Rb: benoeming Belgische deskundige vanwege zwaarwegende bezwaren benadeelde
Rechtbank benoemt deskundige, onder meer ter beantwoording van de vraag hoe een redelijk handelend en vakbekwaam orthopedisch chirurg zou hebben gehandeld. De rechtbank benoemt door benadeelde voorgestelde Belgische deskundige, nadat benadeelde ernstige twijfels heeft geuit over onpartijdigheid van eerder door rechtbank voorgestelde deskundige.
LJN: BT8298, Rechtbank Arnhem, 199734
Datum uitspraak: 12-10-2011
Datum publicatie: 17-10-2011
Rechtsgebied: Handelszaak
Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie: Rechtbank benoemt deskundige, onder meer ter beantwoording van de vraag hoe een redelijk handelend en vakbekwaam orthopedisch chirurg in de gegeven omstandigheden bij de operatie van 5 november 2001 zou hebben gehandeld met betrekking tot het gebruik van autoloog bot versus chronos.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
Uitspraak
Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 199734 / HA ZA 10-833
Vonnis van 12 oktober 2011
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. M.P. Huizingh te Almelo,
tegen
de stichting STICHTING SINT MAARTENSKLINIEK,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. M.J.J. de Ridder te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en het ziekenhuis genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 20 juli 2011;
– de akte van [eiseres];
– de akte van het ziekenhuis.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In het tussenvonnis van 20 juli 2011 is overwogen dat de rechtbank dr. [A] zou benoemen als partijen het niet samen eens zouden worden over de te benoemen deskundige. Hoewel partijen het niet eens zijn geworden, zal de rechtbank dr. [A] toch niet benoemen, gelet op de ernstige bezwaren tegen hem van [eiseres]. In haar akte van 31 augustus 2011 heeft [eiseres] namelijk uitvoerig en onderbouwd uiteengezet waarom zij twijfelt aan de onafhankelijkheid van dr. [A]. Deze twijfels van [eiseres], die op zichzelf begrijpelijk zijn, maken dat de benoeming van dr. [A] niet wenselijk is, los van de vraag of er objectief gegronde reden is om aan de onafhankelijkheid van het oordeel van dr. [A] te twijfelen.
2.2. [eiseres] heeft in haar akte voorgesteld om een Belgische deskundige te benoemen. De rechtbank vindt dit in de omstandigheden van dit geval een goede suggestie, omdat duidelijk is dat in Nederland geen deskundige op het onderhavige terrein te vinden is die voldoende vrijstaat in deze zaak. Het algemeen geformuleerde verweer van het ziekenhuis tegen een buitenlandse deskundige is onvoldoende zwaarwegend om anders te oordelen. De door het ziekenhuis genoemde uitspraak van de rechtbank Amsterdam is ook geen reden voor een ander oordeel, omdat uit die uitspraak volgt dat de situatie daar niet het zelfde lag als hier.
2.3. [eiseres] had in haar akte als eerste Belgische deskundige Prof. dr. Uyttendaele van het UZ Gent genoemd, maar die bleek niet beschikbaar te zijn. Als tweede had [eiseres] dr. M. Lieve van het UZ Leuven genoemd. Na onderzoek op internet bleek dat een persoon met deze naam daar niet werkzaam was. Dr. Lieven Moke bleek echter de wervelkolomspecialist van de afdeling Orthopedie van het UZ Leuven, zodat is aangenomen dat dit de arts is die [eiseres] heeft bedoeld.
2.4. De rechtbank heeft dr. L. Moke van het UZ in Leuven bereid en in staat gevonden het onderzoek te verrichten. De deskundige heeft verklaard vrij te staan ten opzichte van de partijen.
2.5. Dr. Moke heeft telefonisch laten weten dat hij de vraag over het percentage invaliditeit (vragen 5 en 6) waarschijnlijk niet kan beantwoorden, omdat in België dit soort vragen altijd door een ander type deskundige wordt beantwoord. De rechtbank heeft de vragen echter wel gehandhaafd in de hoop dat dr. Moke toch zal proberen om een antwoord te formuleren op deze vragen, desnoods niet uitgedrukt in een percentage. Wellicht kan hij wel een inschatting maken over de situatie waarin [eiseres] zou hebben verkeerd als geen pseudoartrose was opgetreden na de eerste operatie en/of als geen zenuw zou zijn beschadigd bij de tweede operatie.
2.6. Aan de hand van de opgave van de deskundige wordt het voorschot op zijn loon en kosten bepaald op € 5.516. Dit bedrag dient, gezien artikel 195 Rv., ter griffie te worden gedeponeerd door [eiseres].
2.7. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Hoe zou een redelijk handelend en vakbekwaam orthopedisch chirurg in de gegeven omstandigheden bij de operatie van 5 november 2001 hebben gehandeld met betrekking tot het gebruik van autoloog bot versus chronos? Wilt u daarbij aandacht besteden aan de vraag of bij [eiseres] sprake is van een graciel skelet, wat dat betekent en in hoeverre dat gevolgen heeft voor de keuze tussen het gebruik van chronos of autoloog bot bij de operatie die [eiseres] moest ondergaan. Wilt u eveneens aandacht besteden aan de vraag of sprake was van spongieus bot, wat dat betekent, hoe dat ten tijde van de operatie op 5 november 2001 door de operateur viel waar te nemen en of in dat verband relevantie toekomt aan de botdichtheidmeting van 17 januari 2011. Kunt u uw antwoord voor zover mogelijk met literatuur onderbouwen en daarbij met name ook ingaan op het verschil aan kansen op succes danwel mislukking indien chronos danwel autoloog bot wordt gebruikt? Kunt u daarbij tevens ingaan op wat de voor- en nadelen zijn van het winnen van autoloog bot?
2. Wanneer tijdens de eerste operatie autoloog bot zou zijn gebruikt: hoe zou het [eiseres] dan waarschijnlijk zijn vergaan, in het bijzonder wat betreft de pseudo-arthrose die zich in de werkelijke situatie heeft ontwikkeld? Wilt u de kans op het door u waarschijnlijk geachte verloop in een percentage uitdrukken?
3. Is de operatie op 24 juli 2002 volgens u lege artis verricht, in het bijzonder ten aanzien van het feit dat de schroef ter hoogte van L5 links zodanig is geplaatst dat daardoor een zenuw permanent is beschadigd? Wilt u uw antwoord zoveel mogelijk motiveren onder meer door acht te slaan op de rapporten van dr. Van Royen en dr. Kramer, in het bijzonder op de kwestie complicatie versus verwijtbaar handelen en op de door dr. Kramer genoemde “safe zone”?
4. Wanneer uw antwoord op vraag 3. ontkennend luidt: hoe zou [eiseres] er wat betreft haar rugklachten aan toe zijn geweest als de operatie op 24 juli 2002 lege artis was verricht? Wilt u de kans op de door u waarschijnlijk geachte toestand in een percentage uitdrukken?
5. Hoe groot schat u in de situatie waarin [eiseres] thans verkeert de blijvende invaliditeit ten opzichte van de gehele mens, uitgedrukt in een percentage volgens de AMA-normen? Als u geen percentage kunt noemen, kunt u dan een beschrijving geven van de (ernst van de) huidige lichamelijke toestand van [eiseres]?
6. Hoe zou de blijvende invaliditeit (of de lichamelijke toestand) van [eiseres] zijn geweest: a. wanneer na de operatie van 5 november 2001 geen pseudoartrose was opgetreden? b. wanneer tijdens de operatie op 24 juli 2002 geen beschadiging van de zenuw was opgetreden?
7. Wat is het uiterste moment waarop een redelijk handelend en vakbekwaam orthopedisch chirurg na de operatie van 24 juli 2002 zou hebben besloten tot het laten maken van een MRI-scan?
8. Indien dat moment is gelegen op een eerder moment dan dat de MRI-scan in werkelijkheid is gemaakt – 27 augustus 2002 -, wanneer zou dan vervolgens het uiterste moment zijn waarop een redelijk handelend en redelijk bekwaam orthopedisch chirurg zou hebben besloten tot en zijn overgegaan tot het uitvoeren van een operatie om de schroef te wisselen?
9. Binnen welke uiterste termijn nadat de MRI scan op 27 augustus 2002 was gemaakt zou een redelijk handelend en vakbekwaam orthopedisch chirurg hebben besloten tot en zijn overgegaan tot een operatie waarbij de schroef werd gewisseld?
10. Welke andere feiten of omstandigheden, gebleken uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak?
benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
dr. L. Moke, UZ Leuven, Campus Pellenberg, Weligerveld 1, B-3212 Pellenberg, Vlaanderen, België, email: Lieven.Moke@uzleuven.be, telefoon: 0032 1633 8827 0032 1633 8827, fax: 0032 1633 8824, website: www.uzleuven.be,
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden,
bepaalt dat [eiseres] binnen twee weken na datum van dit vonnis (kopieën van) de overige processtukken aan de rechtbank Sector civiel, roladministratie, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem zal doen toekomen,
bepaalt dat [eiseres] binnen twee weken na datum van dit vonnis als voorschot op de kosten van de deskundige € 5.516 ter griffie van deze rechtbank dient te deponeren door dit bedrag over te maken op rekening nummer 56.99.90.548 ten name van MvJ arrondissement Arnhem onder vermelding van het rolnummer en de namen van partijen,
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van dit voorschot de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met het onderzoek behoeft te beginnen,
bepaalt dat de deskundige binnen twee weken nadat hij bericht heeft gekregen dat het voorschot is gedeponeerd met de partijen een afspraak moet hebben gemaakt voor een datum en tijdstip waarop het onderzoek zal plaatsvinden en die datum aan de rechtbank moet hebben doorgegeven, tenzij een dergelijke afspraak vanwege de aard van het onderzoek naar het oordeel van de deskundige niet nodig is,
bepaalt dat indien een partij of de deskundige de aldus afgesproken datum voor het onderzoek wil wijzigen, die partij of de deskundige daartoe een schriftelijk gemotiveerd verzoek moet doen aan de griffie van de rechtbank, met afschrift aan de andere betrokkenen,
bepaalt dat de deskundige zich met vragen over het onderzoek kan wenden tot de rechter-commissaris mr. F.M. Smit,
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht moet doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in dat bericht van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
bepaalt dat de deskundige in verband met het blokkeringsrecht van [eiseres] het conceptrapport eerst zal toesturen aan [eiseres] in persoon (dus niet aan haar advocaat) met het verzoek of zij aan de deskundige binnen 14 dagen wil laten weten of zij ermee instemt dat het rapport in concept aan de rechtbank wordt gestuurd en verder wordt gebruikt in de procedure,
bepaalt dat de deskundige, indien [eiseres] deze toestemming heeft gegeven, een schriftelijk en ondertekend conceptrapport zal inleveren ter griffie van deze rechtbank voor 1 februari 2012, waarna schriftelijk nadere instructies van de rechtbank zullen volgen over de indiening van het definitieve rapport en de declaratie van de deskundige,
verwijst de zaak naar de rolzitting van vier weken na de datum waarop het definitieve rapport ter griffie is ingeleverd voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [eiseres] of voor bepaling datum vonnis,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp, mr. F.M. Smit en mr. A.E.B. ter Heide en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2011.