Rb, acht jaar cel voor zware mishandeling van een pakketbezorger die aan zijn verwondingen is overleden, toewijzing materiële schade en affectieschade

Samenvatting:

Een pakketbezorger had een pakketje afgemeld omdat hij dacht dat de bewoner niet thuis was. Toen deze blijkbaar wel thuis was en het pakketje alsnog wilde hebben, kon de bezorger dat niet meer afgeven omdat het tegen de regels was een reeds afgemeld pakketje alsnog af te leveren. De verdachte heeft bekend dat tussen hem en de pakketbezorger een discussie is ontstaan die uit is gemond in een vechtpartij. Centraal staat de vraag hoever het opzet van de verdachte heeft gereikt. Verdachte heeft het slachtoffer doelgericht willen uitschakelen. Daarbij is fors geweld gebruikt bestaande uit trappen en of stompen tegen het gezicht. De getuige beschrijft ook dat er zeer fors geweld is gebruikt door de verdachte. De dood is een rechtstreeks gevolg van de schade aan de schedel en de hersenen; schade die is veroorzaakt door het achterover vallen van het slachtoffer nadat verdachte kort daarvoor opnieuw fors geweld had gepleegd. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde dan ook niet bewezen. De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde; de zware mishandeling met de dood tot gevolg. Het slachtoffer probeerde zich na de eerste confrontatie uit het geweld te onttrekken door weg te lopen. De verdachte liep hem achterna waarna hij de fatale trap gaf. De echtgenote is weduwe geworden en de twee kinderen zullen zonder hun vader opgroeien. De levens van de nabestaanden zijn onherstelbaar beschadigd. Na de eis van 6 jaar, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaren met aftrek van voorarrest passend. De materiële schade (kosten lijkbezorging en gederfd levensonderhoud) en affectieschade een en ander tot een totaalbedrag van ruim € 170.000,- wordt toegewezen. Geen sprake van eigen schuld in de zin van art. 6:101 BW. Schatting van de vergoeding voor gederfd levensonderhoud. Vorderingen schockschade niet ontvankelijk. Het onderscheid tussen de vergoeding wegens andere aantasting in de persoon en affectieschade onvoldoende duidelijk, eveneens niet ontvankelijk.

ECLI:NL:RBROT:2022:10723

Instantie                         Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak            9-12-2022

Datum publicatie            9-12-2022

Zaaknummer                 10/045598-22

Rechtsgebieden             Strafrecht

Bijzondere kenmerken   Eerste aanleg- meervoudig

Inhoudsindicatie             Zware mishandeling, de dood ten gevolge hebbend (art. 302 lid 2 Sr.). Strafmaat 8 jaar GS met aftrek van voorarrest, na eis van 6 jaar.

Toewijzing materiële schade (kosten lijkbezorging en gederfd levensonderhoud) en affectieschade, een en ander tot totaalbedrag van ruim € 170.000. Geen eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW. Grotendeels verwerping van verweer dat de verdediging onvoldoende gelegenheid had zich tegen de omvangrijke vorderingen te weren. Schatting vergoeding gederfd levensonderhoud. Verband tussen confrontatie met ernstige gevolgen van het strafbare feit en geestelijk letsel onvoldoende komen vast te staan; vorderingen ter zake van schockschade niet-ontvankelijk verklaard. Onderscheid vergoeding wegens andere aantasting in de persoon en affectieschade onvoldoende duidelijk; eveneens niet ontvankelijk.

Vindplaatsen                   Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2

Parketnummer: 10/045598-22

Datum uitspraak: 9 december 2022

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:

[adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] ,

ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de P.I. Rotterdam, locatie De Schie,

raadsman mr. M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 november 2022.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.

De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L. Verhoeven heeft gevorderd:

vrijspraak van het primair ten laste gelegde;

bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde;

veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.

Bewijswaardering

De verdachte heeft bekend dat tussen hem en het slachtoffer een discussie is ontstaan, die uit is gemond in een vechtpartij. De verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer heeft geslagen en getrapt, waarna het slachtoffer is gevallen. Het slachtoffer is enige tijd later in het ziekenhuis komen te overlijden.

Een van de centrale vragen in deze zaak is de juridische duiding van de bewezen verklaarde gedragingen van verdachte en of de verdachte met opzet heeft gehandeld en zo ja, waarop het opzet was gericht. De verdediging heeft, net als de officier van justitie, over dit punt nadrukkelijk en uitvoerig haar zienswijze gegeven.

De rechtbank heeft bij de juridische duiding van het handelen van de verdachte de verklaringen van de getuigen betrokken, maar heeft ook waarde toegekend aan het letsel van het slachtoffer. Tevens is gelet op de verklaring van verdachte en de (aanzienlijke mate van) ervaring met vechtsport(en) van verdachte. Bij de verklaringen van de getuigen is met name gewicht toegekend aan hun eerste verklaringen, afgelegd kort na het voorval. In die verklaringen waren de getuigen nog niet bekend met de (fatale) afloop van hetgeen zij gezien en beschreven hadden.

Centraal staat de vraag hoever het opzet van de verdachte heeft gereikt. De rechtbank focust zich bij dit alles op het tweede gedeelte van het incident tussen de verdachte en de heer [naam slachtoffer] , het (latere) slachtoffer. Er heeft zich dan al een schermutseling voorgedaan, waarbij over en weer enig geweld is gepleegd; getuige [naam getuige] ziet dat het slachtoffer al letsel heeft en dat hij zich wil onttrekken aan de vechtpartij. Er volgt kort daarna toch een nieuwe confrontatie waarbij de verdachte herhaald fors geweld pleegt tegen het slachtoffer. Dit geweld van de verdachte eindigt met het achterover “neergaan” van het slachtoffer. Dat deze geweldshandeling van de verdachte heftig van aard en intensiteit moeten zijn geweest, leidt de rechtbank af uit de post mortem vastgestelde breuken in het aangezicht. Deze fracturen zijn niet het gevolg van het op het achterhoofd vallen, en moeten dus zijn veroorzaakt door van voren komend geweld.

Verdachte heeft het slachtoffer doelgericht willen uitschakelen. Daarbij is fors geweld gebruikt, dat mede heeft bestaan uit trappen en/of stompen tegen het gezicht. Dit geweld was naar uiterlijke verschijningsvorm gericht op en geschikt tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De fracturen in het aangezicht tonen dat genoegzaam aan. Ook de getuige [naam getuige] beschrijft duidelijk dat zeer fors geweld werd gebruikt door verdachte. De dood is een rechtstreeks gevolg van de schade aan schedel en hersenen; schade die is veroorzaakt door het achterover vallen van het slachtoffer nadat verdachte kort daarvoor opnieuw fors geweld had gepleegd. De bezorgde reactie van verdachte, meteen nadat hij de gevolgen zag van het geweld, heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte meegewogen, in die zin dat de rechtbank er -ondanks alle geweld van verdachte- niet vanuit gaat dat hij het slachtoffer dodelijk letsel heeft willen toebrengen.

Samen met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank het primair tenlastegelegde dan ook niet bewezen. Wel komt de rechtbank, gelet op het bovenstaande, tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde, de zware mishandeling met de dood tot gevolg.

4.2.

Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:

hij op 21 februari 2022 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente

Rotterdam, aan [naam slachtoffer] ,

opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten

een schedelbasisfractuur, heeft toegebracht,

door meermalen althans eenmaal

– die [naam slachtoffer] bij de keel te grijpen en- te duwen en/of te trekken tegen/aan het lichaam van die [naam slachtoffer]

en

– met krachtte slaan en/of te stompen tegen/in het gezicht en/of het

hoofd van die [naam slachtoffer] en-met kracht te schoppen/trappen tegen het hoofd en/of de buik en/of

borst en/of het lichaam van die [naam slachtoffer]

waardoor die [naam slachtoffer] achterover op de grond is gevallen en met

zijn achterhoofd het wegdek heeft geraakt,

terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:

zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.

5.1.

Strafbaarheid

5.1.1.

Standpunt verdediging

Namens de verdachte is (indirect) bepleit dat sprake is geweest van noodweer. Er was sprake van een voortdurende ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte door het slachtoffer, waaraan de verdachte zich niet kon onttrekken. De verdediging van de verdachte stond in een redelijke verhouding tot die aanranding. Dat de afhoudtrap die door de verdachte op het einde van het gevecht aan het slachtoffer is gegeven uiteindelijk resulteerde in een zeer ongelukkige val met een schedelbasisfractuur als gevolg was niet te voorzien. De trap zelf was niet als buitenproportioneel aan te merken.

5.1.2.

Beoordeling

Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer na de eerste confrontatie zich probeert te onttrekken uit het geweld en wegloopt. Verdachte is diegene geweest die het slachtoffer vervolgens achterna loopt waarna enig moment later de verdachte het slachtoffer de (fatale) trap geeft. De omstanders verklaren dat de verdachte de agressor was en het slachtoffer degene die weg wilde vluchten.

Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat de verdachte degene is geweest die het initiatief heeft genomen tot het gebruik van geweldshandelingen die niet verdedigend, maar juist aanvallend van aard waren. Het bestaan van een wederrechtelijke aanranding van de verdachte door het slachtoffer is niet aannemelijk geworden. Voorts overweegt de rechtbank dat de verdachte op enig moment (toen beiden zich ver achter de bestelbus bevonden en het slachtoffer bovendien reeds gewond was) alle gelegenheid had om zich aan de situatie te onttrekken. Verdachte heeft echter nagelaten om dit te doen en heeft in plaats daarvan telkens de confrontatie opgezocht.

5.1.3.

Conclusie

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.

De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Op 21 februari 2022 verwachtte de verdachte een pakketje. Toen hij de bus van de postbode – het latere slachtoffer – langs zijn raam zag rijden, liep hij naar buiten. Op straat ontstond tussen de verdachte en het slachtoffer eerst een woordenwisseling. Toen het slachtoffer weg wilde gaan door in zijn bus te stappen en de deur dicht te doen, heeft de verdachte de hand van het slachtoffer vastgepakt. Daarop ontstond een worsteling. De verdachte, die ervaring met kickboksen heeft, heeft het slachtoffer zodanig geslagen en getrapt dat het slachtoffer meerdere breuken aan de voorkant van zijn gezicht heeft opgelopen; bij de verdachte is achteraf geen noemenswaardig letsel geconstateerd. De verdachte was tijdens de worsteling duidelijk de bovenliggende partij en het slachtoffer vormde voor hem geen enkele bedreiging. Toch heeft de verdachte het slachtoffer zo hard getrapt dat het slachtoffer steil achterover op straat is gevallen, met een schedelbasisfractuur tot gevolg. Het slachtoffer heeft acht dagen in coma gelegen en is op 1 maart 2022 overleden.

Het handelen van de verdachte heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. De echtgenote van het slachtoffer is weduwe geworden en haar twee kinderen zullen zonder hun vader moeten opgroeien. Ook de schoonvader van het slachtoffer, die als een vader voor hem was, heeft veel verdriet. De echtgenote en schoonvader van het slachtoffer hebben op de zitting op indringende wijze verklaard over hun verlies. De verdachte heeft de levens van de nabestaanden onherstelbaar beschadigd. Daarnaast is ook de maatschappij geschokt door het zinloze geweld van de verdachte, waardoor iemand is overleden die gewoon zijn werk als pakketbezorger aan het doen was.

De verdachte is door een psycholoog en psychiater onderzocht. In het rapport van 11 juli 2022 concluderen zij dat de verdachte geen psychische stoornis heeft. De rechtbank neemt deze conclusie over en acht de verdachte volledig toerekeningsvatbaar voor zijn strafbare handelen. De reclassering heeft in het rapport van 25 juli 2022 geadviseerd geen bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat het risico op herhaling laag wordt ingeschat, de verdachte geen psychische stoornis heeft en dus geen aanleiding bestaat voor behandel- of gedragsinterventies.

Gelet op de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met een langdurige gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende strafdoelen.

Vanuit het oogpunt van generale preventie – de afschrikwekkende functie van de straf in het algemeen – is het van belang dat een ieder beseft dat handelen zoals de verdachte heeft gedaan volstrekt buiten de orde is. Als iemand zijn zin niet krijgt, is geweld nooit het antwoord en al helemaal niet in de mate waarin de verdachte dat heeft gebruikt.

Wat betreft de speciale preventie – het voorkomen dat de verdachte nog eens de fout in

gaat – geldt het volgende. De verdachte is eerder veroordeeld voor uitgaansgeweld.

Dat is, in lichte mate, een strafverzwarende omstandigheid. In de aanloop naar de zitting en op de zitting heeft de verdachte gezegd dat hij de dood van het slachtoffer niet heeft gewild en zijn medeleven betuigd aan de nabestaanden. De verdachte heeft echter tegelijkertijd steeds benadrukt dat het slachtoffer hem onheus zou hebben bejegend en zodanig zou hebben gehandeld dat de verdachte zich door het slachtoffer bedreigd voelde. Tijdens de worsteling was de verdachte duidelijk de bovenliggende partij. Dat blijkt ook uit het grote verschil tussen het letsel van het slachtoffer, ook in het gezicht, en dat van de verdachte. Door steeds te wijzen op het handelen van het slachtoffer geeft de verdachte er blijk van onvoldoende inzicht te hebben in de ernst van zijn eigen daden.

De rechtbank rekent hem dit alles zeer zwaar aan.

De straf dient ook als vergelding. De verdachte heeft een zware mishandeling gepleegd die heeft geleid tot de dood van het slachtoffer, al heeft hij die dood niet gewild. Dat blijkt ook – zoals eerder reeds overwogen – uit zijn handelen direct nadat het slachtoffer achterover op straat viel: de verdachte heeft aan het slachtoffer eerste hulp verleend. De harde realiteit is echter dat het slachtoffer door het agressieve handelen van verdachte niet meer leeft en dat hij een echtgenote en twee jonge kinderen achterlaat. Voor de nabestaanden zal een straf daarom niet snel streng genoeg zijn. De verdachte verdient voor zijn handelen – in de omstandigheden waarin hij dat heeft gedaan, zoals hiervoor al besproken – een gepast strenge straf.

De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaren met aftrek van voorarrest geëist. Gelet op het voorgaande doet die strafduur naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van deze zaak en de omstandigheden waaronder het handelen van verdachte heeft plaatsgevonden.

Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaren met aftrek van voorarrest passend en geboden.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij hebben zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] , [naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 4] en [naam benadeelde 5] . [naam benadeelde 1] heeft als erfgename ook een vordering ingediend namens het slachtoffer. De rechtbank bespreekt hierna eerst de door de verdediging gevoerde verweren en gaat daarna in op de gevorderde materiële schade, affectieschade, schokschade, de aantasting in persoon, de vordering namens het slachtoffer en de gevorderde toekomstige schade.

8.1.

Verweren

De verdediging heeft betoogd dat de verdachte onvoldoende gelegenheid heeft gehad zich te verweren tegen de omvangrijke vorderingen van de benadeelde partijen. De rechtbank verwerpt dit verweer grotendeels. De toelichtingen op de vorderingen zijn tien dagen voor de zitting ingediend. De verdediging heeft niet toegelicht waarom in die periode geen verweer kon worden voorbereid. Dat de vorderingen aanzienlijke bedragen betreffen, is daartoe op zichzelf onvoldoende. Alleen ten aanzien van het rapport van Laumen Expertise B.V. is terecht gesteld dat tien dagen te kort is om een eigen deskundige een contra-expertise te laten verrichten. De rechtbank bespreekt de gevolgen daarvan bij de materiële schade.

Verder heeft de verdediging betoogd dat de vergoedingsplicht moet worden verminderd, omdat het slachtoffer eigen schuld heeft gehad in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naar het oordeel van de rechtbank is de schade geen gevolg van een omstandigheid die aan het slachtoffer kan worden toegerekend. De schade is het gevolg van de zeer ernstige gedragingen van de verdachte tegen het slachtoffer. Het gedrag van het slachtoffer was daarvoor geen aanleiding. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarde voor toepassing van artikel 6:101 van het BW.

8.2.

Materiële schade

Gederfd levensonderhoud

Op grond van artikel 6:108, eerste lid, van het BW is de verdachte verplicht de schade door het derven van levensonderhoud te vergoeden. De vorderingen van [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] hebben mede hierop betrekking. Zoals hiervoor overwogen, kan het rapport van [naam expertise bureau] niet tot onderbouwing van de hoogte van de vorderingen dienen, nu de verdachte in deze procedure onvoldoende gelegenheid heeft gehad daarop te reageren. Niettemin staat vast dat het slachtoffer kostwinner van zijn gezin was en zijn echtgenote en minderjarige kinderen grote schade lijden door gederfd levensonderhoud. De omvang van de schade kan in deze procedure niet nauwkeurig worden vastgesteld. De rechtbank begroot deze schade daarom schattenderwijs op €100.000,-. Het geschatte bedrag is mede gebaseerd op de overgelegde stukken door de benadeelde partijen, waaronder de inkomensgegevens van het slachtoffer en de toelichting daarop. De vorderingen van [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] zullen voor zover zij betrekking hebben op gederfd levensonderhoud tot dat bedrag worden toegewezen, naar rato van de door hen gevorderde bedragen, en voor het meerdere niet-ontvankelijk worden verklaard.

Kosten lijkbezorging

Op grond van artikel 6:108, tweede lid, van het BW is de verdachte verplicht de kosten van de lijkbezorging te vergoeden. De vordering van [naam benadeelde 1] heeft tot een bedrag van €7.714,98 hierop betrekking. De verdachte heeft deze kosten niet betwist en de vordering komt de rechtbank ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. De vordering van [naam benadeelde 1] zal daarom in zoverre worden toegewezen.

Kosten [naam expertise bureau]

De kosten voor het rapport van [naam expertise bureau] van €1.815,- zijn redelijke kosten gemaakt ter vaststelling van schade als bedoeld in artikel 6:96, tweede lid, onder b, van het BW. Deze kosten zijn niet door de verdachte betwist en de vordering komt de rechtbank ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. De vordering van [naam benadeelde 1] zal daarom in zoverre worden toegewezen.

Vorderingen [naam benadeelde 4] en [naam benadeelde 5]

[naam benadeelde 4] en [naam benadeelde 5] hebben respectievelijk €484,- en €1.129,41 gevorderd aan materiële schade. In deze procedure is onvoldoende komen vast te staan dat de gevorderde bedragen kosten voor de lijkbezorging, rechtstreekse en/of verplaatste schade als gevolg van het onrechtmatige handelen van de verdachte betreffen. Nader onderzoek naar deze vorderingen vraagt een nadere uitwisseling van standpunten en mogelijk onderbouwing door middel van bewijslevering. Die stappen vormen een onevenredige belasting van dit strafgeding. De vorderingen van [naam benadeelde 4] en [naam benadeelde 5] zullen daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.

8.3.

Affectieschade

Het slachtoffer is overleden als gevolg van een gebeurtenis waarvoor de verdachte jegens hem aansprakelijk is. De verdachte is daarom verplicht affectieschade te vergoeden aan de echtgenote en minderjarige kinderen van het slachtoffer op grond van artikel 6:108, derde lid, van het BW. In artikel 1, eerste lid, van het Besluit vergoeding affectieschade is bepaald dat de hoogte van de vergoeding voor de echtgenote en minderjarige kinderen in dit geval €20.000,- bedraagt. De verdachte heeft de gevorderde affectieschade niet betwist. De vorderingen van [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] zullen daarom in zoverre worden toegewezen.

8.4.

Schokschade

Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld het arrest van 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958). Vergoeding van schokschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.

De vorderingen van [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 4] hebben mede betrekking op schokschade.

Wat betreft de vordering van [naam benadeelde 2] geldt dat niet is gebleken dat hij lijdt aan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De verklaring van de leerkracht van [naam benadeelde 2] is daarvoor niet geschikt.

Wat betreft de vorderingen van [naam benadeelde 1] en [naam benadeelde 4] geldt het volgende. In de verklaring van de systeemtherapeut (sociaal-psychiatrisch verpleegkundige) van [naam benadeelde 1] staat onder meer: “Betreft een (…) vrouw (…) met somberheid klachten en klachten van rouw rondom verlies van haar echtgenoot.” In de verklaring van de psycholoog van [naam benadeelde 4] staat onder meer: “Klachten houden verband met de doodslag op zijn schoonzoon.” Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank in deze procedure onvoldoende vast komen te staan dat het geestelijk letsel het gevolg is van de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het tenlastegelegde. Het lijkt namelijk ook mogelijk dat het geestelijk letsel met name het gevolg is van het overlijden van het slachtoffer als zodanig. In het geval van [naam benadeelde 1] is de beschrijvende diagnose van de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige bovendien onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.

Voor een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen ten aanzien van schokschade zou nader onderzoek noodzakelijk zijn. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de (verdere) behandeling van deze vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal daarom [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 4] niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen ten aanzien van schokschade.

8.5.

Aantasting in persoon

[naam benadeelde 2] heeft een vergoeding gevorderd wegens aantasting in zijn persoon, bestaande uit het verlies van een vaderfiguur, wat een ernstige inbreuk op zijn zelfvertrouwen en ontwikkeling zou zijn.

Bij de invoering van de vergoeding van affectieschade heeft de wetgever het volgende overwogen: “Vergoeding van affectieschade is een vorm van smartengeld voor naasten: het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, maar in leed dat men ondervindt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, ernstig gewond raakt of overlijdt. (…) Met de vastlegging van het recht in de wet kan uitdrukking worden gegeven aan het feit dat ernstig letsel of het overlijden van een naaste door de verwanten als een ernstig verlies wordt ervaren. De affectieve relatie tussen naasten brengt mee dat deze naasten niet slechts hun verdriet moeten dragen, maar ook moeten meemaken dat zij hun leven opnieuw moeten inrichten” (Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr. 3 (MvT), p. 1 en 3).

Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank in deze procedure onvoldoende komen vast te staan dat de door [naam benadeelde 2] gevorderde schadevergoeding ten aanzien van de aantasting in zijn persoon ziet op iets anders dan de gevorderde affectieschade. Hiervoor zou nader onderzoek noodzakelijk zijn. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de (verdere) behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op zou leveren en zal de vordering van [naam benadeelde 2] in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.

8.6.

Vordering namens het slachtoffer

[naam benadeelde 1] heeft als erfgename namens het slachtoffer een vordering tot vergoeding van materiële en immateriële schade ingediend. [naam benadeelde 1] is als erfgename door overgang onder algemene titel rechthebbende op de vorderingen van het slachtoffer op de verdachte.

Wat betreft de gevorderde materiële schade van €484,- geldt dat deze vordering en de hoogte ervan niet door de verdachte is betwist en de vordering de rechtbank ook niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De vordering zal in zoverre worden toegewezen.

Wat betreft de gevorderde immateriële schade geldt dat artikel 6:95, tweede lid, van het BW bepaalt dat de vergoeding van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, in beginsel niet vatbaar is voor overgang onder algemene titel, tenzij de gerechtigde aan de wederpartij heeft medegedeeld op de vergoeding aanspraak te maken. [naam benadeelde 1] heeft gesteld dat zij in haar hoedanigheid van zaakwaarnemer van het slachtoffer opdracht heeft gegeven aan haar advocaat de verdachte aansprakelijk te stellen. De advocaat van [naam benadeelde 1] heeft op 22 februari 2022 aan de raadsman van de verdachte onder meer bericht: “Namens de heer [naam slachtoffer] , vertegenwoordigd door zijn partner/echtgenote mevrouw [naam benadeelde 1] , stel ik u aansprakelijk voor de geleden- en nog te lijden materiële en immateriële schade, als gevolg van het misdrijf/de misdrijven waarvan u wordt verdacht.” De verdachte heeft deze gang van zaken niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee aan de vereiste mededeling als bedoeld in artikel 6:95, tweede lid, van het BW, voldaan en is de vordering van het slachtoffer op de verdachte voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat onder algemene titel overgegaan op [naam benadeelde 1] .

Voor nadeel dat niet in vermogensschade heeft het slachtoffer op grond van artikel 6:106, onder b, van het BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het staat vast dat het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen.

Bij het bepalen van de omvang van de vergoeding houdt de rechtbank rekening met de volgende omstandigheden. De verdachte is aansprakelijk jegens het slachtoffer uit hoofde van een misdrijf. Het slachtoffer heeft door dat misdrijf zodanig letsel opgelopen, dat hij acht dagen in coma heeft gelegen en vervolgens aan zijn verwondingen is overleden. Het slachtoffer is na het misdrijf niet meer bij bewustzijn geweest.

Uit de rechtspraak van de Hoge Raad (zie het arrest van 20 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE2149) volgt dat de omstandigheid dat de benadeelde gedurende een bepaalde periode bewusteloos is geweest, in het algemeen en behoudens aanwijzingen van het tegendeel, tot het oordeel zal kunnen leiden dat hij wat betreft die periode geen nadeel heeft geleden in de vorm van pijn en/of verdriet, maar dat deze omstandigheid niet zonder meer de conclusie rechtvaardigt dat in het geheel geen sprake is geweest van gederfde levensvreugde. Aangenomen moet immers worden dat de staat van bewusteloosheid in elk geval tot gevolg heeft gehad dat aan de benadeelde de mogelijkheid heeft ontbroken van zijn leven te genieten. De wijze waarop en de intensiteit waarmee het derven van levensvreugde door de benadeelde is of zal worden beleefd, zullen in rechte vaak niet, of niet anders dan zeer globaal, kunnen worden vastgesteld, zodat bij de begroting van het nadeel zal moeten worden geabstraheerd van de concrete beleving en in meer objectieve zin moet worden vastgesteld in welke mate van nadeel als hier bedoeld sprake is geweest.

Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de immateriële schadevergoeding voor de periode vanaf het misdrijf tot het overlijden van het slachtoffer naar billijkheid vast op €1.000,-. Voor het meerdere zal de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.

8.7.

Toekomstige schade

De benadeelde partijen hebben een schadevergoeding gevorderd voor de tijdens een eventueel hoger beroep van deze zaak te maken kosten. Deze kosten zijn in het geheel niet onderbouwd. De vorderingen van de benadeelde partijen zullen daarom in zoverre worden afgewezen.

8.8.

Conclusie

De verdachte moet een schadevergoeding betalen aan de hierna genoemde benadeelde partijen.

[naam benadeelde 1]

Kosten lijkbezorging € 7.714,98
Gederfd levensonderhoud € 95.766,20
Kosten [naam expertise bureau] € 1.815,00
Affectieschade € 20.000,00
Materiële schade van het slachtoffer € 484,00
Immateriële schade van het slachtoffer € 1.000,00
Totaal € 126.780,18

[naam benadeelde 2]

Gederfd levensonderhoud € 1.492,55
Affectieschade € 20.000,00
Totaal € 21.492,55

[naam benadeelde 3]

Gederfd levensonderhoud € 2.741,25
Affectieschade € 20.000,00
Totaal € 22.741,25

Deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2022. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:

verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;

stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;

verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;

veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van € 126.780,18 aan schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;

verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;

legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 1] te betalen € 126.780,18 (hoofdsom), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 126.780,18 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 272 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;

verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;

veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van € 21.492,55 aan schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;

verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;

legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 2] te betalen € 21.492,55 (hoofdsom), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 21.492,55 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 45 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;

verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;

veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 3] , te betalen een bedrag van € 22.741,25 aan schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;

verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 3] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;

legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 3] te betalen € 22.741, 25 (hoofdsom), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 22.741, 25 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 48 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;

verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;

wijst af de vorderingen van de benadeelde partijen tot vergoeding van toekomstige schade;

verklaart de benadeelde partijen [naam benadeelde 5] en [naam benadeelde 4] niet-ontvankelijk in hun vorderingen en bepaalt dat deze vorderingen slechts kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;

veroordeelt de verdachte in de proceskosten door [naam benadeelde 1], [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

veroordeelt [naam benadeelde 5] en [naam benadeelde 4] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen hun vorderingen gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.

Dit vonnis is gewezen door:

  1. W.A.F. Damen, voorzitter,

mrs. N. Freese en R.J.P. Ferwerda, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. C. van Wingerden, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.

Bijlage I

Tekst gewijzigde tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat

hij op of omstreeks 21 februari 2022 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente

Rotterdam, [naam slachtoffer]

opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meermalen althans

eenmaal

– die [naam slachtoffer] hij de keel te grijpen en/of

– te duwen en/of te trekken tegen/aan het lichaam van die [naam slachtoffer]

en/of

– ( met kracht) te slaan en/of te stompen tegen/in het gezicht en/of het

hoofd en/of het lichaam van die [naam slachtoffer] en/of

– ( met kracht) te schoppen/trappen tegen het hoofd en/of de buik en/of

borst en/of het lichaam van die [naam slachtoffer]

waardoor die [naam slachtoffer] (achterover) op de grond is gevallen en/of met

zijn (achter)hoofd het wegdek, althans de grond heeft geraakt;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling

mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 21 februari 2022 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente

Rotterdam, aan [naam slachtoffer] ,

opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten

een schedel(basis)fractuur, heeft toegebracht,

door meermalen althans eenmaal

– die [naam slachtoffer] bij de keel te grijpen en/of

– te duwen en/of te trekken tegen/aan het lichaam van die [naam slachtoffer]

en/of

– ( met kracht) te slaan en/of te stompen tegen/in het gezicht en/of het

hoofd althans het lichaam van die [naam slachtoffer] en/of

-(met kracht) te schoppen/trappen tegen het hoofd en/of de buik en/of

borst en/of het lichaam van die [naam slachtoffer]

waardoor die [naam slachtoffer] (achterover) op de grond is gevallen en/of met

zijn (achter)hoofd het wegdek, althans de grond heeft geraakt,

terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een

veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 21 februari 2022 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente

Rotterdam, [naam slachtoffer] heeft mishandeld door

– die [naam slachtoffer] bij de keel te grijpen en/of

– te duwen en/of te trekken tegen/aan het lichaam van die [naam slachtoffer]

en/of

– ( met kracht) te slaan en/of te stompen tegen/in het gezicht en/of het

hoofd althans het lichaam van die [naam slachtoffer] en/of

-(met kracht) te schoppen/trappen tegen het hoofd en/of de buik en/of

borst en/of het lichaam van die [naam slachtoffer]

waardoor die [naam slachtoffer] (achterover) op de grond is gevallen en/of met

zijn (achter)hoofd het wegdek, althans de grond heeft geraakt,

terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey