was ten tijde van het ongeval sprake van filevorming. [appellant] reed over de A12 en wilde die via de afrit verlaten. Toen het niet lukte om op de uitvoegstrook in te voegen heeft [appellant] zijn auto op het puntstuk (waar de A12 en de afrit worden gesplitst) gezet. Het uiteinde van de auto van [appellant] stak nog enigszins uit op de A12. Vervolgens heeft de vrachtwagen de auto van [appellant] van achteren aangereden. [appellant] is als gevolg daarvan tegen een vrachtwagen gebotst van het merk Scania (hierna: de Scania ). De Scania werd bestuurd door de heer [naam bestuurder 2] (hierna: [naam bestuurder 2] ).
2.2.3
De politie heeft van het ongeval een proces-verbaal opgemaakt. Zowel [naam bestuurder 1] (verdachte 1), als [appellant] (verdachte 2), als [naam bestuurder 2] (verdachte 3) is daarbij als verdachte aangemerkt. Het proces-verbaal vermeldt over de vermoedelijke toedracht het volgende, waarbij het hof achter de nummers van de verdachten voor de leesbaarheid steeds tussen vierkante haken de bijbehorende naam heeft genoteerd:
“Vermoedelijke toedracht naar aanleiding van verklaringen en onderzoek
Verdachte 2 [ [appellant] ] reed met een snelheid van ongeveer 100 km/h op rijstrook 2. Hij zag dat de afrit Zevenhuizen , nummer 9 vol stond met verkeer. Ook op de vluchtstrook voor deze afrit stond het over een afstand van ongeveer 200 meter vol met verkeer. Voor het einde van de uitvoegstrook is de bestuurder van rijstrook 2 naar rijstrook 3 gewisseld om hier zijn snelheid te verlagen om te kunnen uitvoegen op de afrit Zevenhuizen . Vanaf rijstrook 3 heeft verdachte 2 [ [appellant] ] getracht uit te voegen en heeft daarbij richting aangegeven naar rechts. Verdachte 2 [ [appellant] ] zag dat er geen plaats was om uit te voegen. Verdachte 2 [ [appellant] ] heeft zijn voertuig diagonaal over het puntstuk gepositioneerd achter verdachte 3 [ [naam bestuurder 2] ] en voor een voertuig met kenteken [kentekennummer 1] , waarbij de achterzijde van het voertuig nog gedeeltelijk op rijstrook 3 stond en de voorzijde van het voertuig op de uitvoegstrook stond. Verdachte 2 [ [appellant] ] heeft zijn voertuig op het puntstuk tot stilstand gebracht.
Verdachte 3 [ [naam bestuurder 2] ] bevond zich op de uitvoegstrook van de afrit Zevenhuizen , nummer 9. De bestuurder bevond zich ter hoogte van het puntstuk en stond op het moment van het verkeersongeval stil. Het voertuig van verdachte 3 [ [naam bestuurder 2] ] was niet voorzien van een stootbalk.
Verdachte 1 [ [naam bestuurder 1] ] reed op rijstrook 3 en reed met een snelheid van ongeveer 82 km/h hierbij gebruik makende van de cruise controle van het voertuig. De bestuurder zag dat het druk was en dat de afrit Zevenhuizen , nummer 9 ongeveer 3 kwart was gevuld met verkeer. Voor hem bevonden zich op dat moment geen andere voertuigen en verdachte 1 [ [naam bestuurder 1] ] had vrij zicht. Toen verdachte 1 [ [naam bestuurder 1] ] op ongeveer 3 kwart van de afrit Zevenhuizen was, zag hij op rijstrook 2 een zwarte Volkswagen Golf waarvan de remlichten gingen branden. De afrit is ongeveer 220 meter lang.
Vervolgens zag hij dat de zwarte Volkswagen Golf scherp naar rechts richting de afrit stuurde. Verdachte 1 [ [naam bestuurder 1] ] zag dat de zwarte Volkswagen Golf diagonaal op het puntstuk met de achterzijde nog op rijstrook 3 tot stilstand kwam. Op het moment dat de bestuurder dat remlichten van de zwarte Volkswagen Golf zag is hij zelf ook gaan remmen.
Hierop heeft verdachte 1 [ [naam bestuurder 1] ] de rechterachterzijde van de Volkswagen Golf van verdachte 2 [ [appellant] ] geraakt die vervolgens tegen de linker achterwiel van de bedrijfsauto van verdachte 3 [ [naam bestuurder 2] ] is gekomen en is vervolgens langs de linkerzijde van van de bedrijfsauto van verdachte 3 [ [naam bestuurder 2] ] geschoven en voor deze bedrijfsauto tot stilstand gekomen.
Verdachte 1 [ [naam bestuurder 1] ] heeft zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kunnen brengen over de afstand waarover de weg vrij was en hij deze kon overzien, hierbij ontstond gevaar en hinder en ontstond een verkeersongeval waarbij personen dusdanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat zij per ambulance moesten worden vervoerd.
Verdachte 2 [ [appellant] ] is een volle uitvoegstrook voorbij gereden en heeft zijn voertuig diagonaal op het puntstuk, met de achterzijde van zijn voertuig op rijstrook 3 en zijn voorzijde op de uitvoegstrook tot stilstand gebracht. Hierbij ontstond gevaar en hinder en een verkeersongeval waarbij personen dusdanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat zij per ambulance moesten worden vervoerd.
Verdachte 3 ( [naam bestuurder 2] ) stond stil op de uitvoegstrook. Bij de bedrijfsauto van verdachte 3 was geen stootbalk aanwezig. Hierbij ontstond gevaar en hinder en een verkeersongeval waarbij personen dusdanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat zij per ambulance moesten worden vervoerd.”
2.2.4
De politie heeft [appellant] , [naam bestuurder 1] en [naam bestuurder 2] na het ongeval allen als verdachte verhoord. [appellant] heeft daarbij het volgende verklaard:
“Ik reed op de A12 op de middelste rijstrook. Ik zag dat de uitvoegstrook van de afslag Zevenhuizen vol stond met auto’s. Ook zag ik dat de vluchtstrook voor de uitvoegstrook tot ongeveer 200 meter daarvoor vol stond met auto’s voor de afslag Zevenhuizen . Ik weet niet meer of de matrixborden aan stonden. Ik probeerde om naar rechts te gaan naar de rechterrijstrook/ derde rijstrook, maar ik zag dat ik niet kon invoegen op deze rijstrook, omdat het heel druk was. Ik zag dat het einde van de uitvoegstrook dichterbij kwam. Ik zag dat ik een rijstrook kon opschuiven. Ik schoof op naar de derde rijstrook, omdat ik de afslag wilde halen van Zevenhuizen . Ik zal niet harder hebben gereden dan 100 km/h. Ik remde af op de derde rijstrook. Ik zag dat er op de derde rijstrook minder hard gereden werd. Ik kon op de derde rijstrook komen ter hoogte van waar de uitvoegstrook begon. Vanaf het moment dat ik op de derde rijstrook reed, probeerde ik op de uitvoegstrook te komen. Ik deed mijn knipperlicht aan. Ik zag dat er geen ruimte op de uitvoegstrook was om mijn auto tussen de auto’s te krijgen. Ik zag dat ik het einde naderde van de uitvoegstrook en dat ik er nog steeds niet tussen kon komen. Ik stond bijna stil aan het einde van de uitvoegstrook en ik zette mijn auto tussen twee voertuigen naar rechts ingedraaid. Ik stond op dit moment op de derde rijstrook schuin naar rechts in de richting van de uitvoegstrook gedraaid. Op dit moment reed ik stapvoets mee met het verkeer op de uitvoegstrook om tussen de voertuigen uit te voegen. Vanaf dit moment weet ik niks meer. Ik heb geen voertuig van achteren zien aankomen.”
2.2.5
[naam bestuurder 1] heeft bij het verhoor verklaard:
“Ik kwam vanaf Zoetermeer , daar ben ik de A12 op gereden. Via Pijnacker ben ik binnendoorgereden. Ik was onderweg naar Montfoort , daar moest ik lossen. Ik was de bestuurder van het voertuig met kenteken [kentekennummer 2] met daarachter gekoppeld een 3-assige oplegger kenteken [kentekennummer 3] , ik reed over de rechterrijbaan van de A12 buiten de bebouwde kom in de gemeente Zuidplas op de 3e rijstrook. Ik was de enige inzittende van het voertuig. Ik reed ongeveer 83 km/h op de cruisecontrole.
Het was behoorlijk druk op de weg. De 3 rijstroken waren open en het was behoorlijk vol. Het verkeer reed wel. De afrit echter stond stil. De afrit was ongeveer 3 kwart vol. De matrixborden voor de afrit, voor de locatie van het ongeval gaven 70 aan. Voorbij de afrit zag ik weer een groene pijl op de matrixborden. Voor mij had ik vrij zicht, er reed geen andere vrachtauto voor mij.
Toen ik ongeveer op 3 kwart van de afrit reed zag ik een zwart golf op de middelste rijstrook. Ik zag dat zijn remlichten gingen branden en dat hij scherp naar rechts naar de afrit stuurde. Ik zag dat de zwarte Golf diagonaal tot stilstand kwam met in ieder geval zijn achterzijde nog op de rechter rijstrook. Ik denk dat zijn neus op de witte streep stond.
Op het moment dat ik de zwarte Golf zag remmen ben ik zelf ook gaan remmen. Daarna ging alles heel snel, ik hoorde een hoop kabaal en zag een soort waas voor me. Ik besefte dat ik de zwarte Golf had geraakt. Meteen heb ik mijn vrachtauto tot stilstand gebracht en wilde ik eruit om zo snel mogelijk bij die Golf te komen. Ik kreeg mijn deur niet open, die klemde. Toen ik uit mijn vrachtwagen was zag ik dat er al meerdere mensen waren uitgestapt.”
2.2.6
[naam bestuurder 2] heeft bij het verhoor (onder meer) verklaard:
“Ik ben bij Bleiswijk de Rijksweg A12 opgereden. Ik reed richting Utrecht . Ik wilde de afslag Waddinxveen oprijden. Ik ben ook de afslag opgereden aan het begin van de afslag. Ik reed achter een luxe auto. De hele afslag reed ik ongeveer 5 a 10 km/uur. De matrixborden waren niet aan. De doseerlichten bij Bleiswijk waren niet in werking, wat inhoud dat er geen fileverkeer is.
Plotseling voelde ik aan de achterzijde van de vrachtauto een klap. Ik keek in mijn spiegel. Ik zie aan de linkerzijde van mijn vrachtauto, de zwarte personenauto tollend langs mij heen komen. Vervolgens zie ik de zwarte personenauto, welke nu voor mij staat, tot stilstand komen. Zodra ik de klap hoorde en voelde stond ik stil. Ik ben geladen met ongeveer 4 ton leeg fust.”
2.2.7
De politie heeft verder als getuige gehoord de heer [X] (hierna: [X] ). [X] heeft met betrekking tot het ongeval (onder meer) het volgende verklaard:
“Op dinsdag [datum] 2011, omstreeks 16.30 uur, stond ik stil als bestuurder van een vrachtauto met aanhangwagen, (…), op de rechterrijbaan van de autosnelweg A12, terhoogte van hectometerpaal 22.9 , terplaatse gelegen buiten de bebouwde kom in de gemeente Zuidplas .
Ik stond aldaar stil op de uitrijstrook c.q. afrit terhoogte van het puntstuk in de richting van de bovenaan de afrit gelegen kruising met de N219. Ik was de enige inzittende van deze auto.
Het verkeer voor mij stond eveneens stil.
Op dat moment reed het verkeer op de A12 richting Utrecht vlot door met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur.
Ik heb op dat moment geen rijstrooksignalering in werking gezien.
Toen ik daar stilstond zag ik plotseling een donkergekleurde VW Golf schuin voor mijn cabine op het puntstuk stilstaan. Volgens mij moet hij met zijn achterzijde nog gedeeltelijk de rijstrook hebben gestaan.
Ik dacht nog: “Wat moet hij daar?”
Toen ik weer voor mij keek hoorde ik gelijk een grote klap.
Ik zag de VW Golf naar voren schieten en de voor mij op de afrit stilstaande vrachtauto op het linkerachterwiel raken.
Volgens mij is de VW hierna om zijn as gedraaid.
Het bleek dat de VW tijdens het stilstaan was aangereden door achteropkomende trekker met oplegger van de firma [firmanaam] .”
2.2.8
In het proces-verbaal is door de politie ten aanzien van de weergaven op de matrixborden boven de A12 op het moment en op de plaats van het ongeval het volgende opgenomen:
“De gegevens van de matrixborden boven de rijksweg ten tijde en ter plaatse van het verkeersongeval zijn op gevraagd. Hieruit blijkt dat omstreeks 16.39 uur op de A12 rechts, ter hoogte van hectometerpaal 21.380 de matrixborden boven de weg 70 aangaven. Op dat tijdstip gaven ter hoogte van de hectometerpaal 21.980 en 22.580 de matrixborden boven de weg 50 aan. Ter hoogte van hectometerpaal 23.050, voorbij de afrit Zevenhuizen nummer 9 was er boven alle rijstroken een groene pijl zichtbaar.
Dit geeft aan dat ongeveer 1 minuut voor het verkeersongeval, ter hoogte van de afrit Zevenhuizen nummer 9, op de A12 rechts de gemeente Zuidplas een maximumsnelheid was van 50 km/h zichtbaar was op de matrixborden.”
2.2.9
De Dienst Operationele Ondersteuning en Samenwerking Ongevallenexpertise en Technologische Innovatie van de KLPD (hierna: LVBT) heeft de tachograafdata van de bij het ongeval betrokken vrachtwagens onderzocht (hierna: het tachograafonderzoek). Ten aanzien van het rijgedrag van de vrachtwagen vermeldt het onderzoek van de LVBT (onder meer) het volgende:
“De combinatie reed ongeveer 4 minuten voorafgaand aan het ongeval met een vrijwel constante snelheid van 81 à 84 km/u.
Aansluitend werd er vertraagd van 82 km/u tot aan 77 km/u op het niveau van het gas loslaten. Hierna nam het niveau van de vertraging toe tot die van een lichte remming met de bedrijfsrem tussen 77 en 66 km/u.
Vanaf 66 km/u werd de remming onderbroken door een vertraging met een zeer grote waarde.
De botsing met de personenauto vond plaats bij een snelheid van 66 km/u.
Vervolgens werd er tot 8 km/u vertraagd het niveau van een nood-/abs remming.
Onder de 8 km/u tot aan stilstand nam het niveau van de vertraging af.”
2.2.10
Ten aanzien van het rijgedrag van de Scania vermeldt het onderzoek van de LVBT (onder meer) het volgende:
“De vrachtauto reed ongeveer 2,5 minuut voorgaand aan het ongeval ook met een vrijwel constante snelheid van 81 à 84 km/u.
Aansluitend werd er vertraagd van 82 km/u tot aan 16 km/u.
Het niveau van deze vertraging nam op een geleidelijke en rustige wijze in niveau toe. Bij aanvang was er sprake van het vertragen op een niveau van het gas loslaten, welke vertraging opliep tot die van een lichte remming met de bedrijfsrem.
Hierna nam het niveau van de vertraging tussen 16 km/u en stilstand verder af tot maximaal het niveau van een motorremming. De afgelegde afstand tijdens de vertraging van 16 km/u tot aan stilstand bedroeg ongeveer 28 meter.
De totaal afgelegde afstand vanaf het moment van het vertragen vanaf 82 km/u tot aan stilstand bedroeg ongeveer 460 meter.”
2.2.11
[appellant] heeft door het ongeval letsel opgelopen, waaronder gebroken ribben en een hoofdwond en heeft in verband daarmee enige tijd in het ziekenhuis gelegen.
2.2.12
De strafzaak tegen [appellant] is door de officier van justitie geseponeerd vanwege het feit dat [appellant] “zelf door het gebeurde of de gevolgen daarvan is getroffen”.
2.2.13
In opdracht van [appellant] is op 26 juli 2014 een rapport over de toedracht van het ongeval opgemaakt door ing. [Z] van Ongevallen Analyse Nederland. In opdracht van TVM is dit rapport beoordeeld door [Y] van [Y] Verkeers Ongevallen analyse, die daarover een brief gedateerd 10 oktober 2014 heeft geschreven.
3 De bij de rechtbank ingestelde vordering en het oordeel van de rechtbank
3.1
[appellant] vorderde in eerste aanleg dat de rechtbank:
1.a. primair voor recht verklaart dat TVM (als WAM-verzekeraar) jegens [appellant] gehouden is tot vergoeding van de door [appellant] als gevolg van het ongeval geleden en in de toekomst nog te lijden materiële en immateriële schade,
1.b. subsidiair voor recht verklaart dat TVM gehouden is tot vergoeding van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen percentage van de geleden en nog te lijden schade,
- TVM veroordeelt om aan [appellant] te betalen een bedrag ad € 48.509,32 ten titel van verlies aan arbeidsvermogen, althans een door de rechtbank in redelijkheid en billijkheid vast te stellen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente,
- TVM veroordeelt om te vergoeden de door [appellant] als gevolg van het ongeval in de toekomst te lijden schade, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen percentage daarvan, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
- TVM veroordeelt in de proceskosten.
3.2
[appellant] legde aan zijn vorderingen – samengevat – ten grondslag dat TVM als WAM-verzekeraar van de vrachtwagen gehouden is de schade die hij als gevolg van het ongeval heeft geleden te vergoeden. [naam bestuurder 1] heeft, als bestuurder van de vrachtwagen, onrechtmatig jegens [appellant] gehandeld door in strijd met artikel 19 RVV de vrachtwagen niet op tijd tot stilstand te brengen, waarbij [naam bestuurder 1] de maximumsnelheid in strijd met artikel 63b jo 22 RVV 1990 (hierna: RVV) heeft overschreden. TVM voerde gemotiveerd verweer.
3.3
De rechtbank heeft bij vonnis van 12 april 2017 de vorderingen van [appellant] afgewezen, samengevat omdat [naam bestuurder 1] als bestuurder van de vrachtwagen geen verwijt treft dat hij de aanrijding op de doorgaande derde rijbaan niet heeft kunnen voorkomen. [appellant] is op de valreep abrupt van baan gewisseld, is vervolgens diagonaal gaan stilstaan op het puntstuk, waarbij zijn auto nog deels op de derde rijbaan voor doorgaand verkeer uitstak. Op een dergelijke gevaarlijke manoeuvre kon [naam bestuurder 1] niet anticiperen en hij hoefde dat ook niet. [appellant] heeft zelf een ernstige verkeersfout gemaakt en gehandeld in strijd met artikel 43 lid 2 RVV en bovendien niet de zorgvuldigheid in acht genomen die bij bijzondere manoeuvres, zoals het wisselen van rijstrook, op grond van artikel 54 RVV geldt. Een snelheidsovertreding van [naam bestuurder 1] is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan. Evenmin kan [naam bestuurder 1] verweten worden dat hij niet naar links is uitgeweken.
4 De vordering in hoger beroep
4.1
[appellant] vordert in hoger beroep dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd en dat zijn vorderingen, zoals hij deze heeft geformuleerd bij de rechtbank, alsnog worden toegewezen, met veroordeling van TVM in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
4.2
TVM heeft verzocht het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen.
5 De beoordeling van het hoger beroep
5.1
Met zijn grieven legt [appellant] alle aspecten van de zaak ter beoordeling aan het hof voor. Het hof zal daarom de grieven gezamenlijk behandelen en daarbij de stellingen van TVM uit het hoger beroep en de eerste aanleg betrekken.
5.2
Volgens [appellant] is de toedracht van het ongeval als volgt.
–
[appellant] reed over de middelste rijbaan.
–
Ter hoogte van de afrit die hij wilde nemen was sprake van filevorming, zodanig dat er op de vluchtstrook al een rij auto’s stilstond.
–
[appellant] is ter hoogte van het begin van de eigenlijke afrit op de meest rechtse baan gekomen.
–
Hij kon toen niet invoegen omdat de hele afrit volstond en hij er niet tussen werd gelaten.
–
Hij reed stapvoets langs de uitvoegstrook.
–
Aan het einde van de uitvoegstrook is hij naar rechts ingedraaid gaan stilstaan op het puntstuk.
–
Ten tijde van het ongeval gaven de matrixborden iets voor de ongevalsplek 70 km/h aan en ter hoogte van de ongevalsplek 50 km/h.
5.3
[appellant] heeft hierover nog aangevoerd dat voor zover hij tegenover de politie iets anders heeft verklaard, dat op een vergissing berust. Ten tijde van de comparitie in eerste aanleg heeft hij bovendien verklaard, dat hij 1 à 2 minuten heeft stilgestaan op het puntstuk alvorens hij door de vrachtwagen werd geraakt.
5.4
Volgens [appellant] heeft [naam bestuurder 1] , de bestuurder van de vrachtwagen, een fout gemaakt door zich niet aan de maximumsnelheid te houden en doordat hij niet in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij was, en handelde hij daarmee in strijd met artikel 19 RVV. [appellant] erkent dat hij een verkeersfout heeft gemaakt door stil te staan op het puntstuk, maar betwist dat dit de (hoofd)oorzaak van het ongeval is geweest.
5.5
TVM stelt dat het volgende is gebeurd.
–
[appellant] reed met een snelheid van ongeveer 100 km per uur over de middelste strook.
–
Toen hij het einde van de (officiële) uitvoegstrook naderde, heeft hij de vrachtwagen die door [naam bestuurder 1] werd bestuurd ingehaald is hij voor die vrachtwagen langs al remmend in één keer via de rechterstrook het puntstuk opgeschoten en daar tot stilstand gekomen.
5.6
Hiermee heeft [appellant] volgens TVM gehandeld in strijd met artikel 43 lid 2 RVV, dat stilstaan op de autosnelweg verbiedt, en artikel 77 lid 1 RVV dat verbiedt gebruik te maken van onder meer puntstukken. Volgens TVM betekent deze toedracht dat de bestuurder van de vrachtwagen, [naam bestuurder 1] , een aanrijding redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen, omdat hij geen rekening hoefde te houden met de door [appellant] onverhoeds in strijd met verkeersregels uitgevoerde manoeuvre.
5.7
Het hof stelt voorop dat op [appellant] de bewijslast rust van de stellingen die hij ten grondslag legt aan zijn vordering; TVM hoeft niet de door haar ten verwere gestelde afwijkende toedracht te bewijzen. Het hof neemt verder tot uitgangspunt dat artikel 19 RVV bepaalt dat een bestuurder in staat moet zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is. Anders gezegd: bestuurders moeten voldoende afstand houden van hun voorganger, zodat zij hun auto tot stilstand kunnen brengen binnen de afstand tot hun voorganger, als laatstgenoemde plotseling tot stilstand komt. Het feit dat sprake is van aanrijding van achteren vormt een belangrijke indicatie dat een bestuurder zich niet aan deze regel heeft gehouden. Dit kan anders zijn indien een ander onverhoeds vlak voor de bestuurder invoegt met een veel lagere snelheid en/of vervolgens meteen sterk remt, zodanig dat het voor de achterop rijdende bestuurder redelijkerwijs niet meer mogelijk is zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen. Het is deze toedracht die zich volgens TVM heeft voorgedaan. De rechtbank heeft deze toedracht als vaststaand aangenomen en daarom de vordering afgewezen.
5.8
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat voorshands voldoende aannemelijk is dat [naam bestuurder 1] te hard heeft gereden en onvoldoende afstand heeft gehouden tot zijn voorganger, en daarmee artikel 19 RVV heeft overtreden. Het hof komt tot dit oordeel op basis van de volgende omstandigheden, verklaringen en passages uit rapporten, in onderlinge samenhang beschouwd.
5.8.1
Er is sprake van een aanrijding van achteren.
5.8.2
Vast staat (uit de tachograafgegevens) dat [naam bestuurder 1] tot kort voor de aanrijding op de cruise control 81 à 84 km/u reed. Verder is gebleken dat de matrixborden hetzij een snelheid van 70 km/u aangaven (zoals [naam bestuurder 1] zelf verklaart), hetzij een snelheid van 50 km/u. [Z] schrijft hierover in zijn rapport van 26 juli 2014:
“Uit de tachograafschijfanalyse volgt aantoonbaar dat de DAF harder reed dan de toegestane snelheid, en ook waar de DAF zich op dat moment bevond. De chauffeur van de DAF stelt dat de matrixborden 70 toonden, maar rekening houdende met het tijdstip van het ongeval (16:40) zo volgt ook uit de tachograaf) en de logbestanden van Rijkswaterstaat, lijkt een toegestane snelheid van 50 km/h veel aannemelijker.”
Deze conclusie van dit alles is, dat [naam bestuurder 1] zich kort voor het moment van de aanrijding niet aan de ter plaatse via de matrixborden voorgeschreven maximum snelheid hield, waarbij het hof er van uitgaat dat de matrixborden ten hoogste een maximumsnelheid van 70 km/u aangaven. Het hof volgt niet de stelling van TVM dat [naam bestuurder 1] daarvoor geen blaam treeft omdat hij “met het overige verkeer meereed”, dit te minder nu vaststaat dat het verkeer op de uitvoegstrook (nagenoeg) stilstond.
5.8.3
De enige verklaring die steun biedt aan de lezing van TVM over het onverhoeds invoegen is de verklaring die [naam bestuurder 1] bij de politie heeft afgelegd (zie het citaat punt 2.2.5 hierboven). [naam bestuurder 1] verklaart dat [appellant] plotseling vanaf de middenbaan al remmend de rechterbaan opkwam. [naam bestuurder 1] verklaart echter niet, dat [appellant] sterk remde. De verklaring van [naam bestuurder 1] moet bovendien worden gezien in het licht van het feit dat hij werd gehoord als verdachte hetgeen maakt dat hij mogelijk een voor zichzelf positiever beeld heeft willen schetsen. Het valt zeker niet uit te sluiten dat [appellant] al langer voor [naam bestuurder 1] reed terwijl hij vaart minderde. In het rapport [Z] van OAN van 26 juli 2014 (dat is opgemaakt in opdracht van [appellant] ), is hierover het volgende opgenomen:
“De DAF -bestuurder [ [naam bestuurder 1] ] verklaart dat hij de remlichten van de Volkswagen [ [appellant] ] zag oplichten en het voortuig scherp naar de afrit zag sturen. Er wordt niet verklaard dat de Volkswagen krachtig afremde. Dit harmonieert met de lezing van de Volkswagen -bestuurder [ [appellant] ], die stelt dat hij na afremmen stapvoets met het verkeer meerijdt teneinde uit te kunnen voegen. Uit de sporen en tachograafschijfanalyse volgt dat de DAF pas na de botsing het krachtigst heeft geremd. Gelet op het snelheidsverschil tussen de DAF en de Volkswagen kan de laatstgenoemde niet íneens voor de DAF zijn verschenen en rijst het vermoeden dat de bestuurder van de DAF (om welke reden dan ook) te laat of onjuist reageerde.”
5.8.4
In een in opdracht van TVM door MVOA opgestelde reactie op het rapport van [Z] van 26 juli 2014 is het volgende opgenomen:
“Na het nodige te hebben nagerekend en op basis van hetgeen door de politie is verzameld en vastgelegd, kan ik stellen, dat de bestuurder van de DAF de aanrijding wel had kunnen voorkomen indien er werd gereden met de genoemde snelheid van 50 of 70 km/h”.
Hieruit volgt dat de door TVM geraadpleegde deskundige de conclusies van [Z] op technisch gebied onderschrijft. Dat daarbij geen rekening is gehouden met de eigen verkeersfouten van [appellant] (waarop het hof hieronder zal terugkomen) maakt dat niet anders.
5.8.5
Uit het rapport van OAN volgt verder dat, uitgaande van de snelheid van [appellant] van 100 km/u (welke snelheid ook TVM tot uitgangspunt neemt), de remweg om te komen tot 10 km/u uitgaande van een normale afremming, 150 meter is. OAN gaat er daarbij van uit dat de snelheid van [appellant] ten tijde van het voorval 10 km/u was. Deze remweg verhoudt zich niet met de lezing, dat [appellant] [naam bestuurder 1] eerst (met 100 km/u) passeerde en vervolgens zo ongeveer haaks op de rijrichting voor de door [naam bestuurder 1] bestuurde vrachtwagen langs het puntstuk “op is geschoten”; op die manier wordt immers geen afstand van 150 meter afgelegd. Daarbij komt nog dat zowel [appellant] zelf als getuige Eijkelenboom heeft verklaard dat [appellant] stilstond op het puntstuk ten tijde van de botsing (hetgeen betekent dat de remweg van [appellant] nog langer geweest moet zijn).
5.8.6
Uit de tachograafgegevens van de vrachtwagen blijkt dat [naam bestuurder 1] geen noodremming heeft uitgevoerd. Dit is slecht te rijmen met het scenario dat [appellant] zijn auto voor de vrachtwagen gooide en [naam bestuurder 1] vervolgens [appellant] niet meer kon ontwijken. Een dergelijke actie zou toch tot een noodremming door [naam bestuurder 1] hebben geleid. Het ontbreken van een noodremming is een aanwijzing dat [naam bestuurder 1] de situatie (langzaam rijden en vervolgens stilstaan door [appellant] ) onjuist heeft ingeschat.
5.8.7
[appellant] en [naam bestuurder 1] hebben verschillend verklaard over de situatie op de afrit. Volgens [appellant] stond de afrit én een deel van de ervoorgelegen vluchtstrook helemaal vol, volgens [naam bestuurder 1] stond de afrit voor driekwart vol. In beide lezingen geldt echter dat er een groot snelheidsverschil is tussen de afrit en de meest rechterrijbaan en dat [naam bestuurder 1] rekening moest houden met personen die nog op de afrit wilden komen.
5.9
Het voorgaande brengt mee dat het hof niet de stelling van TVM volgt dat sprake is geweest van een overmachtssituatie. Het hof volgt overigens evenmin de stelling van [appellant] dat van [naam bestuurder 1] kon worden gevergd dat hij naar links zou uitwijken. De reden daarvoor is dat het plotseling uitwijken met een zware vrachtwagen die rond de 80 km/u rijdt, gevaarlijk is voor de andere weggebruikers.
5.10
TVM heeft aangeboden tegenbewijs te leveren en zal daartoe in de gelegenheid worden gesteld. Het gaat dan om bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan volgen dat [appellant] onverhoeds vlak voor de bestuurder van de vrachtwagen is ingevoegd met een zodanig lage snelheid en/of vervolgens meteen zo sterk heeft geremd, dat het voor de achterop rijdende bestuurder (uitgaande van de maximumsnelheid ter plaatse van 70 km/u) redelijkerwijs niet meer mogelijk is zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen.
5.11
Voor het geval TVM afziet van het leveren van tegenbewijs, of het geval dit niet leidt tot het ontzenuwen van hetgeen voorshands bewezen is geacht, overweegt het hof het volgende. TVM heeft subsidiair een beroep gedaan op – maximale – eigen schuld aan de zijde van [appellant] , omdat hij in strijd met artikel 43 lid 2 RVV tot stilstand is gekomen op de autosnelweg, en daarbij in strijd met artikel 77 lid 1 RVV gebruik heeft gemaakt van een verdrijvingsvlak. Het hof is met TVM van oordeel dat deze verkeersfouten meebrengen dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [appellant] . De in artikel 19 RVV neergelegde regel is, in een situatie als de onderhavige (doorgaand verkeer op de autosnelweg), bedoeld om te voorkomen dat ongelukken gebeuren doordat de voorliggende voertuigen als gevolg van een calamiteit of anderszins gedwongen zijn vaart te minderen of te stoppen. In dit geval was [appellant] niet gedwongen om te stoppen. Hij had er, toen invoegen niet (meer) lukte, voor kunnen en moeten kiezen om door te rijden en van de volgende afslag gebruik te maken. In geen geval had hij met zijn voertuig (nagenoeg) mogen gaan stilstaan op het puntstuk, terwijl zijn auto nog gedeeltelijk over de rijbaan uitstak. Er nog steeds veronderstellenderwijs van uitgaande dat TVM niet slaagt in het leveren van tegenbewijs, acht het hof de causale bijdrage van beide partijen aan het ongeval 50%. Immers, als [appellant] niet was gaan stilstaan op het puntstuk had het ongeval niet kunnen plaatsvinden. Hetzelfde geldt als [naam bestuurder 1] zich aan de maximumsnelheid had gehouden en (vervolgens) voldoende afstand had gehouden van [appellant] .
5.12
Vervolgens moet het beroep van TVM op de billijkheidscorrectie beoordeeld worden. TVM stelt dat de fout van [appellant] vele malen meer verwijtbaar is dan de (eventuele) fout van [naam bestuurder 1] . Volgens TVM moet dit er toe leiden dat de schade geheel voor rekening van [appellant] blijft. Het hof acht met TVM de fouten van [appellant] meer verwijtbaar dan die van [naam bestuurder 1] . De reden daarvoor is dat het stilstaan op de snelweg een bewuste beslissing is geweest, terwijl het gevaarzettend karakter daarvan algemeen bekend moet worden geacht. Er was bovendien geen goede reden om te gaan stilstaan: [appellant] had zich moeten realiseren dat hij de afslag had gemist en dat hij moest doorrijden naar de volgende afslag. Dit alles leidt het hof voorshands tot het oordeel dat 80% van de schade voor eigen rekening van [appellant] moet blijven.
5.13
Het hof ziet aanleiding om bij deze stand van zaken een comparitie te gelasten, teneinde een minnelijke regeling te beproeven en/of de mogelijkheden van nadere bewijslevering te bespreken. Ook kan dan de omvang van de schade aan de orde komen en de vraag of sprake is van een medische eindsituatie.
5.14
[appellant] wordt verzocht uiterlijk drie weken voor de comparitiedatum een actuele schadestaat voorzien van onderliggende bescheiden (of voorzien van een verwijzing naar die bescheiden, voor zover die al in het geding zijn gebracht) aan de wederpartij en het hof toe te zenden.
5.15
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
Beslissing
–
beveelt partijen in persoon, als het om een rechtspersoon gaat, deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is om een schikking aan te gaan, vergezeld van hun raadslieden, voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling te verschijnen voor de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. D.A. Schreuder in één der zalen van het Paleis van Justitie, Prins Clauslaan 60 te ’s-Gravenhage op 24 januari 2020 om 09:30 uur;
–
bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen in de maanden januari tot en met april 2020, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de comparitie zal vaststellen;
–
verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor de comparitie niet nodig is;
–
verzoekt [appellant] uiterlijk drie weken vóór de comparitie een schadestaat toe te zenden aan de wederpartij en de griffie handel van dit hof, voorzien van onderliggende bescheiden;
– houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.A. Schreuder, F.R. Salomons en B.R. ter Haar en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 december 2019 in aanwezigheid van de griffier.