Rb: 15% eigen schuld (na billijkheidscorrectie) wegens niet dragen veiligheidsgordel

Samenvatting:

Benadeelde loopt letsel op als zij als passagier achterin meerijdt met zeer hard en roekeloos rijdende bestuurder. Zij droeg geen gordel. 1. De rechtbank past de ‘gebruikelijke verdeling’ toe en vermindert de schadevergoedingsverplichting van de verzekeraar met 25%. 2. De rechtbank past vervolgens een billijkheidscorrectie toe vanwege de omstandigheid dat de bestuurder zeer gevaarlijk rijgedrag vertoonde en is blijven vertonen ondanks dat hij daar meermaals door verzoekster en haar zussen op is aangesproken. Daarnaast is onder meer van belang dat verzoekster geen alternatief vervoer had en speelt de ernst van het letsel een rol. Verdeling 85% (bestuurder)-15% (passagier). 3. Kosten deelgeschil: € 5.669,09, aantal uren gematigd van 30 tot 20 (gevorderd: € 10.004,28).

ECLI:NL:RBROT:2019:2274

Uitspraak delen

Instantie

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak

22-03-2019

Datum publicatie

04-04-2019

Zaaknummer

C/10/562601 / HA RK 18-1377

Rechtsgebieden

Verbintenissenrecht

Bijzondere kenmerken

Beschikking

Inhoudsindicatie

Deelgeschil. Eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW in verband met het niet dragen van een gordel. Bijzondere omstandigheden rechtvaardigen een bijstelling van de verdeling van de aansprakelijkheid (billijkheidscorrectie) in die zin dat verzoekster voor 15% van de schade aansprakelijk is.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rekestnummer: C/10/562601 / HA RK 18-1377

Beschikking van 22 maart 2019

in de zaak van

[verzoekster] ,

wonende te Dordrecht,

verzoekster,

advocaat mr. T.K.A.B. Eskes te Dordrecht,

tegen

de naamloze vennootschap

NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

verweerster,

advocaat mr. H.P. Hieltjes te Amsterdam.

Partijen zullen hierna [verzoekster] en NN worden genoemd.

1

De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het verzoekschrift met producties 1 tot en met 24;

een aanvullend verzoekschrift met producties 1a tot en met 5a;

het verweerschrift met producties 1 tot en met 10;

het overzicht van producties van 5 februari 2019 van mr. Eskes met productie 25;

de mondelinge behandeling en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnota van mr. Eskes;

de tijdens de mondelinge behandeling op 8 februari 2019 overgelegde conceptfactuur van 31 december 2018 van mr. Eskes aan [verzoekster] .

1.2.

Het verzoekschrift wordt beschouwd als een verzoekschrift dat is gericht tegen NN in plaats van tegen de daarin vermelde naamloze vennootschap Delta Lloyd Schadeverzekering N.V.

2

De feiten

2.1.

Op 26 december 2016 is [verzoekster] , destijds 20 jaar oud, een verkeersongeval (verder: het ongeval) overkomen, waarbij zij als inzittende van het voertuig (personenauto) dat werd bestuurd door [naam 1] (verder: [naam 1] ) letsel heeft opgelopen; [naam 1] was ten tijde van het ongeval bij NN tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd. NN heeft de behandeling van de schade op zich genomen in het kader van de schuldloze derde regeling.

2.2.

[verzoekster] droeg op het moment van het ongeval geen gordel.

2.3.

Op 12 februari 2017 is een proces-verbaal opgemaakt van het verhoor van [verzoekster] . Daarin is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“Mijn dag begon met dat ik met mijn twee zussen, [naam 2] en [naam 3] , naar de stad ben gegaan. Mijn twee zussen en ik werken allemaal bij [naam horecagelegenheid] en wij moesten die dag ook allemaal rond 17:00 uur beginnen met werken. Nadat wij in de stad waren geweest, belde [naam 2] [naam 1] [ [naam 1] ] op. Hij is ook een collega van ons en ook hij moest tweede kerstdag werken. [naam 2] belde hem op en vroeg hem of hij, voordat hij naar werk ging, ons op kon halen in de stad zodat wij gezamenlijk naar werk konden. Dit vond hij goed dus hij heeft ons (…) opgepikt. (…)

Toen wij naar werk reden, reed [naam 1] al wat harder dan toegestaan. (…) Ik heb hem aangesproken en gevraagd of hij normaal wilde rijden want ik voelde me ongemakkelijk in de auto omdat hij zo hard reed.

We waren allemaal rond 23:00 uur klaar met werken. (…) Rond 23:15 uur zei [naam 1] dat we op moesten schieten omdat hij nog moest tanken en omdat er anders geen benzinestations meer open zouden zijn. (…) Doordat we veel haast hadden en veel spullen bij ons hadden, hadden we alle drie achterin geen gordel omgedaan. Ik weet niet hoeveel gordels er achterin de auto zaten want we hebben ze niet gedragen.

Vanaf het moment dat [naam 1] de parkeerplaats afreed, reed hij al heel hard. (…) Vanaf de parkeerplaats is hij de Baanhoekweg opgereden, om vervolgens bij de verkeerslichten bij de Mac Donalds rechtdoor te rijden richting de Merwedestraat. Bij deze verkeerslichten reed [naam 1] door rood. (…)

Toen we op de Merwedestraat reden, heeft [naam 1] de hele tijd heel hard gereden. Ik weet dat je hier niet harder mag rijden dan 50 km/u maar ik schat in dat [naam 1] minimaal 100 km/u of harder reed.”

2.4.

Op 12 februari 2017 is een proces-verbaal opgemaakt van het verhoor van [naam 3] . Daarin is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“Vanaf het moment dat wij waren ingestapt en [naam 1] begon te rijden ging alles erg gevaarlijk. Ik bedoel hiermee dat [naam 1] als een gek aan het rijden was.

Hij haalde zeer hoge snelheden. (…)

Op het moment dat hij het Centraal Station voorbij was begon hij nog harder te rijden (…).

Hij reed echt heel erg hard en gevaarlijk. Hij haalde een heleboel mensen in.

Toen wij omstreeks 23:00 uur klaar waren met werk gingen wij weer met de auto van [naam 1] naar huis. (…)

Wij droegen achterin geen gordel. (…)

[verzoekster] en [naam 2] hadden ook geen gordel om. (…)

Vanaf het moment dat wij begonnen te rijden ging het net zoals op de heen reis. [naam 1] had flink het gas erop. Vanaf de Baanhoekweg tot aan de stoplichten bij de N3/Kerkeplaat heeft [naam 1] zeker honderd kilometer per uur gereden. (…)

Na het eerste verkeerslicht bleef [naam 1] voor het rode licht wachten. Toen deze op groen ging zag ik dat het tweede verkeerslicht op rood stond. Ik zag echter dat dat [naam 1] gas bij gaf en door het rode verkeerslicht heen reed. Dit deed hij met een behoorlijke snelheid.

Ik heb daarop tegen [naam 1] geschreeuwd dat hij normaal moest doen en dat hij door rood was gereden. (…)

Vervolgens reden wij de N3 onderdoor in de richting van de Merwedestraat. Ook daar stond één verkeerslicht. Deze stond ook op rood. Ik zag dat [naam 1] wederom gas bij gaf en ook door dat rode verkeerslicht reed.

Ik hoorde daarop [verzoekster] op een boze manier zeggen dat hij door rood was gereden en dat hij normaal moest doen. (…)

Nadat [naam 1] door dit rode verkeerslicht was gereden begin hij echt hard te rijden.”

2.5.

Op 17 februari 2017 is een proces-verbaal opgemaakt van het verhoor van [verzoekster] . Daarin is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“We reden naar ons werk over de Oranjelaan. [naam 1] reed erg hard en haalde auto’s in. (…) Hij reed erg hard, haalde voertuigen in en slalomde van links naar rechts. Ik vond dit erg gevaarlijk. (…)

Om ongeveer 23:15 uur gingen wij weer naar huis. We stapte weer bij [naam 1] in de auto. Ik, [naam 3] en [verzoekster] zaten achterin de auto. Ik zat in het midden achterin. (…)

Vanaf de parkeerplaats op de Baanhoekweg, reden we richting de Merwedestraat. Daar begon [naam 1] weer hard te rijden. (…) Bij de volgende kruising stond er een auto te wachten voor het rode verkeerslicht. [naam 1] reed toen om deze wachtende auto heen en reed gewoon door rood rechtdoor. (…)

[naam 1] reed toen weer erg snel, ik noem zijn rijstijl roekeloos. (…)

[verzoekster] zei weer dat hij rustiger moest gaan rijden.”

2.6.

Bij vonnis van 5 juli 2018 van deze rechtbank is [naam 1] wegens overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden, veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren. Tevens is hem de bevoegdheid ontzegd motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.

2.7.

NN heeft erkend voor 75% aansprakelijk te zijn voor de gevolgen van het ongeval.

3

De standpunten van partijen

3.1.

[verzoekster] verzoekt – samengevat – :

  1. NN te bevelen mee te werken aan het opstarten van het herstelcoachtraject van [verzoekster] ;
  2. NN te bevelen mee te werken aan de financiering van het herstelcoachtraject;
  3. voor recht te verklaren dat [verzoekster] recht heeft op betaling van 100% van de door haar geleden materiele en immateriële schade, waaronder 100% van de BGK schade, zolang niet onomstotelijk komt vast te staan dat er sprake is van enige schade veroorzaakt door eigen schuld;
  4. en voor zover enig percentage eigen schuld wel zou kunnen worden aangenomen dan voor recht te verklaren dat [verzoekster] alsnog recht heeft op betaling van 100% van de door haar geleden materiele en immateriële schade, waaronder 100% van de BGK schade in verband met een andersoortige causale verdeling/toerekening c.q. billijkheidscorrectie;
  5. NN te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 19.736,31 ten behoeve van schade ingevolge artikel 6:96 lid 2 BW;
  6. NN te veroordelen in 100% van de kosten van het deelgeschil, begroot op € 10.004,28, vermeerderd met griffiegeld;
  7. de punten 1 tot en met 6 uitvoerbaar bij voorraad te verklaren; en
  8. te bevelen dat de kostenveroordeling binnen 14 dagen na de uitspraak door NN zal worden overgemaakt naar de advocaat van [verzoekster] .

3.2.

[verzoekster] heeft het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd.

[verzoekster] is niet in staat om zonder hulp van een herstelcoachtraject een gefundeerde studie/werkkeuze te maken en daarmee haar studievertraging te beperken. Voorts dienen de buitengerechtelijke kosten door NN aan [verzoekster] te worden vergoed. NN heeft pas na zes declaraties van de advocaat van [verzoekster] bij brief van 11 mei 2018 concreet inhoudelijk bezwaar gemaakt tegen het door hem gehanteerde uurtarief en de verrichte werkzaamheden. Daarmee heeft NN haar recht verwerkt om alsnog bezwaar te maken tegen voornoemde declaraties. [verzoekster] mocht er op vertrouwen dat op dit punt niet alsnog een discussie zou ontstaan. Bovendien hanteert de advocaat van [verzoekster] een redelijk uurtarief en waren alle werkzaamheden noodzakelijk en redelijk. Het door NN gedane beroep op eigen schuld gaat evenmin op. Op de achterbank waar [verzoekster] tijdens het ongeval zat, was geen gordel aanwezig. Het niet dragen daarvan kan haar dan ook niet worden verweten. Voor zover er wel een gordel aanwezig was, was deze niet zichtbaar. Die omstandigheid vermindert de verwijtbaarheid van het niet dragen van een gordel. NN heeft bovendien op geen enkele wijze een medische en/of juridische onderbouwing gegeven voor haar standpunt dat [verzoekster] 25% van haar eigen schade dient te dragen. Het lichamelijk en psychisch letsel dat [verzoekster] als gevolg van het ongeval heeft opgelopen, zou ook zijn ontstaan indien zij wel een gordel had gedragen. Alle schade dient te worden toegerekend aan de bestuurder van het voertuig en de causale verdeling brengt met zich dat de eventuele eigen schuld van [verzoekster] op nihil dient te worden gesteld. Ook de omstandigheden van het geval rechtvaardigen een verregaande billijkheidscorrectie tot nihil. Mocht al sprake zijn van een percentage eigen schuld, dan werkt dat niet door op de vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Tot slot komen de kosten voor het deelgeschil voor volledige vergoeding in aanmerking. Het verzoek kan immers worden gezien als een schadebeperkingsverzoek in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub a BW.

3.3.

NN concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoekster] in haar verzoek, althans tot afwijzing daarvan.

Nu [verzoekster] geen gordel droeg ten tijde van het ongeval, dient op de door NN te vergoeden schade een kortingspercentage van 25% te worden toegepast wegens eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW. Er moet in beginsel vanuit worden gegaan dat [verzoekster] ernstiger letsel heeft opgelopen dan het geval zou zijn geweest wanneer zij wel een gordel had gedragen. Het is dan ook aan [verzoekster] om feiten en omstandigheden aan te dragen waaruit blijkt dat zich bij het ongeval een van de algemene regel afwijkende situatie voordeed. Voor een billijkheidscorrectie ten gunste van [verzoekster] is geen plaats. Gelet op het rijgedrag van [naam 1] waar [verzoekster] mee bekend was, had het op haar weg gelegen om te onderzoeken of zich op de plek in het voertuig waar zij plaatsnam, een gordel bevond. Voorts doorstaan de kosten die [verzoekster] vordert op grond van artikel 6:96 BW de dubbele redelijkheidstoets niet. Indien deze kosten wel voor vergoeding in aanmerking komen, werkt het eigen schuld percentage in die zin door dat een gedeelte van de kosten voor rekening van [verzoekster] dient te blijven. Voor toepassing van een zogenaamde tweede billijkheidscorrectie is geen ruimte. NN heeft de behandeling van de schade immers direct op zich genomen, heeft op geen enkel moment een onredelijk standpunt ingenomen of toezeggingen gedaan die zij later niet na kwam. Tot slot dienen de gedeclareerde kosten voor het deelgeschil flink te worden gematigd en vervolgens te worden verminderd met het percentage eigen schuld.

4

De beoordeling

4.1.

Het verzoek van [verzoekster] berust op artikel 1019w Rv. Dit artikel geeft een persoon de mogelijkheid om, indien die persoon een ander die hij aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen te zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. In deze zaak houdt de vraag over het percentage eigen schuld van [verzoekster] aan het ongeval partijen verdeeld. Een oordeel over dit geschilpunt kan bijdragen aan het vlot trekken van de onderhandelingen die uiteindelijk zouden kunnen leiden tot een vaststellingsovereenkomst. De zaak is dan ook, zoals niet tussen partijen ter discussie staat, geschikt voor behandeling als deelgeschil.

Herstelcoachtraject

4.2.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft NN zich bereid verklaard een herstelcoachtraject in te zetten. De opdracht daartoe zal gegeven worden aan mevrouw [naam 4] van arbeidsdeskundig bureau Radar. NN heeft zich tevens bereid verklaard de kosten van het traject op zich te nemen. Op dit moment is niet bekend hoe het traject zal verlopen nadat het is opgestart. Evenmin is bekend welke kosten daarmee gepaard gaan. NN zal derhalve worden bevolen mee te werken aan het opstarten van het herstelcoachtraject alsmede tot het meewerken aan de financiering van de opstart van het traject. Over het verdere verloop van het traject en de financiering daarvan, dienen partijen te zijner tijd nader in overleg te treden.

Eigen schuld

4.3.

Van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 lid 1 BW is sprake indien de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde ( [verzoekster] ) kan worden toegerekend. Indien dat het geval is, wordt de schade over de benadeelde en de aansprakelijke partij (NN) verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.

4.4.

NN heeft aangevoerd dat de schade mede het gevolg is van het feit dat [verzoekster] ten tijde van het ongeval geen gordel droeg en niet de moeite heeft genomen om te onderzoeken of er een gordel aanwezig was. [verzoekster] heeft in dit verband aangevoerd dat zich op de plek in het voertuig waar zij zat, geen gordel bevond, althans dat deze niet zichtbaar was.

Nu vast staat dat [verzoekster] geen gordel droeg ten tijde van het ongeval, doet niet ter zake of er een gordel in het voertuig aanwezig was op de plek waar [verzoekster] zat, of deze zichtbaar was dan wel of [verzoekster] er naar heeft gezocht. Immers, het dragen van een gordel is wettelijk verplicht gesteld omdat het de kans op ernstig letsel bij een aanrijding vermindert. In het algemeen kan er dan ook van worden uitgegaan dat het dragen van een gordel een schadebeperkende maatregel is en dat het niet dragen daarvan een risicofactor oplevert die als eigen schuld aan het slachtoffer van een aanrijding moet worden toegerekend. Daarbij geldt dat gelet op de rijstijl van [naam 1] – waar [verzoekster] blijkens de hiervoor onder 2.3. tot en met 2.5. geciteerde gedeelten uit de processen-verbaal van verhoor mee bekend was – te meer van [verzoekster] mocht worden verwacht dat zij een gordel had gedragen, althans niet was ingestapt indien er geen gordel aanwezig was.

Voor zover [verzoekster] meent dat haar letsels ook zouden zijn ontstaan indien zij wel een gordel had gedragen, geldt dat het op haar weg ligt om dat te onderbouwen. De enkele stelling dat het letsel van haar zussen – die ten tijde van het ongeval links en rechts van haar zaten en ook geen gordel droegen – minder ernstig was is daartoe onvoldoende.

Nu zij dit niet heeft gedaan en er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die aanleiding geven voor een andere verdeling van de aansprakelijkheid, wordt aangesloten bij de gebruikelijke verdeling die ertoe leidt dat de vergoedingsverplichting van NN wordt verminderd met 25%.

Billijkheidscorrectie

4.5.

De volgende omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een bijstelling van de verdeling van de aansprakelijkheid in die zin dat NN voor 85% en [verzoekster] voor 15% van de schade aansprakelijk is. In de eerste plaats wordt veel gewicht toegekend aan het feit dat [naam 1] zeer gevaarlijk rijgedrag vertoonde en is blijven vertonen ondanks dat hij daar meermaals door [verzoekster] en haar zussen op is aangesproken. Een en ander volgt uit de processen-verbaal van verhoor van [verzoekster] en haar zussen en uit het feit dat [naam 1] na het ongeval strafrechtelijk is veroordeeld. Daarnaast is van belang dat [verzoekster] geen alternatief vervoer had. Het was laat in de avond en [verzoekster] bevond zich op een afgelegen industrieterrein waar op dat tijdstip, zoals [verzoekster] onbetwist heeft gesteld, geen openbaar vervoer meer reed. Bovendien is het voorstelbaar dat [verzoekster] , gezien haar jeugdige leeftijd, enige groepsdruk ervaarde om bij [naam 1] en haar zussen in de auto te stappen. Ten slotte legt de ernst van het door [verzoekster] opgelopen letsel gewicht in de schaal.

Buitengerechtelijke kosten

4.6.

Buitengerechtelijke kosten komen voor vergoeding in aanmerking wanneer is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Het maken van kosten dient in de gegeven omstandigheden redelijk te zijn en de omvang van de verrichte werkzaamheden zal redelijkerwijs noodzakelijk moeten zijn om vergoeding van de schade te verkrijgen. Bij de beoordeling van de hoogte van de buitengerechtelijke kosten dient niet alleen te worden gekeken naar de verhouding tussen die kosten en de omvang van de schade, maar dient ook rekening te worden gehouden met onder meer de aard van de door het slachtoffer geleden schade, de aard van de door de rechtsbijstandverlener verrichte werkzaamheden en de complexiteit van de zaak.

4.7.

[verzoekster] stelt dat de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten € 19.736,31 bedragen. Ter onderbouwing van dit bedrag heeft [verzoekster] nota’s en bijbehorende urenspecificaties van haar advocaat overgelegd. De advocaat van [verzoekster] , mr. Eskes, hanteert een uurtarief van € 260,00 te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 21% btw. In aanmerking nemend dat mr. Eskes een gespecialiseerd letselschadeadvocaat is, komt de rechtbank dit uurtarief redelijk voor. Ook de kantoorkosten komen de rechtbank niet onredelijk voor. Wegens digitalisering zijn de kosten die vroeger onder kantoorkosten vielen weliswaar afgenomen maar [verzoekster] heeft voldoende gemotiveerd dat kantoorkosten voor een kantoor met de omvang zoals dat van mr. Eskes nog wel degelijk bestaan in de vorm van aanschaf, installatie en het periodieke onderhoud van digitale systemen.

4.8.

Uit de overgelegde urenspecificatie blijkt dat de advocaat van [verzoekster] in de periode 20 maart 2017 tot en met 4 december 2018 ruim 83 uren aan deze zaak heeft besteed. Gelet op de aard van het letsel, de geringe complexiteit van de zaak, het feit dat NN de aansprakelijkheid deels heeft erkend en het feit dat van een gespecialiseerde letselschadeadvocaat verwacht mag worden dat deze minder tijd dan gemiddeld nodig heeft voor een dergelijke zaak, komt het aantal gedeclareerde uren de rechtbank niet redelijk voor. Opvallend is, zoals NN terecht heeft aangevoerd, dat er soms op één dag veelvuldig (eenmaal tot 6 keer) contact is tussen mr. Eskes en [verzoekster] of mr. Eskes en [naam 5] (de begeleidster van [verzoekster] van het Leger des Heils). Daarbij vindt van de totaal gefactureerde uren voor totaal 22,54 uur aan cliëntcontact plaats. Op zichzelf genomen staat het de advocaat van [verzoekster] vrij om zijn cliënt en een eventuele begeleidster te contacteren waar daar behoefte aan is, maar tegelijkertijd dient een professioneel belangenbehartiger (zoals mr. Eskes) ervoor te waken dat de wederpartij (zoals NN) uiteindelijk opdraait voor onnodige buitengerechtelijke werkzaamheden dan wel het niet efficiënt inrichten van die werkzaamheden en de daaraan verbonden declaraties. Dit geldt ook voor contact met anderen, zoals een arbeidskundige. [verzoekster] heeft in dit verband nog opgemerkt dat een groot deel van de werkzaamheden (ongeveer 23 uren) is veroorzaakt door de weigerachtige houding van NN om de zaak voortvarend te behandelen. Uit de door [verzoekster] overgelegde en in het verzoekschrift opgenomen correspondentie blijkt weliswaar dat haar advocaat NN een aantal keer heeft moeten herinneren te reageren maar dat dit in totaal 23 uur heeft gekost, komt niet redelijk voor. Het vorenstaande in acht nemend, komt de rechtbank een totaal aantal uren van 65 redelijk voor. Dit komt neer op een totaalbedrag van (het uurtarief van € 333,48 inclusief 21% btw en 6% kantoorkosten x 65 uur =) € 21.676,20.

4.9.

In lijn met het arrest Van der Slot/Manege Bergemo (HR 21 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7624) is het percentage eigen schuld van 15% ook van invloed op de buitengerechtelijke kosten. Dit brengt met zich dat van het totaalbedrag van € 21.676,20 door NN een bedrag van € 18.424,77 dient te worden voldaan. Van feiten of omstandigheden die aanleiding geven om hierop een billijkheidscorrectie toe te passen, is niet gebleken. Nu NN reeds een bedrag van € 8.562,35 aan buitengerechtelijke kosten heeft voldaan, zal zij worden veroordeeld het resterende bedrag van € 9.862,42 aan [verzoekster] te voldoen.

Kosten deelgeschil

4.10.

Op grond van artikel 1019aa Rv worden de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt (in dit geval [verzoekster] ), in de beschikking begroot. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets eveneens gehanteerd te worden. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, blijkt dat het laatste niet het geval is.

4.11.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Eskes een conceptfactuur overgelegd waaruit zou blijken dat hij in totaal 30 uur aan het deelgeschil heeft besteed, waarvan in eerste instantie 22 uur is opgevoerd en bij aanvullend verzoekschrift nog eens 8 uur. Het opstellen van het verzoekschrift van 16 november 2018 heeft volgens de eerste factuur 8 uur in beslag genomen, vervolgens is er 5 uur gedeclareerd voor het opstellen en aanpassen van het aanvullend verzoekschrift van 5 december 2018. Van een gespecialiseerd letselschadeadvocaat als mr. Eskes mag, zoals reeds hiervoor is overwogen, mede gelet op de geringe complexiteit van de zaak, worden verwacht dat hij minder tijd dan gemiddeld nodig heeft voor een zaak als deze. Het aantal gedeclareerde uren voor het opstellen van het aanvullend verzoek is niet redelijk, nu de inhoud daarvan in het initiële verzoekschrift opgenomen had kunnen worden hetgeen efficiënter was geweest. Daarbij is nog van belang dat ter zake het oorspronkelijk verzoekschrift een aantal uur is gedeclareerd voor het bestuderen van jurisprudentie en literatuur alsmede voor het bestuderen van het dossier (in totaal 4 uur), en dat deze posten ook worden opgevoerd in het aanvullend verzoekschrift (in totaal 3 uur). Het aantal uur dat is begroot voor de zitting inclusief reistijd (5 uur) komt de rechtbank ook niet redelijk voor, mede in acht nemend dat voor de reistijd het volledige uurtarief in rekening is gebracht. Alles overwegend begroot de rechtbank het aantal uren dat aan het deelgeschil is besteed op 20 uur. De kosten voor het deelgeschil komen daarmee op een bedrag van (het uurtarief van € 333,48 inclusief 6% kantoorkosten en 21% btw x 20 uur =) € 6.669,60, te vermeerderen met het door [verzoekster] betaalde griffierecht van € 291,00. De kosten van de deelgeschilprocedure aan de zijde van [verzoekster] worden begroot op € 6.960,60. Omdat NN aansprakelijk is voor de schade, zal zij worden veroordeeld tot betaling van deze kosten.

4.12.

De kosten voor behandeling van het deelgeschil hebben op grond van artikel 1019aa lid 2 Rv te gelden als kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Het percentage eigen schuld van 15% is derhalve ook van invloed op de kosten van het deelgeschil. NN zal worden veroordeeld tot betaling van 85% van de begrote kosten, zijnde een bedrag van € 5.916,51.

5

De beslissing

De rechtbank

5.1.

beveelt NN mee te werken aan het opstarten van een herstelcoachtraject door mevrouw [naam 4] van arbeidsdeskundig bureau Radar, alsmede tot het meewerken aan de financiering van de opstart van het traject,

5.2.

verklaart voor recht dat [verzoekster] recht heeft op betaling van 85% van de door haar geleden materiele en immateriële schade, waaronder 85% van de buitengerechtelijke kosten,

5.3.

veroordeelt NN tot betaling van een bedrag van € 9.862,42 ter zake buitengerechtelijke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW,

5.4.

begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa lid 1 Rv aan de zijde van [verzoekster] op € 6.960,60 en veroordeelt NN om € 5.916,51 (zijnde 85%) hiervan aan [verzoekster] te betalen,

5.5.

verklaart deze beschikking onder 5.1., 5.3. en 5.4. uitvoerbaar bij voorraad,

5.6.

beveelt dat de kostenveroordeling binnen 14 dagen na de uitspraak door NN zal worden overgemaakt naar de advocaat van [verzoekster] ,

5.7.

wijst af het door [verzoekster] meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. S.M. den Hollander en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2019.

[3078 / 801 / 2872]

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey