Rb: aanvullende BGK afgewezen, PIV-staffel meegewogen in dubbele redelijkheidstoets
Omvang BGK. Belangenbehartiger vordert – na cessie – aanvullende betaling van € 2.500,- aan BGK. Verzekeraar verwijst onder meer naar de PIV-staffel. De kantonrechter oordeelt dat, hoewel tussen partijen vast staat zij niet gebonden zijn aan de PIV-staffel, de staffel niettemin een element kan zijn dat wordt betrokken bij de dubbele redelijkheidstoets. Gelet op de hoogte van de schadevergoeding en de betrekkelijk eenvoudige wijze waarop deze is afgewikkeld heeft belangenbehartiger niet aangetoond dat deze zaak zodanig bijzonder is te achten dat het redelijk is dat een hogere vergoeding voor de buitengerechtelijke kosten, dan verzekeraar reeds heeft betaald, op zijn plaats is. Vordering afgewezen. (Totale schade (ex BGK) was € 7000,- ; door verzekeraar was € 5.242,93 aan BGK betaald.
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7179052 CV EXPL 18-19295
vonnis van: 29 maart 2019
fno.: 21925
vonnis van de kantonrechter
Inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [belangenbehartiger]
gevestigd te [vestigingsplaats]
eiseres
nader te noemen: [belangenbehartiger]
gemachtigde:. [belangenbehartiger] (naam bureau belangenbehartiger)
tegen
de naamloze vennootschap VIVAT Schadeverzekeringen N.V.
handelende onder de naam Reaal Schadeverzekeringen
gevestigd te Amstelveen gedaagde
nader te noemen: Reaal
gemachtigde: mr. H. van Katwijk
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De kantonrechter heeft acht geslagen op de volgende processtukken en proceshandelingen:
– de dagvaarding van 1 augustus 2018 met producties;
– de conclusie van antwoord van 2 november 2018 met producties;
– het instructievonnis van 16 november 2018;
– de conclusie van repliek van 14 december 2018 met producties;
– de conclusie van dupliek van 11 januari 2019;
– de brief van [belangenbehartiger] van 23 januari 2019, waarin wordt afgezien van een verdere reactie;
– de dagbepaling van het vonnis.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Het geschil
- [belangenbehartiger] vordert dat Vivat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tot betaling van € 2.500,- met veroordeling van Vivat in de proceskosten, waaronder de nakosten.
- [belangenbehartiger] stelt hiertoe kort gezegd het volgende. [belangenbehartiger] heeft in oktober 2016 de behartiging van de belangen van [betrokkene] overgenomen van Achmea rechtsbijstand. Deze zaak had betrekking op een aan [betrokkene] te Veghel overkomen ongeval. Na bemoeienissen van [belangenbehartiger] hebben [betrokkene] en Vivat een vaststellingsovereenkomst gesloten op 8 mei 2018, waarin de materiële en immateriële schade is vastgesteld op een bedrag € 7.000,-. De buitengerechtelijke kosten worden met de belangenbehartiger ([belangenbehartiger]) afgewikkeld. Deze kosten zijn in redelijkheid en volgens het beleid van Reaal vastgesteld op een bedrag van € 7.834,32 inclusief kantoorkosten en BTW. Vivat heeft aan [belangenbehartiger] terzake van de buitengerechtelijke kosten betaald € 5.242,93, zodat aan [belangenbehartiger] nog een vergoeding moet worden betaald van (afgerond) €2.500,-.
- Vivat heeft verweer gevoerd dat strekt tot afwijzing van de vordering van [belangenbehartiger]. Daartoe heeft Vivat samengevat het volgende aangevoerd.
- Vivat heeft ten behoeve van de kosten van rechtsbijstand van [betrokkene] aan Achmea rechtsbijstand een bedrag betaald van € 2.970,45 inclusief medische verschotten. Samen met de aan [belangenbehartiger] betaalde kosten ad € 5.242,93 bedragen de betaalde buitengerechtelijke kosten ten behoeve van [betrokkene] totaal € 8.213,38. Dit is redelijk, mede in aanmerking genomen de PIV staffel. Daarnaast is sprake geweest van onnodige kosten, toe te rekenen aan [betrokkene], omdat zij onjuiste informatie heeft verstrekt. De door [belangenbehartiger] bestede tijd is niet redelijk en het uurtarief bovenmatig. De verhouding tussen de feitelijke schade en kosten van rechtsbijstand is reden om het uurtarief te matigen.
- Bij de beoordeling zal voor zover van belang verder worden ingegaan op de standpunten van partijen.
Beoordeling
- Als niet betwist gaat de kantonrechter uit van de volgende feiten:
6.1 Reaal is WAM verzekeraar en heeft op 2 februari 2016 aansprakelijkheid erkend voor een op 13 januari 2016 aan [betrokkene] overkomen ongeval, waarbij [betrokkene] als fietser is aangereden door een auto. Er was geen sprake van ernstig letsel, maar wel andere klachten en beperkingen van relatief korte duur, met als bijzonderheid dat [betrokkene] in haar examenjaar (5 HAVO) zat.
6.2 Op 9 februari 2016 heeft Stichting Achmea rechtsbijstand zich namens [betrokkene] als belangenbehartiger gesteld.
6.3 Naar aanleiding van een schaderegelingsbezoek is aan [betrokkene] een voorschot van € 3.000,- betaald.
6.4 Reaal heeft aan Achmea rechtsbijstand €2.970,45 aan kosten rechtsbijstand betaald.
6.5 Op 11 oktober 2016 heeft [belangenbehartiger] zich als nieuwe belangenbehartiger van [betrokkene] gemeld. In de daartoe aangegane overeenkomst van opdracht heeft [betrokkene] de aan de wederpartij te declareren buitengerechtelijke kosten bij voorbaat gecedeerd aan [belangenbehartiger].
6.6 Reaal heeft de behandeling van de zaak vervolgens overgedragen aan de schaderegelaar, mr. [schaderegelaar].
6.7 [schaderegelaar] en [belangenbehartiger] hebben met betrekking tot de gevolgen van het ongeval voor [betrokkene] beiden advies ingewonnen bij hun medisch adviseurs.
6.8 Bij brief van 9 oktober 2017 heeft [schaderegelaar] aan [belangenbehartiger] bericht dat beide partijen op één lijn lijken te zitten wat betreft de gevolgen van het ongeval. Voorgesteld wordt dat [belangenbehartiger] met een eindregelingsvoorstel komt.
6.9 Van oktober 2017 tot februari 2018 is tussen [schaderegelaar] en [belangenbehartiger] geen inhoudelijk
contact geweest, maar heeft de correspondentie zich over en weer beperkt tot herinneringsbrieven naar de stand van zaken.
- l0 Bij e-mail van 7 februari 2018 heeft [belangenbehartiger] aan [schaderegelaar] bericht dat hij eindelijk bericht van [betrokkene] heeft ontvangen en bereid is om tot afwikkeling over te gaan.
Graag verneemt hij wat de opdrachtgever van [schaderegelaar] daarvoor over heeft.
6.11 Bij brief van 4 april 2018 heeft [schaderegelaar] een voorstel gedaan tot een totaal schadebedrag van € 7.000,-. Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten heeft [schaderegelaar] verzocht om een gespecificeerde urenstaat, rekening houdend met het feit dat de kosten van overname van de zaak niet voor vergoeding in aanmerking komen.
- l2 Bij e-mail van 25 april 2018 heeft [belangenbehartiger] bericht dat [betrokkene] met het voorgestelde schadebedrag akkoord gaat, en dat na ondertekening een einddeclaratie wordt toegezonden.
6.13 [belangenbehartiger] heeft aan Reaal twee declaraties gestuurd voor een totaal bedrag van € 11.357,54, waarvan €923,23 medische verschotten
- l4 Reaal heeft aan [belangenbehartiger] aan buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 5.242,93, inclusief voornoemd bedrag aan medische verschotten vergoed (uitgaande van 17 uur met uurtarief van €210,- exclusief BTW en inclusief kantoorkosten).
- In deze zaak gaat het om de vraag of [belangenbehartiger] recht heeft op vergoeding van €2.500,-voor buitengerechtelijke kosten naast de door Reaal al betaalde vergoeding van € 5.242,93. Hiermee zou de vergoeding uitkomen op een totaal bedrag van € 7.834,32 inclusief kantoorkosten en BTW.
- De kantonrechter overweegt als volgt.
- Grondslag voor de gevorderde vergoeding is artikel 6:96 lid 2 Burgerlijk wetboek (BW). Dit artikel behelst de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets. Bij die toets wordt beoordeeld of de uitgevoerde werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en of de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn. Bij die beoordeling worden alle omstandigheden van het geval betrokken, zoals de aard en de omvang van de schade, de moeilijkheidsgraad van de zaak, de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden en de deskundigheid van degene die de werkzaamheden heeft verricht.
- Niet in geschil is dat het op zich zelf redelijk is dat in de zaak van [betrokkene] kosten van rechtsbijstand zijn gemaakt door [belangenbehartiger]. Het verweer van Reaal richt zich tegen de omvang van de kosten. Dit verweer slaagt. Daartoe geldt het volgende.
- Reaal heeft zonder discussie aansprakelijkheid erkend. Die erkenning was er al toen [belangenbehartiger] de zaak in behandeling nam. Over de medische gevolgen is na de inschakeling van de medische adviseurs geen wezenlijk verschil van mening geweest, zo blijkt uit de aangehaalde correspondentie. De materiële en immateriële schade is op eerste voorstel van de schaderegelaar van Reaal vastgesteld op € 7.000,-, waarvan € 2.500,- als voorschot reeds was betaald.
- Uit de specificatie van de declaratie van [belangenbehartiger] valt op te maken dat de bestede tijd in deze zaak c.q. de omvang van de kosten (los van de medische kosten, die volledig zijn vergoed), naast een bezoek aan de cliënt en de beperkte studie van het dossier hoofdzakelijk wordt gevormd door een veelvoud van korte briefjes. [belangenbehartiger] heeft hieromtrent tegenover het verweer van Reaal onvoldoende toegelicht dat het hier gaat brieven waarbij redelijk is dat zowel de hieraan bestede tijd als het deskundige uurtarief (€ 325,- en € 350,-) in rekening worden gebracht. Een blote betwisting volstaat niet nu de stelplicht en bewijslast omtrent de dubbele redelijkheidstoets van de gevorderde kosten op [belangenbehartiger] rust. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen het – rekenkundig – feit dat de gevorderde kosten niet in verhouding staan tot de vergoede schade.
- Ter onderbouwing van de redelijkheid van de reeds betaalde vergoeding heeft Reaal gemotiveerd gesteld hoeveel tijd en kosten, naar redelijkheid voor een zaak als de onderhavige, kunnen worden ingeschat. Voorts heeft Reaal gewezen op de staffel zoals gehanteerd door het Personenschade Instituut voor Verzekeraar (PIV). De PIV-staffel is opgesteld om belangenbehartigers en verzekeraars een uitgangspunt te bieden in hun discussie over buitengerechtelijke kosten, en kan als maat gelden voor de redelijke kosten. Niet is weersproken dat Reaal meer heeft betaald dan het bedrag dat volgens deze staffel voor vergoeding in aanmerking komt (€ 4.069,23) en de tijd en de kosten, die Reaal volgens haar eigen inschatting heeft opgevoerd (€5.036, 63 exclusief medische kosten).
- Tussen partijen staat vast dat tussen hen geen gebondenheid aan bovenstaande staffel bestaat. De staffel kan niettemin een element zijn dat wordt betrokken bij de dubbele redelijkheidstoets.
- Tegenover de gemotiveerde uiteenzetting van Reaal heeft [belangenbehartiger] slechts in algemene bewoordingen de door hem verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden omschreven en volhard in zijn stelling dat die in aanmerking komen voor een redelijke vergoeding. Daarnaast heeft [belangenbehartiger] zonder verdere toelichting het complete correspondentiedossier met alle telefoonnotities overgelegd. Een en ander is onvoldoende om de redelijkheid van de thans gevorderde kosten, bovenop de reeds betaalde vergoeding, te toetsen. De stelling dat deze kosten zijn berekend volgens het eigen beleid van Reaal, doet, gelet op het voorgaande, hieraan niet af. Zoals [belangenbehartiger] zelf ook stelt gaat het om de vraag of de omvang van de totaal gestelde kosten in dit geval redelijk is.
- Gelet op de hoogte van de schadevergoeding en de betrekkelijk eenvoudige wijze waarop deze is afgewikkeld heeft [belangenbehartiger] niet aangetoond dat deze zaak zodanig bijzonder is te achten dat het redelijk is dat een hogere vergoeding voor de buitengerechtelijke kosten, dan Reaal reeds heeft betaald, op zijn plaats is.
- Uit het voorgaande vloeit voort dat de vordering wordt afgewezen. [belangenbehartiger] zal als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten dragen.
BESLISSING
De kantonrechter:
- wijst het gevorderde af
- veroordeelt [belangenbehartiger] in de proceskosten, aan de kant van Reaal begroot op € 300,-,
salaris voor de gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief BTW.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Lourens, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.