Rb: art. 185 WVW, ongeval auto en tegen verkeer in rijdende fietser: 75%-25%, kosten deelgeschil volledig toegewezen
Art. 185 WVW. Ongeval met rechts afslaande auto en rechtdoor, tegen de richting in rijdende fietser. Verzekeraar heeft aangeboden 50% te vergoeden. 1. De rechtbank oordeelt in het kader van wederzijdse causaliteit dat de bestuurder van de auto 75% schuld treft en dat de fietser 25% eigen schuld heeft aan het ontstaan van het ongeval. Geen billijkheidscorrectie. 2. Kosten deelgeschil voor 100% toegewezen. Omdat de eigen schuld van verzoeker door de rechtbank lager wordt vastgesteld dan door verzekeraar is aangenomen en verzekeraar in die zin in het ongelijk is gesteld, vindt de rechtbank het niet redelijk om de kosten toch deels voor rekening van verzoeker te laten.
ECLI:NL:RBOBR:2021:2408, Rechtbank Oost-Brabant, 365460 / EX RK 20-184 (rechtspraak.nl)
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2021:2408&showbutton=true
ECLI:NL:RBOBR:2021:2408
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
06-05-2021
Datum publicatie
21-05-2021
Zaaknummer
365460 / EX RK 20-184
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Beschikking
Inhoudsindicatie
Deelgeschil letselschade. Artikel 185 lid 1 WVW. Artikel 6:101 BW. Deze zaak gaat over de aansprakelijkheidsverdeling voor een ongeval tussen een naar rechts afslaande auto en een rechtdoor maar tegen de richting in rijdende fietser. De rechtbank oordeelt in het kader van wederzijdse causaliteit dat de bestuurder van de auto 75% schuld treft en dat de fietser 25% eigen schuld heeft aan het ontstaan van het ongeval. De rechtbank ziet geen grond voor een verdere billijkheidscorrectie. Om reden van billijkheid wijkt de rechtbank in dit geval af van het beginsel dat de verplichting tot vergoeding van de kosten in deelgeschil naar de mate van de eigen schuld wordt verminderd.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/365460 / EX RK 20-184
Beschikking deelgeschil letselschade van 6 mei 2021
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] , [land] ,
verzoeker,
advocaat mr. P. Kowalczyk te Rotterdam,
tegen
vennootschap naar buitenlands recht
AXA BELGIUM N.V.,
gevestigd te Brussel (België),
verweerster,
advocaat mr. J.F. Kersten te Voorburg.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en AXA worden genoemd.
1De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
–
het verzoekschrift met 10 producties, van 26 november 2020,
–
het verweerschrift met 5 producties, van 10 maart 2021,
–
de mondelinge behandeling op 18 maart 2021.
1.2.
Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank aangegeven dat de beschikking in deze zaak zal worden gegeven op 29 april 2021. Op 22 april 2021 heeft de griffie van de rechtbank telefonisch aan de advocaten van partijen laten weten dat de beschikking op een latere datum zal volgen.
2De zaak in het kort
In dit deelgeschil draait het om de vraag naar de mate van aansprakelijkheid van AXA voor een ongeval dat plaatsvond in de vroege ochtend van 3 december 2018 in Veldhoven. [verzoeker] werd op zijn fiets aangereden door een auto die voor wettelijke aansprakelijkheid was verzekerd bij AXA. [verzoeker] heeft daarbij letsel opgelopen. AXA heeft buiten rechte aangeboden 50% van de schade van [verzoeker] te vergoeden. [verzoeker] wil een volledige vergoeding.
3De vaststaande feiten
Het ongeval
3.1.
[verzoeker] fietste op 3 december 2018 om ongeveer 6:40 uur op het vrijliggende fietspad aan de linkerzijde van de Provincialeweg ter hoogte van het kruispunt met de Oranje Nassaulaan, toen hij werd aangereden door de heer [A] . [A] reed in een personenauto met Belgisch kenteken en sloeg vanaf de Provincialeweg rechtsaf de Oranje Nassaulaan in. Die afslag is gelegen op een brede drempel, waarover ook het fietspad loopt waarop [verzoeker] reed. Op die drempel stond op dat moment ook een bestelbus die vanuit de Oranje Nassaulaan de Provincialeweg op wilde rijden, waardoor [A] geen goed zicht had op het fietspad aan zijn linkerzijde, waar [verzoeker] reed. [A] is bij het oprijden van de Oranje Nassaulaan in botsing gekomen met [verzoeker] , die voor hem van links kwam, van achter de bestelbus. Ten tijde van het ongeval was het nog donker, de wegverlichting was aan en [verzoeker] had een lampje aan zijn stuur hangen.
3.2.
De onderstaande foto geeft zicht op de plaats van het ongeval. De foto is genomen vanuit de rijrichting van [A] , die hier rechtsaf is geslagen.
3.3.
Na het ongeval heeft de politie proces-verbaal opgemaakt. [verzoeker] is na het ongeval met een hoofdwond en pijn aan het rechterbeen met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. Hij bleek ernstig knieletsel te hebben opgelopen. Inmiddels is [verzoeker] tweemaal aan zijn knie geopereerd, en ondervindt hij nog altijd beperkingen.
Het aanbod van AXA
3.4.
De auto van de heer [A] was tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij AXA, en AXA heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. AXA heeft buiten rechte aan [verzoeker] aangeboden 50% van zijn schade te vergoeden.
4Het verzoek van [verzoeker]
4.1.
neemt geen genoegen met het aanbod van AXA en vraagt de rechtbank in dit deelgeschil om voor recht te verklaren dat AXA voor 100% aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] heeft geleden door het ongeval.
4.2.
[verzoeker] voert aan dat door hem geen verkeersregels zijn overtreden omdat op de plaats waar hij fietste (nog) geen sprake was van eenrichtingsverkeer. Het verkeersbord voor eenrichtingsverkeer staat immers pas ná de kruising met de Oranje Nassaulaan opgesteld. Het was [A] die de verkeersregels overtrad, want hij had bij het rechtsafslaan [verzoeker] voor moeten laten gaan. [verzoeker] was immers rechtdoorgaand verkeer. Volgens [verzoeker] fietste hij met een normale snelheid, maar reed [A] snel terwijl [A] geen goed overzicht had van de situatie. [A] had volgens hem moeten wachten tot de bestelbus weg was en hij goed zicht had op het fietspad, voordat hij de Oranje Nassaulaan insloeg.
4.3.
Volgens [verzoeker] dient AXA ook vanuit billijkheidsoogpunt zijn volledige schade te vergoeden. De auto was immers verzekerd en [verzoeker] was als fietser een zwakkere verkeersdeelnemer en heeft door het ongeval fiks letsel opgelopen.
4.4.
Volgens [verzoeker] bestaat zijn schade onder meer uit smartengeld en verlies van verdienvermogen. Ten tijde van het ongeval werkte hij via een uitzendbureau als engineer bij een bedrijf in Eindhoven. Sinds het ongeval ontvangt hij een Ziektewetuitkering en er loopt nu een WIA-aanvraag. Gelet op de jonge leeftijd van [verzoeker] ( [verzoeker] was [getal] jaar ten tijde van ongeval) en zijn blijvend knieletsel, heeft zijn advocaat de totale schade ter zitting ingeschat op meer dan € 75.000,-.
4.5.
[verzoeker] vraagt de rechtbank om AXA te veroordelen in de kosten van deze deelgeschilprocedure, door hem begroot op € 3.174,50.
5Het verweer van AXA
5.1.
AXA vindt dat zij maar 50% van de schade hoeft te vergoeden omdat [verzoeker] eigen schuld heeft aan het ontstan van het ongeval.
5.2.
AXA voert aan dat [verzoeker] zich niet aan de verkeersregels heeft gehouden door aan de verkeerde kant van de weg en tegen de richting van het verkeer in te fietsen. Volgens AXA reed [verzoeker] op een eenrichtingsfietspad en had dat voor [verzoeker] duidelijk moeten zijn, gelet op de verkeersborden naast het fietspad en de beperkte breedte van het fietspad.
5.3.
Volgens AXA blijkt uit het proces-verbaal van de politie en ook uit een verklaring van een onafhankelijke ooggetuige dat [A] niet snel reed, maar juist bijna stilstond, voordat hij rustig opreed om de Oranje Nassaulaan in te draaien. Volgens AXA heeft [A] daarbij in beide richtingen gekeken of er geen verkeer aan kwam, en daarbij ook geprobeerd achter het bestelbusje te kijken. Omdat [verzoeker] met onverminderde snelheid nagenoeg onverlicht van achter de bestelbus uit het duister tevoorschijn kwam, heeft [A] hem niet kunnen zien, zo stelt AXA. AXA meent dat van [verzoeker] mocht worden verwacht dat hij als spookrijder zijn snelheid zou minderen bij het naderen van de kruising waar het bestelbusje reed. Hij kon vanuit zijn positie immers ook niet zien wat de situatie achter het bestelbusje was. Als hij vaart had geminderd had hij tijdig kunnen uitwijken of kunnen remmen, en het ongeval kunnen voorkomen.
5.4.
AXA meent dat er geen reden is om op grond van de billijkheid een hogere vergoeding te betalen. Dat [verzoeker] als fietser een zwakkere verkeersdeelnemer is, is volgens AXA al verdisconteerd in de erkenning van 50% aansprakelijkheid op grond van artikel 185 WVW. Omdat het ongeval volgens AXA grotendeels is veroorzaakt door het handelen van [verzoeker] , hoeft volgens AXA geen aanvullende correctie plaats te vinden wegens de ernst van zijn letsel.
5.5.
AXA vindt in deze eenvoudige zaak een lagere kostenbegroting op zijn plaats.
6De beoordeling
Internationale aspecten
6.1.
Omdat [verzoeker] de [land] nationaliteit heeft en in [land] woont, en AXA gevestigd is in België, heeft deze zaak internationale aspecten. De rechtbank moet daarom eerst nagaan of zij bevoegd is in deze zaak te beslissen en welk recht van toepassing is.
6.2.
Op grond van artikel 1019x lid 1 Rv is bevoegd op een deelgeschil te beslissen de rechter tot wiens absolute en relatieve bevoegdheid de zaak behoort, indien deze in een bodemzaak in eerste aanleg aanhangig zou worden gemaakt. Dit betekent dat beoordeeld moet worden of de rechtbank bevoegd zou zijn in het geval [verzoeker] de zaak tegen AXA als bodemzaak zou aanbrengen.
6.3.
De rechtbank zou in dat geval bevoegd zijn te beslissen omdat het ongeval heeft plaatsgevonden in Nederland, en ook binnen het arrondissement van de rechtbank. Die bevoegdheid vloeit voort uit artikel 12 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Vo II).
6.4.
Gelet op artikel 3 van het Verdrag inzake de wet van toepassing op verkeersongevallen op de weg (Haags verkeersongevallenverdrag) is Nederlands recht van toepassing omdat het ongeval in Nederland heeft plaatsgevonden.
Deelgeschil
6.5.
De rechtbank kan een verzoek in een deelgeschilprocedure alleen inhoudelijk behandelen als de beslissing zoals die wordt gevraagd voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019z Rv). De rechtbank is met partijen van oordeel dat dit hier het geval is. Een beslissing op de vraag voor welk deel van de schade AXA aansprakelijk is, kan partijen immers helpen bij het buiten rechte verder afwikkelen van die schade.
Toetsingskader voor het bepalen van de (mate van) aansprakelijkheid
6.6.
In een situatie zoals die zich hier heeft voorgedaan, waarin een op de openbare weg rijdende auto betrokken raakt bij een verkeersongeval waardoor een fietser schade lijdt, is de eigenaar van die auto verplicht om die schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval te wijten is aan overmacht. Dit volgt uit artikel 185 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). De bedoeling van dit artikel is om kwetsbare deelnemers aan het verkeer, zoals fietsers en voetgangers, te beschermen tegen de verhoogde gevaren van gemotoriseerd verkeer (het zogenaamde ‘Betriebsgefahr’) en om degenen die gebruik maken van een motorrijtuig het risico daarvan te laten dragen.
6.7.
Op grond van artikel 185 lid 1 WVW in samenhang met artikel 6 lid 1 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM), is AXA als verzekeraar van de auto waar [A] in reed, aansprakelijk voor de schade van [verzoeker] , tenzij sprake zou zijn geweest van overmacht bij [A] . Van overmacht was hier echter geen sprake, dat is door AXA ook uitdrukkelijk erkend.
6.8.
Op grond van de in de rechtspraak aanvaarde zogenaamde 50%-regel1 moet AXA ten minste 50% van de schade van [verzoeker] vergoeden, wegens het hiervoor genoemde ‘Betriebsgefahr’. De kwetsbare positie van [verzoeker] als fietser, waar [verzoeker] ook een beroep op doet, zit in deze 50% verdisconteerd. AXA zou alleen geen of minder schade hoeven te vergoeden indien sprake zou zijn van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid van [verzoeker] , maar dat is door AXA niet gesteld en ook de rechtbank ziet geen grond om daar vanuit te gaan.
6.9.
AXA zal meer dan 50% moeten vergoeden indien de schade voor meer dan 50% het gevolg is van omstandigheden die aan de bestuurder van de auto moeten worden toegerekend, en [verzoeker] voor minder dan 50% eigen schuld heeft aan het ontstaan van zijn schade in de zin van artikel 6:101 BW. Het komt er op neer dat de rechtbank moet bepalen met welke mate van waarschijnlijkheid de omstandigheden aan weerszijden aan het ontstaan van de geleden schade hebben bijgedragen: de wederzijdse causaliteit.
6.10.
Vervolgens moet de rechtbank hier nog beoordelen of er redenen van billijkheid zijn om de schadelast anders te verdelen dan volgens de maatstaf van de wederzijdse causaliteit: de zogenaamde billijkheidscorrectie. Redenen voor zo’n correctie kunnen zijn gelegen in de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of in andere omstandigheden, zoals de ernst van het letsel.
Wederzijdse causaliteit
6.11.
De rechtbank vindt dat er in zekere mate sprake is van eigen schuld aan de kant van [verzoeker] . [verzoeker] reed namelijk tegen de rijrichting in, op een fietspad waar alleen verkeer vanuit de andere richting was toegelaten. Hij reed aan de verkeerde kant van de weg en had moeten fietsen op het vrijliggende fietspad aan de andere zijde van de Provincialeweg. Dat blijkt uit de aanwezige verkeersborden (waarvan door AXA foto’s zijn overgelegd) en ook in het proces-verbaal van politie is vermeld dat [verzoeker] aan de verkeerde kant van de weg fietste. De advocaat van [verzoeker] heeft dit laatste buiten rechte ook erkend. [verzoeker] heeft zich dus niet gehouden aan de verkeersregels en behoorde daar niet te fietsen. [verzoeker] heeft bovendien niet geanticipeerd op de situatie, door geen vaart te minderen en niet extra voorzichtig te zijn. Dit had van hem wel mogen worden verwacht omdat hij kon zien dat er een bestelbus op de kruising stond die zowel voor hem, als voor een eventuele auto die vanaf de Provincialeweg de Oranje Nassaulaan zou willen inslaan, het zicht voor een deel ontnam: [verzoeker] kon door die bestelbus niet zien of er misschien een auto zou afslaan en een afslaande auto zou [verzoeker] niet zien. Voor [verzoeker] was er te meer reden om te anticiperen omdat het donker was, hij geen heel goede verlichting op zijn fiets had en hij moest begrijpen dat een autobestuurder er mogelijk geen rekening mee zou houden dat er een fietser van links zou komen, omdat fietsers in die richting aan de andere kant van de Provincialeweg horen te fietsen. Als [verzoeker] op de situatie had geanticipeerd had hij daarmee mogelijk een ongeval kunnen voorkomen of was de schade wellicht minder ernstig geweest. Het ongeval en daarmee de schade is daarom voor een deel veroorzaakt door omstandigheden die aan [verzoeker] zelf zijn toe te rekenen.
6.12.
De rechtbank vindt dat de schade ook het gevolg is van omstandigheden die aan de bestuurder van de auto moeten worden toegerekend. Bij het rechtsafslaan moest [A] voorrang verlenen aan het rechtdoorgaand verkeer op het fietspad rechts naast de weg waar hij op reed, en dat heeft hij niet gedaan. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat [A] ‘snel’ heeft gereden, zoals [verzoeker] stelt. De rechtbank gaat er vanuit dat [A] bij het afslaan naar rechts rustig de drempel op reed, zoals in het proces-verbaal van de politie staat. Ook een onafhankelijke getuige, die het ongeval zag gebeuren vanaf de overkant van de weg, heeft dit verklaard. De rechtbank kent aan zijn verklaring overigens geen erg zwaar gewicht toe omdat deze pas twee jaar na het ongeval is opgetekend waardoor de herinnering aan het ongeval zal zijn vervaagd. [A] moest bij het rechtsafslaan het verkeer op het fietspad voorrang geven en daarvoor moest hij zich er van gewissen of er verkeer aan kwam. Weliswaar was het een eenrichtingsfietspad, maar als bestuurder van de auto moest [A] rekening houden met mogelijke verkeersfouten van andere weggebruikers en moest hij daarom niet alleen rechts maar ook links op het fietspad kijken of er niemand aan kwam. Volgens AXA heeft [A] ook in beide richtingen willen controleren of er geen verkeer kwam, maar werd zijn zicht naar links geblokkeerd door de bestelbus die daar stond om de Provincialeweg op te rijden. [A] zou volgens AXA hebben geprobeerd om achter de bestelbus te kijken, maar zou [verzoeker] niet tijdig hebben zien aankomen. De rechtbank oordeelt dat van [A] in dit geval verwacht had mogen worden dat hij had gewacht met doorrijden tot de bestelbus zou zijn doorgereden en hij zicht had op het daarachter gelegen fietspad. Alleen dan kon hij er zeker van zijn dat hij veilig het fietspad kon kruisen en de Oranje Nassaulaan kon inrijden. Door door te rijden terwijl hij niet goed kon zien of er een fietser aan kwam, heeft [A] een risico genomen, waardoor het ongeval heeft kunnen gebeuren.
6.13.
De conclusie is dan ook dat beide partijen hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade, doordat zij allebei een verkeersfout hebben gemaakt en van allebei ook meer voorzichtigheid verwacht had mogen worden. Kijkend naar de aard van de gemaakte fouten en de daaraan verbonden risico’s, dan ziet de rechtbank daarin aanleiding om aan te nemen dat de handelwijze van [A] voor 75% heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade, en dat [verzoeker] 25% eigen schuld treft.
6.14.
Deze vaststelling van de wederzijdse causaliteit leidt ertoe dat AXA in beginsel 75% van de schade van [verzoeker] zal moeten vergoeden.
Billijkheidscorrectie
6.15.
De rechtbank ziet in wat [verzoeker] daarvoor heeft aangevoerd geen reden om uit een oogpunt van billijkheid de vergoedingsplicht voor AXA te verhogen naar 100%. De ernst van de over en weer gemaakte fouten en de (summiere) stellingen van [verzoeker] over de gevolgen die het ongeval voor hem heeft gehad en mogelijk nog zal hebben, geven onvoldoende aanknopingspunten voor een dergelijke correctie.
6.16.
De rechtbank zal daarom voor recht verklaren dat AXA als verzekeraar van de auto van [A] voor 75% aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] heeft geleden als gevolg van het ongeval van 3 december 2018.
Kosten deelgeschil
6.17.
Over het verzoek van [verzoeker] om AXA te veroordelen in de kosten van deze deelgeschilprocedure tot een bedrag van € 3.174,50 oordeelt de rechtbank als volgt.
6.18.
Bij het begroten van de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; beoordeeld moet worden of het redelijk is dat de kosten zijn gemaakt én of de hoogte van die kosten redelijk is.
6.19.
Dat het redelijk is dat [verzoeker] kosten heeft gemaakt voor dit deelgeschil staat vast, aangezien de onderhandelingen met AXA waren vastgelopen.
6.20.
De hoogte van de gemaakte kosten heeft [verzoeker] begroot op € 3.174,00, uitgaande van 10 uur tegen een tarief van € 235,- exclusief 21% btw, vermeerderd met € 304,- aan griffierecht. AXA meent dat in deze relatief eenvoudige zaak 7 uur tegen een tarief van € 200,- voldoende is.
6.21.
De rechtbank stelt vast dat [verzoeker] geen onderbouwing heeft gegeven van de door hem genoemde 10 uur. Een declaratie met urenspecificatie ontbreekt en in reactie op het verweer van AXA op dit punt, heeft de advocaat van [verzoeker] op de zitting slechts aangegeven dat de tijdsbesteding zijns inziens redelijk is en dat hij twee uur reistijd heeft voor de zitting. Omdat het hier gaat om een juridisch en feitelijk relatief eenvoudige zaak, en de ingebrachte stukken zeer beperkt van omvang zijn, komt het aantal opgevoerde uren de rechtbank bovenmatig voor en zal zij dit aantal matigen tot 7 uur, zoals door AXA bepleit. Het uurtarief van € 235,- (exclusief btw maar inclusief kantoorkosten) komt de rechtbank niet onredelijk hoog voor.
6.22.
Dit betekent dat de kosten van deze deelgeschilprocedure in redelijkheid worden begroot op € 2.294,45 (7 maal € 235,-, vermeerderd met 21% btw en € 304,- griffierecht).
6.23.
Wanneer een schadevergoedingsplicht op de voet van artikel 6:101 BW wordt verminderd, zoals in dit geval, wordt ook de verplichting om de in artikel 6:96 lid 2 BW bedoelde kosten te vergoeden in beginsel in dezelfde mate verminderd2. Dit uitgangspunt geldt ook voor de kosten van de behandeling van het deelgeschil, omdat deze kosten op grond van artikel 1019aa lid 2 Rv hebben te gelden als kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. In deze zaak ziet de rechtbank echter aanleiding om van dag beginsel af te wijken omdat de inzet van dit deelgeschil juist is helder te krijgen of er wel een percentage eigen schuld in aanmerking moet worden genomen, zoals AXA meent, en zo ja, of dat percentage dan zo hoog moet zijn als AXA meent. Omdat de eigen schuld van [verzoeker] door de rechtbank lager wordt vastgesteld dan door AXA is aangenomen bij de schadeafwikkeling en AXA in die zin in het ongelijk is gesteld, vindt de rechtbank het niet redelijk om de kosten van deze deelgeschilprocedure toch deels – namelijk in evenredigheid met de uiteindelijk vastgestelde mate van eigen schuld – voor rekening van [verzoeker] te laten. De rechtbank laat hierbij meewegen dat de wetgever met artikel 1019aa Rv heeft beoogd de financiële drempel voor het vragen van een deelgeschilbeslissing voor de benadeelde te verlagen. Dit, door uit te sluiten dat de benadeelde in de proceskosten wordt veroordeeld en door voor te schrijven dat zijn proceskosten niet forfaitair maar volledig in aanmerking worden genomen. Mede gelet op die intentie vindt de rechtbank dat de billijkheid in dit geval eist dat de verplichting van AXA om de kosten te vergoeden die [verzoeker] heeft gemaakt om dit geschil door de rechter beslist te krijgen, niet wordt verminderd.
6.24.
[verzoeker] heeft verzocht om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank begrijpt dat dit verzoek ziet op de kostenveroordeling en zal dit verzoek afwijzen. Dat tegen een beschikking op een verzoek inzake een deelgeschil geen hogere voorziening openstaat (artikel 1019bb Rv) verzet zich tegen een uitvoerbaar bij voorraadverklaring.
7De beslissing
De rechtbank
7.1.
verklaart voor recht dat AXA voor 75% aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] heeft geleden als gevolg van het ongeval van 3 december 2018,
7.2.
begroot de kosten van dit deelgeschil op een bedrag van € 2.294,45 en veroordeelt AXA tot betaling van dit bedrag aan [verzoeker] ,
7.3.
wijst alles wat [verzoeker] meer of anders heeft verzocht af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2021.
1Hoge Raad 28 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0526 (IZA/Vrerink)
2Hoge Raad 21 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7624)