Rb: 14-jarige jongen en ouders aansprakelijk voor mishandeling meisje in discotheek, behoudens tegenbewijs
Eiseres wordt in discotheek mishandeld door 14 jarige jongen (gedaagde 3); de jongen is hiervoor strafrechtelijk veroordeeld. Eiseres stelt de jongen en zijn ouders (o.g.v. art 6:169 lid 2 BW) aansprakelijk. De rechtbank acht gedaagde 3 en de ouders aansprakelijk, behoudens tegenbewijs. De rechtbank laat gedaagden toe tot tegenbewijs tegen het door de strafrechter bewezen feit dat gedaagde 3 in de discotheek deel uitmaakte van een groep die eiseres heeft geslagen en geschopt en tot het leveren van bewijs van eigen schuld van eiseres.
ECLI:NL:RBROT:2022:1452, Rechtbank Rotterdam, C/10/579797 / HA ZA 19-732 (rechtspraak.nl)
ECLI:NL:RBROT:2022:1452
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
16-02-2022
Datum publicatie
28-02-2022
Zaaknummer
C/10/579797 / HA ZA 19-732
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige daad. Mishandeling in het uitgaansleven door minderjarige. Aansprakelijkheid. Groepsaansprakelijkheid. Bewijskracht strafvonnis. Tegenbewijs. Bewijslevering. Eigen schuld. Aansprakelijkheid van ouders.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/579797 / HA ZA 19-732
Vonnis van 16 februari 2022
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. P. Barendregt te Capelle aan den IJssel,
tegen
- [gedaagde 1], mede in haar hoedanigheid van ouder die de ouderlijke macht uitoefent (uitoefende) en optreedt (optrad) als wettelijk vertegenwoordiger van [gedaagde 3] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
- [gedaagde 2], mede in zijn hoedanigheid van ouder die de ouderlijke macht uitoefent (uitoefende) en optreedt (optrad) als wettelijk vertegenwoordiger van [gedaagde 3] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
- [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagden,
advocaat mr. D.J. Moll te Rotterdam.
Eiseres zal hierna [eiseres] genoemd worden. Gedaagden sub 1 en 2 zullen gezamenlijk de ouders genoemd worden. Gedaagde sub 3 zal hierna [gedaagde 3] genoemd worden.
1.De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
–
het tussenvonnis van 31 maart 2021, waarbij [eiseres] in de gelegenheid is gesteld om [gedaagde 3] in dit geding op te roepen;
–
het exploit van 16 april 2021, waarbij [gedaagde 3] in het geding is opgeroepen.
1.2.
Voor [gedaagde 3] heeft mr. D.J. Moll zich gesteld. Per B16-formulier heeft hij het volgende aangegeven:
“Tevens wil ik u hierdoor verzoeken om al hetgeen namens gedaagden 1 en 2 (de ouders) tot op heden reeds is gesteld in de procedure (bij conclusie van antwoord en dupliek almede ter comparitie van partijen) ter betwisting van de vordering van eiseres als hier woordelijk herhaald en ingelast te beschouwen namens mevrouw [gedaagde 2] . Dit geldt ook voor het reeds gedane bewijsaanbod.
Namens alle gedaagden verzoek ik u hierdoor tevens om vonnis te wijzen in de zaak.”
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.
[eiseres] , geboren op [geboortedatum eiseres] 2001 , is op 18 maart 2016 in de discotheek [naam discotheek] te Vlaardingen mishandeld. [eiseres] is tegen haar lichaam en hoofd geschopt. Ten gevolge van de mishandeling is zij buiten bewustzijn geraakt.
2.2.
Bij vonnis op tegenspraak van 25 januari 2018 is [gedaagde 3] , geboren op [geboortedatum gedaagde 3] 2001, door de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam (hierna: de strafrechter) vanwege openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen veroordeeld tot voorwaardelijke jeugddetentie en een werkstraf.
2.3.
De strafrechter heeft in dit vonnis in totaal drie geweldsincidenten, respectievelijk gepleegd op 19 januari 2016, 18 maart 2016 en 1 april 2016, bewezen verklaard. In de zaak [naam discotheek] (het incident van 18 maart 2016) is het volgende bewezen verklaard:
zij op 18 maart 2016 te Vlaardingen in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten discotheek [naam discotheek] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [eiseres] , welk geweld bestond uit het
– tegen de nek van die [eiseres] slaan en
– aan de haren van die [eiseres] trekken en
– tegen het hoofd en tegen de rug en benen van die [eiseres] slaan en schoppen, terwijl die [eiseres] al dan niet op de grond lag;
2.4.
De strafrechter heeft voorts, voor zover hier relevant, de volgende veroordeling uitgesproken:
“legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [rb.: [naam benadeelde] , ouder van [eiseres] ] te betalen € 2.000,- (hoofdsom, zegge: tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening; (…);”
2.5.
Tegen dit vonnis is geen rechtsmiddel aangewend, zodat het in kracht van gewijsde is gegaan.
2.6.
Per brief van 20 augustus 2018 zijn [gedaagde 3] en haar ouders namens [eiseres] aansprakelijk gesteld voor de door [eiseres] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade.
3.De vordering
3.1.
De – verminderde – vordering van [eiseres] luidt om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat [gedaagde 3] en/of haar ouders ex artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) en/of op grond van artikel 6:169 lid 2 BW aansprakelijk zijn voor de gevolgen van de jegens [eiseres] gepleegde in de dagvaarding omschreven onrechtmatige daad d.d. 18 maart 2016 te Vlaardingen,
- [gedaagde 3] en/of haar ouders te veroordelen tot vergoeding van alle door [eiseres] dientengevolge geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- [gedaagde 3] en/of haar ouders te veroordelen aan [eiseres] te betalen de kosten van het geding, daaronder begrepen de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf de bedoelde termijn tot aan de voldoening.
3.2.
[eiseres] grondt haar vordering jegens [gedaagde 3] op onrechtmatige daad en subsidiair op groepsaansprakelijkheid (artikel 6:162 BW en artikel 6:166 BW). Jegens de ouders baseert [eiseres] zich op art. 6:169 lid 2 BW, nu [gedaagde 3] destijds 14 jaar oud was.
3.3.
Zij stelt daartoe het volgende. Uit het vonnis van 25 januari 2018 volgt dat de strafrechter bewezen acht dat [gedaagde 3] op de bewuste tijd en plaats openlijk in vereniging geweld jegens [eiseres] heeft gepleegd.
Van deelneming aan een groep door [gedaagde 3] is sprake, omdat zij door uit te dagen en te slaan en te schoppen een bijdrage heeft geleverd aan de gedragingen die het gevaar voor schade hebben doen ontstaan. Deze mishandeling is aan te merken als een onrechtmatige daad, waarvoor [gedaagde 3] aansprakelijk is.
Ten gevolge van de mishandeling heeft [eiseres] lichamelijk en psychisch letsel opgelopen. Dientengevolge heeft zij ook schade geleden, in ieder geval bestaande uit ziektekosten, medicijnkosten, reiskosten, parkeerkosten, kosten in verband met huishoudelijke hulpbehoefte, verlies van arbeidsvermogen, studievertraging en immateriële schade.
3.4.
Ten tijde van de mishandeling was [gedaagde 3] 14 jaar oud. Krachtens artikel 6:169 lid 2 BW is de ouder aansprakelijk voor de schadeveroorzakende gedragingen van een kind in de leeftijd van 14 of 15 jaar, tenzij de ouder niet kan worden verweten dat hij of zij de gedraging van het kind niet heeft belet. De ouders van [gedaagde 3] zijn mede aansprakelijk, nu niet is gebleken dat hen niet verweten kan worden dat zij de gedragingen van dochter niet hebben belet, aldus nog steeds [eiseres] .
3.5.
Het verweer van [gedaagde 3] en de ouders strekt tot afwijzing van de vordering, althans tot matiging van de schadevergoeding, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure.
3.6.
[gedaagde 3] en de ouders voeren de volgende verweren.
(1) [gedaagde 3] heeft niet onrechtmatig jegens [eiseres] gehandeld. Voor het geval [eiseres] door het door [gedaagde 3] erkende handelen schade zou hebben geleden, doet [gedaagde 3] een beroep op eigen schuld (artikel 6:101 BW)
(2) De ouders zijn niet aansprakelijk op grond van artikel 6:169 lid 2 BW, nu hen niet verweten kan worden dat zij de vermeende gedragingen van [gedaagde 3] niet hebben belet.
(3) [gedaagde 3] en de ouders betwisten dat [eiseres] door het handelen van [gedaagde 3] lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen en daardoor (im)materiële schade heeft geleden.
3.7.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.
De rechtbank
4.2.
[eiseres] heeft haar vordering verminderd, in die zin dat zij schadevergoeding nader op te maken bij staat vordert en niet langer betaling van een bedrag aan schadevergoeding. Zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, kan eiser te allen tijde zijn eis verminderen. De rechtbank zal recht doen op de verminderde, onder 3.1 weergegeven, eis.
4.3.
Ingevolge artikel 161 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) levert een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen, vonnis waarbij de strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs op van dat feit. Gelet op de hierboven geciteerde bewezenverklaring leidt dat ertoe dat, behoudens tegenbewijs door [gedaagde 3] , vaststaat dat [gedaagde 3] [eiseres] samen met anderen heeft mishandeld en dat deze mishandeling lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. Weliswaar volgt uit die bewezenverklaring niet zonder meer dat [gedaagde 3] alle bewezen verklaarde handelingen zelf heeft verricht (en dus uit hoofde van art. 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade), maar wel dat zij deel uitmaakte van een groep die die handelingen verrichtte. In civielrechtelijke zin levert dat, in de gegeven omstandigheden, in beginsel aansprakelijkheid ex art. 6:166 BW op.
4.4.
[gedaagde 3] en de ouders bieden echter uitdrukkelijk tegenbewijs aan door het doen horen van [gedaagde 3] , [persoon A] , [persoon B] , [persoon C] (zonder achternaam) en [persoon D] (zonder achternaam) en de andere aanwezigen die avond, die kunnen verklaren wat er zich heeft afgespeeld in die discotheek op de bewuste avond en de door van [gedaagde 3] gestelde toedracht kunnen bevestigen.
Die toedracht is volgens [gedaagde 3] als volgt. Er heeft weliswaar een incident tussen [eiseres] en [gedaagde 3] plaatsgevonden, maar [gedaagde 3] was niet de agressor. [eiseres] heeft als eerste geduwd en nadat [gedaagde 3] zich verweerde door terug te duwen, heeft [eiseres] vervolgens zelf als eerste geslagen, waarop [gedaagde 3] haar heeft moeten afweren en beiden ten val zijn gekomen. [gedaagde 3] heeft zich, door zich louter te verweren tegen het geweld van [eiseres] , niet onrechtmatig jegens haar gedragen. [gedaagde 3] maakte geen deel uit van een groep bij deze aanvang van het incident. Eerst nadat [gedaagde 3] bij [eiseres] is weggehaald hebben andere aanwezige personen haar kennelijk in groepsverband geschopt en geslagen. [gedaagde 3] heeft [eiseres] niet tegen haar hoofd, rug en/of benen geschopt, terwijl [eiseres] al dan niet op de grond lag. Verwezen wordt naar de verklaring van [persoon A] in de strafprocedure.
4.5.
De verklaring van [persoon A] als geciteerd als bijlage II bij het strafvonnis, bewijsmiddel 3, luidt:
[persoon B] en [voornaam gedaagde 3] [ [gedaagde 3] , opm rb] stonden bij dat meisje en ik stond bij [persoon C] . Ik stond stil. Toen werd er opeens geduwd. Ik dacht normaal duwen. Ik zag ineens dat [voornaam gedaagde 3] en dat meisje op de grond lagen. Ik zag dat een jongen [voornaam gedaagde 3] van dat meisje af trok. Ik zag dat er gevochten was met [voornaam gedaagde 3] .
Ik hoorde buiten dat [voornaam gedaagde 3] haar ging aanspreken en dat dat meisje haar toen had geduwd. En dat [voornaam gedaagde 3] haar terug duwde. En dat dat meisje haar toen een klap had gegeven en dat [voornaam gedaagde 3] toen een klap terug gaf en dat ze toen gingen vechten.
4.6.
Mede in aanmerking nemend de verwijzing naar deze verklaring is de betwisting voldoende gemotiveerd. [gedaagde 3] en de ouders zullen in de gelegenheid worden gesteld om overeenkomstig hun (concrete en gespecificeerde) aanbod tegenbewijs te leveren als na te melden.
De rechtbank merkt daarbij overigens op dat niet volstaat dat komt vast te staan dat ook [eiseres] geweld heeft gebruikt en evenmin dat zij is begonnen. Het gaat erom dat [gedaagde 3] , gegeven de situatie, geen reële andere mogelijkheid had dan het gebruik van geweld en dat haar daarvan geen verwijt te maken valt. Voorts is, voor wat betreft de aansprakelijkheid ex art. 6:166 BW, vereist dat de door de strafrechter bewezen geachte deelname aan de groep ten tijde van het geweld wordt ontzenuwd.
4.7.
[gedaagde 3] en de ouders beroepen zich voorts op eigen schuld aan de zijde van [eiseres] . Hiervan is sprake indien de door [eiseres] geleden schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiseres] moet kan worden toegerekend. Dit beroep berust op hetzelfde feitelijk relaas als hierboven is omschreven, in het bijzonder dat [eiseres] die avond eerst geweld heeft gepleegd jegens [gedaagde 3] . [gedaagde 3] en de ouders zijn de partij op wie ingevolge artikel 150 Rv de bewijslast rust ter zake het beroep op eigen schuld. Mitsdien zullen [gedaagde 3] en de ouders worden toegelaten tot dit bewijs.
4.8.
Gelet op de samenhang tussen het door [gedaagde 3] en de ouders te leveren tegenbewijs en het door [gedaagde 3] en de ouders te leveren bewijs van de eigen schuld, dient de (tegen)bewijslevering ten aanzien van de mishandeling en de eigen schuld gelijktijdig te geschieden.
4.9.
Voor het geval het tegenbewijs niet wordt geleverd en dus moet worden aangenomen dat [gedaagde 3] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld, wordt reeds het volgende overwogen.
4.10.
Ten aanzien van de aansprakelijkheid van de ouders overweegt de rechtbank als volgt. Voor schade, toegebracht door de ten tijde van het geweldsincident 14 jaar oude [gedaagde 3] , zijn de ouders in beginsel aansprakelijk. Dit is anders indien de ouders niet kan worden verweten dat zij de gedragingen van [gedaagde 3] niet hebben belet. In casu dienen de ouders te stellen en bij betwisting te bewijzen dat zij ten opzichte van [gedaagde 3] een zodanige zorg in acht hebben genomen ter voorkoming van nadeel voor derden door de gedragingen van [gedaagde 3] als in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht.
[eiseres] heeft er in dit verband op gewezen dat uit het voornoemde strafvonnis blijkt dat [gedaagde 3] op 19 januari 2016 openlijk en in vereniging geweld heeft gebruikt tegen een ander minderjarig meisje. Soortgelijke incidenten vonden op 1 en 19 april 2016 nogmaals plaats. De ouders van [gedaagde 3] moeten in ieder geval van het eerste incident in januari 2016 op de hoogte zijn geweest, omdat uit het strafvonnis blijkt dat [gedaagde 3] reeds op 1 februari 2016 in verzekering is gesteld als gevolg van het incident in januari van dat jaar. Ook is [gedaagde 3] op of omstreeks 4 maart 2016, kort voor het onderhavige incident, opgepakt wegens poging tot diefstal. Ondanks dat de strafrechter dit feit niet wettig en overtuigend bewezen heeft geacht, is [gedaagde 3] wel direct op 4 maart 2016 als verdachte aangehouden en is er aangifte tegen haar gedaan. Ook hiervan zouden de ouders op de hoogte geweest moeten zijn.
Hiertegenover acht de rechtbank de enkele stelling dat de ouders niet op de hoogte waren van de voorafgaande contacten met politie en justitie onvoldoende toegelicht om als gemotiveerde betwisting te gelden dat hen geen verwijt kan worden gemaakt dat zij deze gedragingen niet hebben belet. Weliswaar moet een kind van 14 jaar zich binnen bepaalde grenzen vrijelijk kunnen bewegen, doch op grond van de omstandigheid dat [gedaagde 3] op bovengenoemde wijze ‘met politie en justitie’ in aanraking begon te komen, was juist een bijzondere zorg nodig geweest. Dit had in ieder geval ingehouden het [gedaagde 3] beletten zonder toezicht aan het uitgaansleven te laten deelnemen, waar geweldsincidenten relatief veel voorkomen. Deze zorg is kennelijk nagelaten, dan wel in ieder geval onvoldoende geweest. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de ouders kan worden verweten dat zij de gedragingen van [gedaagde 3] niet hebben belet, zodat zij naast [gedaagde 3] aansprakelijk zijn voor de gevolgen van de mishandeling.
4.11.
Voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure is niet vereist dat [eiseres] reeds thans bewijst dat zij schade heeft geleden. Het is voldoende dat zij de mogelijkheid dat zij ten gevolge van de onrechtmatige daad schade heeft geleden aannemelijk heeft gemaakt. Vast staat dat [eiseres] is mishandeld en ook staat vast dat zij na het incident direct naar het ziekenhuis is vervoerd, dat daar letsel is vastgesteld en dat zij daarvoor is behandeld. Voldoende aannemelijk is dat er een causaal verband is tussen de mishandeling en het letsel.
Dat [eiseres] ten gevolge van dat letsel enige schade heeft geleden, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk. [eiseres] is immers aansluitend op de mishandeling in het ziekenhuis opgenomen en heeft pijn ondervonden als gevolg van de mishandeling, zodat aannemelijk is dat zij immateriële schade heeft geleden. Ook is aannemelijk dat sprake is geweest van enige materiele schade, die niet is vergoed door de ziektekostenverzekeraar. Voorshands is aannemelijk dat de schade het door de strafrechter toegekende bedrag van € 2.000 overstijgt.
In hoeverre er causaal verband bestaat tussen het gestelde (somatische en psychische) letsel en de gestelde daarmee samenhangende schade in de vorm van (onverzekerde kosten voor) medische behandeling, huishoudelijke hulp, studievertraging en verlies van arbeidsvermogen is zonder onderzoek door (een) deskundige(n) niet vast te stellen. Die vragen dienen in de schadestaatprocedure te worden beantwoord.
4.12
Opmerking verdient dat, in geval [gedaagde 3] niet slaagt in het tegenbewijs maar wel komt vast te staan dat sprake is van eigen schuld die, ook na toepassing van de billijkheidscorrectie ex art. 6 :101 BW, leidt tot het oordeel dat [gedaagde 3] aansprakelijk is voor een deel van de schade, dat oordeel doorwerkt in hetgeen hiervoor onder 4.10 en 4.11 werd overwogen.
Zo nodig kunnen partijen hierop na bewijslevering nader terugkomen.
4.13
In afwachting van de bewijsverrichtingen zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
5.De beslissing
De rechtbank
5.1.
laat [gedaagde 3] en de ouders toe tot tegenbewijs tegen het door de strafrechter bewezen feit dat [gedaagde 3] op 18 maart 2016 in de discotheek [naam discotheek] te Vlaardingen deel uitmaakte van een groep die [eiseres] heeft geslagen en geschopt,
5.2.
laat [gedaagde 3] en de ouders toe bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de door [eiseres] geleden schade mede een gevolg is van door [eiseres] jegens [gedaagde 3] gepleegd geweld op 18 maart 2016 in [naam discotheek] te Vlaardingen.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 23 maart 2022 voor uitlating door [gedaagde 3] en de ouders of zij (tegen)bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat, indien [gedaagde 3] en de ouders geen (tegen)bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat [gedaagde 3] en de ouders, indien zij getuigen willen laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden mei tot en met juli 2022 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125,
5.6.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2022.
[2111/106]