Rb: art. 185 WVW, ongeval voetganger en bus, verzekeraar moet overmacht bewijzen, anders 50%-regel
rt. 185 WVW. Verkeersongeval tussen bus en voetganger, binnen de bebouwde kom, in de nacht en midden op rijbaan. Mogelijk poging tot suïcide. De rechtbank laat verzekeraar toe te bewijzen dat de voetganger direct voorafgaand aan de aanrijding onverwacht en van buiten het gezichtsveld van de chauffeur voor de bus is gesprongen. Indien dit wordt bewezen slaagt beroep op overmacht. In het geval het verweer van overmacht niet zal slagen zal verzekeraar veroordeeld worden om 50% van de schade te vergoeden.
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
27-05-2020
Datum publicatie
25-06-2020
Zaaknummer
C/10/578392 / HA ZA 19-665
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Vordering voetganger tot vaststelling aansprakelijkheid eigenaar motorvoertuig en voorschot schadevergoeding. Verkeersongeval tussen bus en voetganger. Aanrijding voetganger binnen de bebouwde kom, in de nacht en midden op rijbaan. Poging suïcide en alcoholgebruik voetganger? Overschrijding maximumsnelheid door buschauffeur. Beroep op overmacht buschauffeur en op aan opzet grenzende roekeloosheid slagen niet. Eigen schuld voetganger, 50%-regel. Begroting schade die bij voorschot wordt gevorderd, partijen kunnen zich uitlaten over begroting algehele schade in deze procedure.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/578392 / HA ZA 19-665
Vonnis van 27 mei 2020
in de zaak van
[naam eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. M.W. Fakiri te ‘s-Gravenhage,
tegen
naamloze vennootschap
ALLIANZ BENELUX N.V. ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZ,
gevestigd te Brussel,
gedaagde,
advocaat mr. H.A. Kragt te Arnhem.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en Allianz genoemd worden.
1.De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit :
–
de dagvaarding met producties;
–
de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid;
–
de conclusie van antwoord in het incident;
–
conclusie van antwoord in het incident;
–
vonnis van de kantonrechter te Rotterdam, waarbij de kantonrechter zich onbevoegd heeft verklaard de zaak te behandelen en te beslissen onder verwijzing van de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rol van de handelskamer van de rechtbank Rotterdam;
–
de conclusie van antwoord tevens incidentele vordering tot afgifte ex artikel 843a Rv en/of artikel 22 Rv met producties;
–
conclusie van antwoord in het incident met productie;
–
akte intrekking incidentele vordering tevens houdende akte overlegging nadere productie;
–
de conclusie van repliek met producties;
–
de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.
Op 6 februari 2017 rond 01.12 uur heeft tussen [naam eiser] als voetganger en een autobus bestuurd door [naam chauffeur] een verkeersongeval plaats gevonden in het dorp Horn (gemeente Leudal) op de Rijksweg, ter hoogte van huisnummer [huisnummer] .
2.2
De plaats van de aanrijding is gelegen binnen de bebouwde kom van Horn.
2.3
De rijbaan is ter plekke van het ongeval in twee helften gescheiden door middel van een dubbele doorgetrokken streep. Aan beide zijden van de rijbaan bevindt zich een groenstrook met bomen. Naast de groenstrook ligt aan beide zijden een fietspad.
2.4
Op het voornoemde tijdstip is [naam chauffeur] rond of op de middenas van de rijbaan, met de linker voorzijde van de autobus, tegen [naam eiser] aangereden.
2.5
[naam eiser] heeft als gevolg van de aanrijding letsel opgelopen.
2.6
Naast letsel heeft [naam eiser] schade geleden door onkosten in verband met medische zorg en herstel en vermogensschade, die bestaat uit kosten van rechtsbijstand en vaststelling van aansprakelijkheid en toedracht van de aanrijding alsmede van vaststelling van de hoogte van de schade.
3.Het geschil
3.1.
[naam eiser] vordert samengevat – dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht zal verklaren dat Allianz jegens [naam eiser] voor 100% aansprakelijk is voor het ongeval dat [naam eiser] op 6 februari 2007 is overkomen;
subsidiair de omvang van de aansprakelijkheid van Allianz jegens [naam eiser] te bepalen;
Allianz te veroordelen tot betaling van € 24.896 aan [naam eiser] binnen twee dagen na het te wijzen vonnis als voorschot op de schade;
Allianz te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
[naam eiser] doet daarbij een beroep op in de in artikel 185 Wegenverkeerswet (hierna: WVW) opgenomen wettelijke verplichting voor de eigenaar of houder van een motorvoertuig om de schade die is ontstaan door een ongeval met dat voertuig te vergoeden. [naam chauffeur] was ten tijde van het ongeval in dienst van [naam bedrijf] die zich bij Allianz had verzekerd tegen de risico’s van deze wettelijke aansprakelijkheid voor motorvoertuigen. Op grond van artikel 6 WAM spreekt [naam eiser] verzekeraar Allianz rechtstreeks aan.
3.3.
Allianz verweert zich primair tegen de aansprakelijkheid met een beroep op overmacht aan de zijde van [naam chauffeur] , subsidiair met een beroep op aan opzet grenzende roekeloosheid van [naam eiser] waardoor de door [naam eiser] geleden schade geheel voor zijn eigen rekening en risico komt. Meer subsidiair doet Allianz een beroep op eigen schuld van [naam eiser] (artikel 6: 101 BW) waardoor 50% van de door hem geleden schade voor zijn rekening en risico komt. Allianz betwist verder de omvang van de gestelde schade aan de kant van [naam eiser] .
3.4
[naam eiser] betwist de feiten die Allianz aanvoert ter onderbouwing van haar verweren en concludeert dat de verweren niet zullen kunnen slagen.
3.5
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.
Artikel 185 WVW bepaalt dat [naam bedrijf] als eigenaar van de autobus die reed op de weg en betrokken is geraakt bij een verkeersongeval, verplicht is om de schade die daardoor wordt toegebracht aan [naam eiser] als voetganger te vergoeden. Tenzij aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht aan de zijde van de bestuurder van het motorvoertuig, [naam chauffeur] .
4.2
De stelplicht en de bewijslast van de causaliteit tussen het ongeval en de schade en van de hoogte van de schade liggen op grond van artikel 150 Rv bij [naam eiser] . Die van de feiten en omstandigheden op grond waarvan overmacht moet worden aangenomen liggen bij [naam bedrijf] .
4.3
Op grond van de vaststaande feiten, het ontstaan van een aanrijding tussen autobus en voetganger, is de aansprakelijkheid van Allianz op grond van artikel 185 WVW in beginsel gegeven. Dat [naam eiser] schade heeft geleden staat ook genoegzaam vast. De hoogte van de schade is nog onderwerp van debat en zal door de rechtbank moeten worden begroot. Maar omdat een geslaagd verweer van overmacht tot gevolg heeft dat [naam bedrijf] van die aansprakelijkheid wordt bevrijd en zij dan geen verplichting heeft om enige schade van [naam eiser] te vergoeden zal de rechtbank dit verweer van overmacht als eerste beoordelen. Deze volgorde draagt bij aan een efficiënte procesgang.
Het verweer van overmacht aan de zijde van [naam chauffeur]
4.4
Voor een geslaagd beroep van [naam bedrijf] op overmacht is nodig dat het aannemelijk is dat aan [naam chauffeur] van zijn verkeersgedrag, voor zover dat verband houdt met de aanrijding, rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Daarbij zijn eventuele fouten van [naam eiser] alleen dan van belang, indien die fouten voor [naam chauffeur] zo onwaarschijnlijk waren dat hij bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met die mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden. ((HR 22 mei 1992, NJ 1992, 527, ECLI:NL:HR:1992:ZC0616; HR 16 februari 1996, NJ 1996, 393, ECLI:NL:HR:1996:ZC1991; HR 4 oktober 1996, NJ 1997, 147, m.nt. CJHB, ECLI:NL:HR:1996:ZC2155).
4.5
Allianz concludeert dat het ongeval is veroorzaakt door [naam eiser] die op de weg heeft gelopen zonder dat daar een oversteekplaats is. Omdat hij dat ’s nachts in het donker en gehuld in donkere kleding deed bestond er voor [naam chauffeur] geen mogelijkheid meer om daarop te anticiperen. Bovendien had [naam eiser] alcohol genuttigd en zijn er sterke aanwijzingen dat [naam eiser] de aanrijding met opzet heeft veroorzaakt in een poging zichzelf van het leven te beroven.
4.6
[naam eiser] stelt daartegenover dat [naam chauffeur] [naam eiser] had kunnen waarnemen op een afstand van 20 tot 30 meter voor de plek waarop de aanrijding heeft plaatsgevonden en dat hij de autobus tijdig tot stilstand had kunnen brengen althans met een uitwijkmanoeuvre de aanrijding had kunnen voorkomen. [naam chauffeur] heeft sneller gereden dan wettelijk ter plaatse was toegestaan en hij had los daarvan zijn snelheid moeten matigen en heeft ten onrechte geen grootlicht gevoerd. [naam eiser] stelt dat zijn verkeersgedrag voor [naam chauffeur] niet zo onverwacht kan zijn geweest dat hij met die oversteek geen rekening had behoeven te houden.
4.6
De rechtbank staat daarmee voor de vraag of [naam eiser] verkeersfouten heeft gemaakt en of die fouten voor [naam chauffeur] zo onverwacht waren dat hij bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met die fouten geen rekening had hoeven houden. Daarbij moet ook worden beoordeeld of [naam chauffeur] ook zelf verkeersfouten heeft gemaakt die hem rechtens (dat betekent: in juridisch opzicht) kunnen worden verweten.
4.7
Over de oorzaak van de aanrijding zijn beide partijen zijn het in zoverre met elkaar eens dat [naam eiser] op of tegen de middenas van de weg aan is aangereden (hierna ook: de botsplaats). [naam eiser] moet zich daarom tegen of op de middenas van de weg hebben bevonden op het moment van de aanrijding. Dat volgt ook uit de diverse door partijen in het geding gebrachte sporenonderzoeken en rapportages van MVOA1 en OAN2. Het rapport van MVOA is door Allianz in het geding gebracht. Het rapport van OAN dat door [naam eiser] in het geding is gebracht bevat een verificatie van de bevindingen door MVOA, en deze bevindingen worden door OAN in grote lijn onderschreven. Gelet daarop gaat de rechtbank uit van de juistheid van de bevindingen in beide rapportages voor zover die met elkaar in overeenstemming zijn.
4.8
Verder zijn partijen het met elkaar eens dat [naam chauffeur] voorafgaand aan de aanrijding [naam eiser] niet heeft opgemerkt. [naam chauffeur] heeft dat zelf verklaard en zijn verklaring is in lijn met de sporenonderzoeken. [naam chauffeur] heeft voorafgaand aan de aanrijding dan ook niet geremd of een uitwijkmanoeuvre uitgevoerd.
4.9
De rechtbank kan uit de processtukken niet met voldoende zekerheid concluderen wat het verkeersgedrag van [naam eiser] direct voorafgaand aan de aanrijding is geweest. [naam eiser] heeft verklaard zich dat niet te kunnen herinneren. De enige vaststelling die op grond van de processtukken kan worden gedaan is dat [naam eiser] zich op het moment van de aanrijding op de middenas van de weg moet hebben bevonden. Uit het waarom en met welk doel [naam eiser] daar was is evenmin af te leiden wat het verkeersgedrag van hem is geweest, nu het waarom en doel onbekend zijn. Partijen geven elk een andere verklaring die de verklaring van de ander uitsluit. [naam eiser] stelt dat hij de weg heeft willen oversteken (of dat van links naar recht was of andersom stelt hij niet). Allianz stelt daartegenover dat [naam eiser] alcohol had genuttigd en acht het aannemelijk dat [naam eiser] plotseling voor de autobus is gesprongen teneinde te proberen een einde aan zijn leven te maken.
4.10
De weg was ter plekke onvoldoende verlicht vanwege het uitvallen van de dichtstbijzijnde lantaarnpaal3. Verder moet worden vast gesteld dat [naam eiser] was gehuld in donkere kleding4. [naam eiser] heeft zich midden op de voor voertuigen bestemde rijbaan begeven en heeft kennelijk geen of onvoldoende acht geslagen op de vanuit de richting Roermond komende autobus, mogelijk omdat de autobus hem van achteren heeft benaderd. Dat is zeer onvoorzichtig verkeersgedrag.
4.11
Geen van de door partijen gestelde scenario’s over het verkeersgedrag van [naam eiser] wordt voldoende aannemelijk gemaakt.
4.12
Over het scenario van [naam eiser] overweegt de rechtbank het volgende: [naam eiser] heeft verklaard5 dat hij die nacht om 00.20 uur per trein is aangekomen op het station Roermond en dat hij vanaf het station is gaan lopen richting het Asielzoekerscentrum Baexem (AZC) , waar hij op dat moment verbleef. Namens [naam eiser] wordt in deze procedure gesteld dat hij ter plaatse van de aanrijding de weg heeft willen oversteken op weg van het station Roermond naar zijn verblijfplaats in het AZC verderop, maar dat is een veronderstelling want [naam eiser] heeft zelf immers verklaard6 zich niet te kunnen herinneren hoe het ongeval heeft kunnen gebeuren. Bewijsstukken van een oversteek of de intentie daartoe ontbreken.
4.13
Over het scenario van Allianz overweegt de rechtbank het volgende: haar stelling over de poging tot suïcide steunt op een verklaring per email van een medewerker van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), de contactpersoon van [naam eiser] , aan het Bureau Veiligheid van het COA7, met de melding dat deze contactpersoon had vernomen dat [naam eiser] eerder in augustus 2016 tijdens een zogenaamd rechten en plichtengesprek een ‘suïcide uitspraak’ (“als ik niet geholpen kan worden, dan spring ik van de vierde verdieping en maak ik een eind aan mijn leven”) had gedaan.
4.14
Daarnaast verklaren medewerkers van het COA op 7 februari 2017 (de dag na het ongeval) aan de politie te Weert8 over deze melding. Verder dat zij van medebewoners hebben gehoord dat [naam eiser] een negatief besluit omtrent zijn asielaanvraag had ontvangen en dat dit mogelijk invloed heeft gehad op zijn mentale gesteldheid. [naam eiser] toont aan dat hij pas na het ongeval bij brief van 17 februari 2017 de beschikking van de staatssecretaris van veiligheid en justitie heeft ontvangen waarin de aanvraag van [naam eiser] om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt afgewezen. Maar daar staat tegenover dat blijkens die beschikking de staatssecretaris al op 13 januari 2017 een voornemen in gelijke zin heeft uitgebracht waarop [naam eiser] via zijn advocaat een zienswijze heeft ingediend.
4.15
In een COA “Schadeaangifteformulier mbt tot Wettelijke aansprakelijkheidsverzekering asielzoekers”9 is door medewerkers van het COA aangegeven: “ bewoner is voor de bus gesprongen”, en: “aanrijding/suïcidepoging”.
4.16
Verder wijst Allianz erop dat [naam eiser] eerder op de avond tussen het station Roermond en de plaats van aanrijding aangehouden is geweest door de lokale politie en dat de aanleiding daartoe was dat [naam eiser] van de brug had willen springen. Maar de verklaringen van de politie10 (dat er wel een melding was gedaan maar dat niemand was aangetroffen) en die van [naam eiser] zelf11 (dat de politie, die met twee auto’s was verschenen, hem staande had gehouden maar dat hij na legitimatie weer verder mocht) spreken elkaar tegen. Dat er contact is geweest tussen [naam eiser] en de politie eerder in de nacht staat gelet op de verklaring van [naam eiser] wel vast. Van dat contact heeft de politie wel een mutatieformulier opgesteld, maar dat heeft zij niet willen afgeven12.
4.16
Onderzoeker Kooijman heeft in opdracht van Allianz in zijn rapport13 geconcludeerd: “Voor de beweringen dat [naam eiser] zich van het leven heeft willen beroven, heb ik geen daadwerkelijk bewijs kunnen achterhalen, waardoor dit gerucht ontzenuwd zou kunnen worden c.q. aangetoond zou kunnen worden dat dit gerucht op ware feiten is gebaseerd”.
4.17
Onderzoeker Meeuwissen heeft in opdracht van Allianz geschreven14 dat de positie van [naam eiser] (kort) voor de botsing niet duidelijk is.
4.18
Op grond van het bovenstaande overweegt de rechtbank dat het weliswaar niet uit te sluiten is maar evenmin op grond van de wel vaststaande feiten onvoldoende aannemelijk gemaakt is dat [naam eiser] plotseling de weg heeft betreden en/of daarbij het oogmerk heeft gehad daarmee een einde aan zijn leven te willen maken.
4.19
Voor het gebruik van alcohol door [naam eiser] ontbreekt enig bewijs.
4.20
De rechtbank moet in deze stand van het geding zich dan ook beperken tot de vaststelling dat [naam eiser] zich op het moment van de aanrijding op of tegen de middenas van de weg heeft bevonden.
4.21
Met het rapport van OAN (productie 24 [naam eiser] , pag 5) onderbouwt [naam eiser] zijn stelling dat hij op het moment waarop hij zich midden op de rijbaan bevond en gegeven de donkere kleding die hij droeg ten tijde van de aanrijding en gegeven de omstandigheid dat de weg ter plaatse onvoldoende verlicht was, toch op een afstand van 30 tot 45 meter zichtbaar moet zijn geweest voor [naam chauffeur] . Allianz heeft deze conclusie uit het rapport van OAN in haar conclusie van dupliek niet weersproken.
4.22
Met die vaststelling zou [naam chauffeur] [naam eiser] grofweg 3 seconden voorafgaand aan de aanrijding hebben kunnen opmerken en ofwel hebben kunnen afremmen ofwel een uitwijkmanoeuvre hebben kunnen inzetten. Of de aanrijding daarmee voorkomen zou zijn blijft onzeker, maar daarmee zou de kans op het voorkomen van de aanrijding en het beperken van de gevolgen ervan groter zijn geweest.
4.23
Gegeven het feit dat [naam chauffeur] de aanwezigheid van [naam eiser] op de rijbaan niet heeft opgemerkt en niet aannemelijk heeft kunnen maken dat het onopgemerkt blijven te wijten is aan het verkeersgedrag van [naam eiser] moet de conclusie zijn dat [naam chauffeur] er niet in slaagt om de verwijtbaarheid daarvan in juridisch opzicht te verschuiven naar [naam eiser] .
4.24
Partijen zijn het er in deze procedure daarnaast ook over eens dat [naam chauffeur] de maximumsnelheid op het moment van de aanrijding had overschreden. Allianz heeft door J.L.M. Meeuwissen NIVREre (Meeuwissen Verkeers Ongevallen Analyse) een onderzoek laten uitvoeren naar de snelheid van de autobus kort voor en tijdens de aanrijding. In dit rapport van 29 mei 201915 concludeert de onderzoeker: “bij het naderen van de autobus aldus op 18 seconden voor de stilstand (…), wordt er met en snelheid van net geen 60 km/h gereden. Dan loopt de snelheid iets op tot rond de 60 km/h en daalt de snelheid vervolgens weer naar een waarde tot ± 56 km/h; dat is kort voor c.q. ter hoogte van de botsplaats (…). Kortom de snelheid van de autobus heeft kort voor en tijdens de botsing rond de 56 km/h gelegen”. Deze conclusie wordt onderschreven door de onderzoeker die in opdracht van [naam eiser] de snelheid heeft onderzocht, ing. E.J.G. Wissen (Ongevallen Analyse Nederland). In zijn rapport van 16 oktober 201916 staat: “Uit de digitale tachograafdata volgt een rijsnelheid van de autobus ten tijde van de aanrijding van ongeveer 57 km/u.” Tenslotte heeft [naam chauffeur] bij het verhoor kort na het ongeval verklaard17: “ (…) Nadat ik de rotonde aan de Rijksweg rechtdoor was gereden, reed ik op ongeveer 300 meter van het bedrijf, toen ik ineens een klap hoorde. De snelheid die ik op dat moment reed weet ik niet exact, maar schat ik in op zo’n 50 á 55 kilometer per uur”.
4.25
Omdat [naam chauffeur] daarmee de wettelijke maximumsnelheid die gold op de botsplaas heeft overschreden heeft Allianz heeft ook in zoverre niet aannemelijk kunnen maken dat [naam chauffeur] in juridisch opzicht, dat wil zeggen gelet op de risicoverdeling volgens de stand van het huidige recht, geen enkel verwijt kan worden gemaakt van de aanrijding.
4.26
Evenmin heeft Allianz aannemelijk kunnen maken dat de aanrijding ook zou hebben plaats gevonden indien [naam chauffeur] [naam eiser] wel zou hebben opgemerkt zodra [naam eiser] in zijn zicht moet zijn gekomen en [naam chauffeur] wel binnen de maximaal toegestane snelheid zou zijn gebleven.
4.27
Het verweer van overmacht slaagt vooralsnog dus niet.
4.28
Allianz heeft in haar conclusie van dupliek haar standpunt omtrent een suïcidepoging door [naam eiser] nader geformuleerd in de stelling dat het ‘niet onaannemelijk’ is dat [naam eiser] suïcidale neigingen had ten tijde van het ongeval. Voor zover Allianz (daarmee) wenst te onderbouwen dat [naam eiser] onverwacht en van buiten het gezichtsveld van [naam chauffeur] voor de bus is gesprongen zal de rechtbank Allianz in de gelegenheid stellen haar stelling te bewijzen. Indien zij slaagt in het bewijs dat zal de beroep op overmacht alsnog slagen.
4.29
Voor het geval Allianz af ziet van het leveren van bewijs dan wel het geleverde bewijs als onvoldoende zal worden beoordeeld en het beroep op overmacht niet wordt gehonoreerd, gaat de rechtbank alvast in op de subsidiaire verweren van Allianz.
Het verweer dat [naam eiser] zich met aan opzet grenzende roekeloosheid heeft gedragen
4.30
Het verweer moet worden getoetst aan de zogenaamde 50% regel die in de jurisprudentie (vanaf HR 28 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0526,) is aanvaard en die, in deze zaak, op neer komt op het volgende: indien overmacht van [naam chauffeur] niet aannemelijk is gemaakt, maar er wel een fout van [naam eiser] is, eist de billijkheid dat bij de verdeling van de schade over de betrokkenen ten minste 50% van de schade ten laste van de eigenaar van de autobus [naam bedrijf] wordt gebracht wegens de verwezenlijking van het daaraan verbonden gevaar. Deze regel is gegrond op de billijkheid als bedoeld in art. 6:101 lid 1 BW en geldt specifiek voor de aansprakelijkheid van het motorrijtuig jegens ‘kwetsbare’ verkeersdeelnemers. Deze regel gaat niet op in het geval van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid van [naam eiser] als voetganger. Die uitzondering rust op de gedachte dat er in dat geval geen grond meer bestaat om de schade — ongeacht de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen — billijkheidshalve ten minste voor 50% ten laste van het motorrijtuig te brengen. Want bij opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid van [naam eiser] zijn zijn eigen gedragingen in voor het overgrote deel bepalend voor het ontstaan van het ongeval, zodat de billijkheid in dat geval niet eist dat de beschermende 50%-regel ten gunste van [naam eiser] als voetganger geldt. In dat geval blijft de verdeling van de schade over het motorrijtuig en het slachtoffer dan ook onderworpen aan de gewone regels van art. 6:101 BW. Dat laatste is dan ook het meer subsidiaire verweer van Allianz.
4.31
Voor slagen van het verweer, dat het verkeersgedrag van [naam eiser] moet worden aangemerkt als aan opzet grenzende roekeloosheid, is bewustheid van het gevaar bij [naam eiser] vereist. De stelplicht en bewijslast ter zake van de aan opzet grenzende roekeloosheid en de bewustheid daarvan rusten op Allianz; op grond van de jurisprudentie (HR 30 maart 2017, ECLI:NL:HR:2007:AZ7863) kan Allianz voor het bewijs van die bewustheid volstaan met het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit die bewustheid bij [naam eiser] moet worden afgeleid.
4.32
Allianz slaagt daarin vooralsnog niet. Zoals eerder overwogen is onvoldoende komen vast te staan wat het verkeersgedrag van [naam eiser] voorafgaand aan de aanrijding is geweest. Het staat vast dat [naam eiser] zich op het midden van de rijbaan moet hebben bevonden op het moment van de aanrijding. Dat feit sluit bijvoorbeeld niet uit dat [naam eiser] de weg van de rechterzijde haaks heeft willen oversteken naar de linkerzijde. Dat zou weliswaar zeer onvoorzichtig zijn maar is onvoldoende om aan te nemen dat [naam eiser] daarmee bewust het risico op een aanrijding voor lief heeft genomen.
4.33
Het scenario dat [naam eiser] niet haaks maar diagonaal is overgestoken, of welbewust op de weg is blijven lopen of blijven staan is onvoldoende aannemelijk gemaakt. Dat geldt ook voor het scenario dat [naam eiser] met opzet voor de bus is gesprongen. Van alcoholgebruik door [naam eiser] is niet gebleken.
4.34
Uit de wel vaststaande feiten en omstandigheden, namelijk dat [naam eiser] in de nacht in overwegend donkere kleding binnen de bebouwde kom zich heeft begeven op de weg, op een plek waar geen voetgangers- of fietsoversteekplaats was en de weg onvoldoende was verlicht en kennelijk de autobus niet heeft opgemerkt is af te leiden dat [naam eiser] in vergaande mate onvoorzichtig is geweest maar niet zonder meer dat hij opzet bij de aanrijding heeft gehad of aan opzet grenzend roekeloos is geweest.
4.35
Aan nadere bewijslevering omtrent het verkeersgedrag van [naam eiser] wordt in het kader van dit verweer niet toegekomen nu Allianz geen feiten heeft aangevoerd op grond waarvan een ander oordeel moet worden gegeven. Indien Allianz slaagt in het bewijs dat [naam eiser] zich met opzet althans onverwacht voor de autobus heeft geworpen slaagt het verweer van overmacht en behoeven de andere verweren, waaronder die van de aan opzet grenzende roekeloosheid, geen nadere beoordeling.
4.36
Dit betekent dat het verweer dat [naam eiser] de schade geheel zelf zal dienen te dragen wordt verworpen.
Het verweer van eigen schuld (artikel 6:101 BW)
4.37
Nu het verweer ten aanzien van de aan opzet grenzende roekeloosheid wordt verworpen komt de rechtbank toe aan de beoordeling van het verweer dat [naam eiser] 50% van de geleden schade zelf dient te dragen.
4.38
De rechtbank stelt vast dat [naam eiser] in de gegeven feiten en omstandigheden [naam eiser] een beduidend groter aandeel heeft gehad in het ontstaan van de aanrijding dan [naam chauffeur] .
4.39
[naam eiser] heeft zich immers op de weg begeven op een plek waar de weg onvoldoende was verlicht terwijl hij zelf gehuld was in donkere kleding. Kennelijk heeft hij ofwel niet uitgekeken naar de naderende autobus ofwel heeft hij onvoldoende voortvarend de rijbaan verlaten. Dit op een tijdstip waarop bestuurders van motorvoertuigen verminderd aandacht zullen hebben voor overstekende voetgangers, zelfs binnen de bebouwde kom. Dat is zeer onvoorzichtig verkeersgedrag.
4.40
[naam chauffeur] heeft als professioneel bestuurder van een autobus op de plek van de aanrijding te hard gereden en, in de gegeven situatie dat [naam eiser] geacht moet worden zich op de middenas van de weg moet hebben bevonden, de voetganger niet tijdig opgemerkt.
4.41
In de geven feiten en omstandigheden zou een verdeling van de aansprakelijkheid van 20% voor rekening van [naam bedrijf] en 80% voor rekening van [naam eiser] billijk zijn. Daarmee bestaat er geen aanleiding om af te wijken van de 50%-regel. In het geval het verweer van overmacht niet alsnog zal slagen zal Allianz veroordeeld worden om 50% van de door [naam eiser] geleden, door het ongeval veroorzaakte, schade te vergoeden.
Vordering voorschot schade
4.42
De beoordeling van het gevorderde voorschot op schadevergoeding zal worden gedaan na akte uitwisseling en het eventuele verdere debat omtrent het verweer van overmacht.
4.43
Indien een beslissing moet worden genomen over het voorschot op schadevergoeding wenst de rechtbank nader te worden voorgelicht omtrent de begroting van de schade. De rechtbank wenst met name te vernemen of partijen in staat te zijn ter begroting van de aan [naam eiser] te vergoeden schade de rechtbank inmiddels volledig te informeren. In het bevestigende geval zal de rechtbank de schade in beginsel zelf kunnen begroten, conform artikel 612 en verder Rv. Een aanpassing van de eis aan de kant van [naam eiser] lijkt dan opportuun.
4.44
De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de rol voor het nemen van een akte uitlaten partijen. De rechtbank kan het zich ook voorstellen dat partijen tezamen buiten rechte afspraken maken omtrent voort procederen over bijvoorbeeld de begroting van de schade. In dat geval volstaat een gezamenlijke akte.
5.De beslissing
De rechtbank:
5.1.
draagt Allianz op te bewijzen feiten en omstandigheden op grond waarvan moet worden vast gesteld dat [naam eiser] direct voorafgaand aan de aanrijding onverwacht en van buiten het gezichtsveld van [naam chauffeur] voor de bus is gesprongen;
5.2
bepaalt dat Allianz zich op de rolzitting van 24 juni 2020 kan uitlaten over de vraag of en zo ja, hoe zij het bewijs wil leveren;
5.3
bepaalt dat, als de Allianz bewijs wil leveren door middel van schriftelijke stukken, de rechtbank de zaak zal aanhouden en zal verwijzen naar de rol van 5 augustus 2020 voor het nemen van een akte overlegging producties;
5.4
bepaalt dat Allianz, als zij bewijs door getuigen wil leveren, op de rolzitting van 24 juni 2020 de naam en woonplaats van de te horen getuigen zal opgeven met de verhinderdata van haarzelf, haar advocaat en de getuigen en van de tegenpartij, waarna een dag voor het getuigenverhoor zal worden vastgesteld;
5.5
bepaalt dat, als een getuigenverhoor wordt gehouden, beide partijen daarbij aanwezig moeten zijn om eventueel aansluitend aan het verhoor de zaak te bespreken en om te bekijken of een schikking mogelijk is;
5.6
bepaalt dat, wanneer Allianz op de rolzitting van 24 juni 2020 zal verklaren af te zien van bewijslevering, de zaak zal worden verwezen naar de rol van 5 augustus 2020 voor akte uitlaten aan de zijde van [naam eiser] omtrent het overwogene in 4.43;
5.7
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C. van Steenderen-Koornneef op 27 mei 2020.18
42248
1productie 2 Allianz
2productie 24 [naam eiser]
3productie 24 [naam eiser] : conclusie rapport OAN, pagina 5 en productie 2 Allianz, rapport MVOA pagina 17
4T.a.p. en productie 22 [naam eiser]
5productie 15 [naam eiser] , gesprek met de onderzoeker van Allianz, Hans Kooijman, van 20 juli 2017
6productie 15 [naam eiser] , t.a.p.
7productie 21 [naam eiser]
8productie 13 [naam eiser]
9productie 13 [naam eiser]
10productie 14 [naam eiser]
11productie 14 [naam eiser]
12Productie 15 [naam eiser] , brief onderzoeker Kooijman (Allianz) aan Allianz
13Productie 15 [naam eiser]
14productie 2 Allianz, rapport van MVOA pag. 16
15productie 2 Allianz, op pagina 14
16productie 24 [naam eiser]
17productie 16 [naam eiser] , ambtsedig proces-verbaal politie te Weert van verhoor [naam chauffeur] 6 februari 2007 02.15 uur
18type: coll: