Rb: benoeming deskundige ter vaststelling causaal verband tussen COPD en blootstelling aan sigarettenrook
Werknemer, huismeester/klusjesman, stelt werkgever aansprakelijk ex art 7:658 BW voor schade door COPD door blootstelling aan sigarettenrook. 1. De kantonrechter oordeelt dat werknemer afdoende heeft gesteld en onderbouwd dat hij gedurende meerdere jaren structureel is blootgesteld aan sigaretten-/rooklucht in gebouw. 2. Omdat het causale verband te onzeker en te onbepaald is, kan de omkeringsregel niet worden toegepast. 3. Dit betekent dat het aan werknemer is om te bewijzen dat zijn COPD is veroorzaakt door de sigarettenrook. In het kader van de bewijslevering zal deskundigenonderzoek plaatsvinden door (in ieder geval) een (long)arts. 4. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever niet voldaan heeft aan zijn zorgplicht. 5. Op dit moment kan nog niet worden beoordeeld of toepassing van proportionele aansprakelijkheid aan de orde is, omdat nog geen duidelijkheid bestaat over de mogelijke oorza(a)k(en) van de COPD.
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
26-11-2020
Datum publicatie
01-12-2020
Zaaknummer
8423044 CV EXPL 20-1302
Rechtsgebieden
Arbeidsrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Werknemer stelt werkgever aansprakelijk voor schade a.g.v. COPD omdat hij blootgesteld is aan rook (7:658 BW). Blootstelling op werkplek bewezen. Niet genoeg voor omkeringsregel: COPD kan i.c. (ook) andere oorzaken hebben. Deskundigenbericht nodig.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 8423044 CV EXPL 20-1302
uitspraak: 26 november 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
[eiser] ,
wonende in [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. J.G. Colombijn,
tegen
de stichting
Stichting Yulius,
gevestigd in Dordrecht,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.H.J. Wildenburg.
Partijen worden hierna “ [eiser] ” en “Yulius” genoemd.
- Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
–
de dagvaarding van 23 maart 2020 met producties;
–
de conclusie van antwoord in de hoofdzaak en in het incident ex artikel 223 Rv met producties;
–
de conclusie van repliek in de hoofdzaak en tevens intrekking van het incident ex artikel 223 Rv met producties;
–
de conclusie van dupliek met productie.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op vandaag.
- De vaststaande feiten
2.1.
Yulius is een zorginstelling voor geestelijke gezondheidszorg met circa zestig locaties in de regio Rotterdam Rijnmond en Zuid-Holland Zuid.
2.2.
[eiser] , geboren op [geboortedatum eiser] en nu dus 58 jaar oud, is vanaf 1 oktober 1999 bij Yulius in dienst als huismeester/klusjesman. [eiser] werkzaamheden bestonden onder meer uit onderhouds- en reparatiewerkzaamheden en schilderwerk op verschillende locaties van Yulius. [eiser] was aanvankelijk ongeveer 24 uur per week en later 15 uur per week werkzaam op de locatie aan de Wijnkoperstraat, zowel binnen als buiten het gebouw.
2.3.
[naam 1] (hierna: [naam 1] ), waarnemend longarts, schrijft op 1 oktober 2008 onder meer het volgende aan de huisarts van [eiser] :
“Roken: patient heeft 5 tot 10 pack/years gerookt. Gelukkig rookt hij al sedert 20 jaar totaal niet meer.
[…] Er is dus evident sprake van een COPD GOLD-stadium 1 a II in combinatie met een fors atopisch asthma.[…]”
2.4.
[naam 2] , waarnemend longarts (hierna: [naam 2] ), schrijft op 11 juni 2009 onder meer het volgende aan de huisarts van [eiser] :
“[…] Patient heeft nooit gerookt, maar wel veel gewerkt met bijtende schoonmaakmiddelen in de scheepsbouw, en daarnaast veel lassers werk gedaan, ook in afgesloten ruimten. Altijd in stof en vieze omgeving bezig geweest.[…]”
2.5.
[naam 2] schrijft op 25 augustus 2010 nog:
“Het astma is op zich geen probleem. De alveolaire schade, die wij constateerden kan niet worden teruggevoerd op een rookhistorie. Wel heeft patient in het verleden in de scheepsbouw in afgesloten ruimte gewerkt met bijtende schoonmaakmiddelen en heeft hij in de lasdampen gestaan.[…]”
2.6.
[naam 3] , longarts, schrijft op 24 mei 2013 onder meer het volgende aan de huisarts van [eiser] :
“Intoxicaties roken:
Gestopt, op in twintigerjaren, wel veel meegerookt wegens beroep diskjoky.[…]”
2.7.
[naam 4] , longarts, schrijft op 15 maart 2015 onder meer het volgende:
“Patient wordt poliklinisch vervolgd i.v.m. centrilobulair emfyseem en een mengbeeld van COPD II en allergisch astma. […]”
2.8.
In haar e-mailbericht van 17 februari 2014 schrijft [naam 5] (hierna: [naam 5] ), fysiotherapeute, het volgende aan [naam 6] (hierna: [naam 6] ), arbo-coördinator bij Yulius:
“Er is hier in het gebouw Wijnk straat Gorinchem een rook beleid waarbij clienten van LDZ mogen roken in de rookruimte. […]
Sinds september 2012 ben ik werkzaam voor COLK [ktr: een onderdeel van Yulius] en heb ik dagelijks last van de rook die door het gehele gebouw hangt. Gezien de veiligheid betreffende mijn gezondheid wil ik vragen of er iets aan gedaan kan worden, waardoor dit probleem snel tot een oplossing gebracht kan worden.”
2.9.
Op 17 februari 2014 antwoordt [naam 6] hierop per e-mail als volgt:
“Eind november heb ik aangegeven dat de oude rookruimte niet voldeed vanwege dezelfde reden die je aangeeft. Daarop is besloten buiten een rookruimte te creëren met als gevolg dat cliënten binnen gingen roken.
De oude rookruimte wordt opnieuw ingericht met de nodige aanpassingen (goede afsluiting en ventilatie) dit vraagt tijd.
Omdat veiligheid boven gezondheid gaat kunnen de cliënten weer in de oude rookruimte terecht voordat de aanpassingen gedaan zijn.[…]”
2.10.
[naam 5] antwoordt op 19 februari 2014 dat dit al anderhalf jaar duurt. [naam 6] bericht haar vervolgens op 19 februari 2014:
“[…]De rookruimte zal volgende week voorzien worden van een krachtige luchtververser en naad en kierdicht gemaakt worden […]”
2.11.
Per e-mails van 2 september 2015 en 24 februari 2016 klaagt [naam 5] opnieuw bij [naam 6] respectievelijk [naam 7] (hierna: [naam 7] ), operationeel manager bij Yulius en leidinggevende van [eiser] , over rook in het gebouw aan de Wijnkoperstraat.
2.12.
[naam 8] (hierna: [naam 8] ), receptioniste bij Yulius, klaagt op 6 februari 2014, 5 oktober 2015 en 18 februari 2016 per e-mail bij [naam 7] en [naam 9] (hierna: [naam 9] ), teamleider Kliniek Voortgezette Behandeling bij Yulius, over rook in het pand.
2.13.
[naam 7] bericht [naam 9] per e-mail van 28 oktober 2015 het volgende:
“De afzuiginstallatie van de rookruimte is weer hersteld. Zie onderstaande opmerking uit de werkbon. Ik denk dat het goed is met het oog op het intensieve gebruik om hier een onderhoudscontract bij af te sluiten.
Bijzonderheden:
Afbuiging rookruimte bg werkte nauwelijks door verstopte afzuigroosters van de nicotine (bijna niet uit te houden voor niet roker) […] gaatjes van de roosters zaten potdicht.”
Op 30 oktober 2018 mailt [naam 7] aan [naam 10] (hierna: [naam 10] ), projectleider onderhoud bij Yulius, en aan [naam 9] :
“ [naam 10] , weet je ook in welke frequentie er onderhoud gepleegd moet worden? Deze laatste ervaring leert dat jaarlijks onderhoud/reinigen iig onvoldoende is.”
Op 18 februari 2016 mailt [naam 7] [naam 10] en [naam 9]
“Ik ben het antwoord op onderstaande vraag kwijt geraakt. Of is die ergens blijven hangen?
Het geval wil in ieder geval dat de rooklucht weer toeneemt. Nu wordt er ook heel intensief gebruik gemaakt van die rookruimte en een regelmatige reiniging (éénmaal per kwartaal) is dan ook geen overbodige luxe.
Kun jij hier nog eens achter aan gaan hoe dit zit?”
2.14.
[naam 11] (hierna: [naam 11] ), secretaresse bij Yulius, stuurt op
23 januari 2017 een e-mail naar [naam 6] met daarin onder meer het volgende:
“Vanaf vorig jaar ben ik werkzaam op locatie Wijnkoperstraat. […] Op de vrijdag heb ik sinds november 2016 de receptieruimte als werkplek. Sinds 2 weken ben ik daar niet meer gaan zitten omdat ik erg last had van de rook. Ik heb er de hele avond thuis nog last van gehad, proefde de rook in mijn mond en was daardoor misselijk. […].”
[naam 6] adviseert [naam 11] per e-mail van 23 januari 2017 een andere werkruimte te gebruiken totdat de problemen met de rookruimte zijn opgelost.
2.15.
[naam 12] (hierna: [naam 12] ) schrijft in haar verklaring van 29 juni 2017 onder andere het volgende:
“Ik heb zo’n acht à tien jaar als beeldend therapeute gewerkt bij Yulius op de Wijnkoperstraat, afdeling Colk. Sedert januari 2017 werk ik hier niet meer.
Op de afdeling lang-verblijf is veel rookoverlast geweest. Wij, in de afdeling Colk, hadden hier zelfs last van. De rook drong tot boven door en hing in de hal en in de gangen. Ons team heeft hierover meerdere malen melding gemaakt bij [naam 7] . Ik heb zelf ook nog wel opmerkingen gemaakt tegen [naam 7] over de rook. [naam 7] meldde dit vervolgens bij [naam 9] . Ik heb eigenlijk nooit gemerkt dat dit klagen tot resultaat leidde.
Het was op de afdeling lang-verblijf een heel smerige boel. Het leek wel of de rook in de muren zat.
Er werd in de hal ook gerookt ofschoon dit niet mocht. Dan werd er weer iets van gezegd en hield het even op. Even later werd er toch weer gerookt.”
2.16.
[naam 13] (hierna: [naam 13] ) schrijft in haar verklaring van 19 juni 2017 onder meer het volgende:
“Van ongeveer 2005 tot eind 2016 heb ik, met enige onderbrekingen, gewerkt bij Yulius aan de Wijnkoperstraat.
Ik was secretaresse/receptioniste en zat voornamelijk achter de balie.
[…] In de kamers van de bewoners werd gerookt. Natuurlijk mag dit niet maar het werd wel gedaan. Er is een rookruimte maar deze is volstrekt niet toereikend voor het aantal gebruikers. Het rookhok stond constant vol. De deur ging voortdurend open en de rook werd de gang in gedreven. De rook kwam ook door het systeemplafond. Ik had er veel last van en mijn collega’s ook.
Als ik ‘s morgens aan kwam zag ik de peuken liggen in de hal en in de gang. Hieruit kon ik afleiden dat er ‘s avonds en ‘s nachts ook binnen werd gerookt.
Ik heb veel geklaagd zowel mondeling als schriftelijk. […]”
2.17.
[naam 7] schrijft in zijn verklaring van 9 oktober 2017 – voor zover relevant – het volgende:
“[…] Ik heb bij Yulius in een leidinggevende functie (hoofd, operationeel manager) gewerkt van april 2002 tot juni 2017. […] Sinds maart 2011 heb ik op de locatie Wijnkoperstraat in Gorinchem gewerkt.
[…] Het andere deel van het pand werd gebruikt door de afdeling voortgezette behandeling. Dit zijn mensen met (over het algemeen) een lager IQ, minder sociale bagage, minder aangepast. Vaak met verslavingsproblemen; roken, alcohol en soms ook softdrugs. Zij kunnen wel worden aangesproken op hun gedrag, maar lappen regels en afspraken ook makkelijk aan hun laars. Het personeel deed zijn best de afspraken te handhaven, maar stond tegelijkertijd voor een onbegonnen taak. Als cliënten op hun kamer roken, dan is daar geen zicht op en dus ook geen mogelijkheid voor handhaving. Ik ben er van overtuigd dat er door sommige cliënten gerookt word op de slaapkamer, maar heb hier geen bewijzen voor. Ik kon vaak rook ruiken op de gangen. Eigenlijk altijd, maar met name na het weekend.
De cliënten van mijn afdeling gingen altijd op weekendverlof. In het weekend waren er dan ook geen medewerkers of cliënten van mijn afdeling in het pand aanwezig. Bij terugkeer na het weekend is meermaals geconstateerd dat er gerookt moet zijn in de centrale hal. Dan vonden we peuken en/of shagresten, brandplekken op de vloer en/of meubilair in de hal. Ook andere medewerkers hebben meermaals aangegeven rooklucht in het pand te ruiken en hier last van te hebben.
Als leidinggevende heb ik dit meermalen besproken met mijn collega van de afdeling voortgezette behandeling. Ze heeft dit ook weer besproken met de medewerkers van haar team en cliënten van afdeling. Dit had echter nooit een langdurend, laat staan blijvend resultaat.
[eiser] moest uit hoofde van zijn functie overal in het pand zijn. Het was voor hem dan ook niet mogelijk (behalve buiten blijven) de rooklucht te ontlopen.
Op de afdeling waar (naar mijn overtuiging) gerookt wordt, heeft hij alle slaapkamers geschilderd. Hij toen bijna hele werkdagen op die afdeling verbleven. Hij heeft mij ook verteld welke smerige zaken hij daar soms aantrof.
Ook in de inpandige rookruimte moest hij af en toe zijn. Als er klachten waren over de afzuiging, moest hij kijken of er wat aan gedaan kon worden. Hij heeft de ruimte ook geschilderd, gereinigd en aangepast. […]”
2.18.
[naam 14] , longarts, (hierna: [naam 14] ) schrijft in zijn brief van 12 oktober 2016 aan de huisarts van [eiser] – voor zover relevant – het volgende:
“ Voorgeschiedenis:
2011: centrilobulair emfyseem copd gold 1-2 […]
Anamnese:
In 2008: plotse daling inspanningsvermogen ontstaan tijdens zware lichamelijke inspanning. Geen oorzaak hiervoor gevonden. Geleidelijk herstel
2010: Diagnose longemfyseem. Verbeterd na prednison en antibiotica. Tijdelijks zelfs in Rotterdam geweest voor evaluatie longtransplantatie. Ivm stabiel karakter retour Gorinchem. Geen excacerbaties in het afgelopen jaar. Bemerkt wel geleidelijke achteruitgang in inspanningsvermogen. Dit vertaald zich ook naar vermindert zuurstofgehalte zoals dit gemeten wordt tijdens de longrevalidatie.
[…]
Intoxicaties : 1 jaar gerookt. Veel meegerookt als disc jockey en partner. Geen alcohol.
Schadelijke exposities:
Nu betonvlechter: veel slijpen en ijzerstof
Al vanaf 14 de duivenmelker
[…]
Bespreking: De oorzaak van het emfyseem is niet geheel duidelijk. Mi is de meest waarschijnlijke oorzaak een duivemelkerslong. Echter, geen aanwijzing voor longfibrose op de HRCT. Een andere oorzaak is een sillicoselong bij blootstelling aan fijn ijzer en betonstof, met daarnaast inhalatie van lasdampen. De oorzaak is relevant, aangezien dit consequenties voor werk hobby kan hebben. Om deze reden zal hij nog een HRCT en een immunologische bronchoalveolaire lavage ondergaan. […]”
2.19.
[naam 14] stuurt op 19 december 2016 een brief naar de huisarts van [eiser] met daarin onder andere het volgende:
“Zie mijn recente schrijven:Aanvullend onderzoek bestaande uit bronchoscopie met bronchoalveolaire lavage en HRCT bevestigde de diagnose centrilobulair emfyseem zoals gesteld in Gorichem. Zowel op de HRCT als bij bronchoalveolaire lavage waren er geen aanwijzingen voor een duivenmelkerslong (zijn hobby) of sillica (vroeger betonvlechter).
De belangrijkste oorzaak voor centrilobulair emfyseem is sigarettenrook. Opvallend is dat hij slechts 1 jaar gerookt heeft. Wel passief meegerookt. Desgevraagd blijkt dat op het werk inpandig gerookt wordt met zeer slechte ventilatie. Om deze reden is het aannemelijk dat expositie aan sigarettenrook op het bedrijf belangrijk bijdraagt aan de snelle achteruitgang van longfunctie zoals waargenomen in de
afgelopen jaren. […]”
2.20.
Met ingang van 14 november 2016 is [eiser] (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt geworden. [eiser] lijdt onder meer aan COPD (Chronic Obstructive Pulmonary Disease).
2.21.
Per brief van 6 januari 2017 heeft [eiser] Yulius aansprakelijk gesteld voor de schade die hij lijdt door de COPD.
2.22.
Achmea, de AVB-verzekeraar van Yulius, heeft de heer [naam 15] , NIVRE-registerexpert, ingeschakeld om onderzoek te doen. [naam 15] schrijft in zijn (ongedateerde) expertiserapport – voor zover relevant – het volgende:
“Betrokkene hoefde niet in rookruimtes te zijn en er geen werkzaamheden te verrichten, dit is afgesproken met zijn leidinggevende. Bij klussen op de kamers van cliënten is het mogelijk dat betrokkene wel is met sigarettenrook is geconfronteerd ondanks dat er op de kamers van cliënten een rookverbod geldt. Het komt voor dat patiënten helaas ongeoorloofd op hun kamers roken. Als hij daarmee werd geconfronteerd hoefde hij niet binnen te gaan. Bloostelling aan sigarettenrook is dan heel kort. Verder kan betrokkene geconfronteerd zijn met patiënten die als “zware rokers” bestempeld kunnen worden. Die dragen rooklucht met zich mee. Ook hangen er op de kamers van de patiënten rookmelders.
In het verleden werd er in de woonkamer gerookt, daarna in een aparte ruimte. Omdat het per 01-01 -2004 wettelijk verboden was om te roken op de werkplek, zijn direct rookruimtes gecreëerd in de klinische en woonvoorzieningen. In het begin waren deze voorzien van deurdrangers en rookreinigingsapparaten. Filters werden door een bedrijf dat (destijds) in Oosterhout zat twee keer per jaar vervangen en het apparaat nagekeken. In 2014 is er een boxventilator in de rookruimte geplaatst en zijn er rookmelders geplaatst door het hele gebouw. Ook is er een extra ventilatiekanaal gemaakt zodat de vuile lucht nog sneller en beter werd gezuiverd.
[…]
Verzekerde verklaart dat er, buiten klachten van receptiemedewerkers dat ze sigarettenrook hebben geroken bij de wachtruimte en vanuit de rookruimte bij opengaan van de deur, geen noemenswaardige klachten zijn gemeld. Als er al klachten waren werden deze direct opgepakt en verholpen. De klachten gingen overigens niet over de rookvoorzieningen maar over roken op ongeoorloofde plekken.
[…]
In de Wijnkoperstaat zijn er eigenlijk alleen klachten gemeld van ongeoorloofd roken. Patiënten worden er direct op aangesproken. Het is nooit, als de heer [eiser] er bij betrokken was, een langdurige bloostelling geweest. […]”
2.23.
In zijn verklaring van 6 april 2018 verklaart [naam 16] (hierna: [naam 16] ), een kennis van [eiser] , voor zover van belang, het volgende:
“Ik ken [eiser] vanaf de tijd dat hij een jaar of 16 was.[…] Op latere leeftijd hadden wij een gezamenlijke hobby, namelijk duiven.
[…]
Ik kan mij herinneren dat [eiser] enige tijd heeft gerookt. Dit is al heel erg lang geleden; in mijn herinnering wel 30 jaar. Hij rookte toen hij nog jong was en met de jongens erop uit trok. Ik weet echt niet meer hoe oud hij toen was maar het was in zijn jonge jeugd.”
2.24.
In zijn verklaring van 6 april 2018 schrijft [naam 17] (hierna: [naam 17] ), een kennis van [eiser] , voor zover van belang, het volgende:
“Ik heb [eiser] leren kennen toen hij een jaar of 20 was. […] Ik ken [eiser] ook van de duivenvereniging. Wij zien elkaar 2 à 3 keer per week, al vele jaren lang en nu nog steeds.
Ik heb [eiser] nooit zien roken. Als hij wel had gerookt dan had ik dit zeker gezien.”
2.25.
[eiser] is een deelgeschil gestart. De kantonrechter in Dordrecht heeft het verzoek in haar beschikking van 5 juli 2018 afgewezen omdat [eiser] er (nog) niet in is geslaagd te bewijzen in welke mate en met welke frequentie hij tijdens zijn werkzaamheden is blootgesteld aan sigarettenrook en dat nadere bewijslevering over de arbeidsomstandigheden zal moeten plaatsvinden, waar een deelgeschil zich niet voor leent.
2.26.
Op verzoek van [eiser] heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. In dat kader hebben [eiser] , [naam 7] , [naam 9] en [naam 6] verklaringen afgelegd. Deze verklaringen zijn neergelegd in processen-verbaal van 25 april 2019 respectievelijk
25 juli 2019.
2.27.
[eiser] heeft – voor zover van belang – het volgende verklaard:
“Toen ik 19 jaar was werkte ik in de bouw. Ik heb toen een korte periode van ongeveer een jaar gerookt. Ik rookte toen zo’n 6 sigaretten per dag. Het kwam ook wel voor dat ik dagen niet rookte. Als bouwvakker heb ik ook wel betonijzer geslepen. Dat gebeurde niet zo vaak, […]. Wij droegen dan altijd een mondkapje en een bril ter bescherming. Dokter [naam 2] en dokter [naam 1] geven mogelijke oorzaken voor mijn longziekte die niet kloppen. Ik heb nooit in de scheepsbouw gewerkt. Ik heb wel toen ik een jaar of 22 een paar dagen uitgeleend aan een ander bedrijf door mijn werkgever. Daar heb ik onder andere aan puntlassen gedaan. Het klopt niet dat ik 5 tot 10 packyears gerookt heb. […] Vanaf mijn 14de heb ik aan duivensport gedaan. […] Toen ik 20 was heb ik als hobby gedurende een jaar om de week als discjockey in [discotheek] gedraaid. Daar werd veel gerookt.
In 1999 ben ik bij Yulius gaan werken […]. Ik had in 1999 geen longklachten. […] Voor Yulius werkte ik 32 en later 20 uur per week. Daarvan werkte ik voor 24 en later 15 uur per week in de Wijnkopersstraat te Gorinchem. Daar werd en wordt nog steeds veel gerookt door personeel en bewoners. […]
[…] Tot 2004 hadden de afdelingen A en B een eigen rookruimte, en de afdelingen C, D, E hadden er ook één. […] In 2004 is in de algemene ruimte een rookruimte gecreëerd door in een hoek een glazen wand te plaatsen zonder deuren. […]. In deze ruimte pasten ongeveer 4 personen. In de hal stond een koffieautomaat waar gratis koffie uit kwam. Veel mensen maakten daar gebruik van en gingen dan een sigaret roken in de rookruimte. Die was te klein voor het aantal mensen dat wilde roken. Ze gingen dan naast de rookruimte zitten roken. De hele algemene ruimte was dan ook rokerig. Na 2010 is deze rookruimte verwijderd en is een kantoortje bij de hal omgebouwd tot rookruimte voor alle afdelingen. Deze ruimte was veel te klein dus er zaten alleen mensen van de afdelingen A en B en soms een personeelslid. Er was een kast tegen het plafond gemaakt met filters erin. Er was een pijp die door middel van onderdruk en afzuiging moest zorgen voor afvoer van rook. Dat werkte echter niet. Het systeem moest eigenlijk elke maand gereinigd worden. […] Omdat het te duur werd gebeurde dit vervangen maar twee keer per jaar. De laatste 2 jaren dat ik er werkte heb ik niet gezien dat de filters gereinigd zijn. Ik heb een foto gemaakt van de pijp (prod 6) deze was helemaal verstopt met nicotine en vuil. Omdat het altijd zo vol was in de rookruimte werd er vaak en stoel tussen de deur gezet om wat frisse lucht binnen te krijgen. Ook duurde het altijd even voordat de deur weer automatisch sloot omdat er ook rolstoelpatiënten in moeten kunnen. Ik moest vaak in de algemene ruimte en de rookruimte zijn. Mijn werkdag begon met onderhoud aan de koffieautomaten. Vaak stond er al iemand te roken als ik bezig was. Dagelijks moest ik in de na 2010 gemaakte rookruimte met een stofzuiger het stof wegzuigen dat bij de afzuiginstallatie zat. […] Als productie 6 bij het deelgeschil heb ik onder andere als productie een foto overgelegd waarbij een van de plafonddelen is schoongemaakt; een soort rails van het systeemplafond. Dat is wit en de rest is helemaal bruin van de nicotine. Het afzuiggedeelte in het plafond heb ik ook schoongemaakt. Dat was helemaal bruin van de nicotine. In de tijd dat ik er werkte heb ik de laatste rookruimte 3 keer helemaal geschilderd en het plafond heb ik één keer geverfd en een paar keer schoongemaakt. De ruimte vóór de rookruimte was ook bruin. Die heb ik ook geverfd en schoongemaakt. De rookruimte die tot 2010 bestond heb ik ook meermalen geverfd.
Het was en is nog steeds verboden om op de kamers van de bewoners te roken. Dat verbod werd niet nageleefd. Ik moest vaak reparaties uitvoeren op de kamers van de bewoners. Vrijwel iedereen rookte. Dat deden ze ook op hun kamer. Vrijwel niemand deed een raam open. Ik heb foto’s overgelegd van de kamers van [naam 18] (prod 7) en van [naam 19] (prod 8). Voor de kamer van [naam 18] is een bruine vlek te zien. Deze is veroorzaakt door rooklucht die onder de deur door is gekomen. Op de kamer van [naam 19] is een rookverbod op de deur geplakt. Hij zat nb naast het kantoor van het personeel. Zij waarschuwden hem wel, maar deden niets. [naam 19] trapte zijn peuken gewoon uit op de grond en gooide ze overal in zijn kamer neer. Dit is op de foto’s te zien. […] Als ik werkzaamheden in de kamers moest doen, zaten de bewoners soms nog te roken als ik binnen kwam. Niet iedereen maakte zijn sigaret uit. Ik moest bijna iedere dag wel iets repareren in een kamer.
De afdelingen hadden een eigen douche- en toiletgroep. Daar mocht niet gerookt worden. Dat gebeurde toch. […] Ik deed elke ochtend een ronde bij het sanitair. Als er dan iemand uit de douche kwam gebeurde het heel vaak dat deze daar had gerookt. Ik kon dat ruiken en vaak vond ik ook peuken. Ik moest dan wel die douche controleren op gebreken.
Ik heb [naam 6] , Arbo-coördinator bij Yulius, geregeld telefonisch gewaarschuwd dat er zoveel gerookt werd in de Wijnkoperstraat. […] Mijn meldingen bij [naam 6] haalden niets uit. Hij is weleens langs geweest maar heeft er niets aan gedaan. […]
In oktober of november 2016 moest ik in de kamer van [naam 18] iets gaan doen. Toen de deur openging stond het blauw van de rook. Ik werd daar niet goed van. Ik werd heel benauwd en heb [naam 7] , mijn leidinggevende, gemeld dat ik ziek was en naar huis moest. Ik ben inmiddels 80% arbeidsongeschikt verklaard vanwege onder andere longklachten. Ik werk nog 10 uur per week op de Touwbaan.”
2.28.
[naam 7] heeft – voor zover van belang – het volgende verklaard:
“In de periode van 2011 of 2012 tot februari 2017 heb ik op de locatie Wijnkopersstraat gewerkt bij Yulius. [eiser] was daar huismeester. […] Hij deed een breed scala aan werkzaamheden die voornamelijk binnen werden uitgevoerd. Buiten werkte hij ongeveer een kwartier per dag […]
[…] de vestiging Wijnkopersstraat. Daar wonen zo’n 20 cliënten op de afdeling A/B […] De meeste van die 20 roken; […] De bewoners van afdeling A/B konden terecht in de rookruimte binnen of onder een afdak buiten. Op kamers roken was en is verboden. Toch gebeurde dat geregeld toen ik daar werkte. […] De rookruimte was vlakbij de ingang. Vooral op maandagochtend hing er een sterke rooklucht in de algemene ruimte bij de ingang. Ik denk dat dat kwam omdat er tegen de regels in, meer binnen werd gerookt in het weekend. [eiser] heeft de rookruimte volgens mij
1 of 2x per jaar geschilderd. Ook reinigde hij de rookruimte. De afzuiging was onvoldoende voor het intensieve gebruik van de rookruimte. Het systeem werkte niet goed en de schacht waar leidingen in zaten trok lucht aan en verspreidde dat naar binnen. Personeel boven de rookruimte klaagde over rookoverlast. […] Na 2015 is afgesproken om 2 keer per jaar onderhoud te plegen aan het systeem van luchtafzuiging. Achteraf blijkt dat daarvoor geen afspraken zijn gemaakt voor onderhoud. […] Het was moeilijk om rokers te laten stoppen met binnen roken. Zij verstopten hun rookwaar en hun peuken. Inde sanitaire ruimtes werd ook gerookt maar niet continu en niet altijd. Zelf ik heb ik ook wel waargenomen dat er een rooklucht uit die ruimte kwam. Ik ken [eiser] niet als een klager, maar hij heeft mij wel vaak aangesproken op het gerook. We hebben de Arbo-coördinator, de heer [naam 6] , bijgehaald maar het hielp allemaal niet.
[eiser] moest voor zijn werkzaamheden in het hele gebouw zijn en ook in de kamer van bewoners. Productie 7 bij het verzoekschrift; ik herken de foto, dat is de kamer van [naam 18] . Zij rookte heel veel en ook op haar kamer. Doordat de rook onder de deur doorkwam ontstond een bruine vlek op het marmoleum. […] Op productie 6 bij het verzoekschrift is een afvoerbuis te zien van het luchtafvoersysteem. Ik weet niet wanneer deze buis verwijderd is; ik schat 2016. Ik heb die buis gezien. Hij zat vol met teer en vuil.[…]”
2.29.
[naam 9] heeft – voor zover van belang – het volgende verklaard:
“In de periode van februari 2011 tot en met maart 2018 werkte ik als leidinggevende. Ik had meerdere afdelingen onder mijn hoede, waaronder de Wijnkoperstraat. […] In de Wijnkoperstraat zitten zogenaamde EPA-cliënten. EPA betekent Ernstige Psychiatrische Aandoeningen. Deze groep van cliënten is heel moeilijk aanstuurbaar en Yulius heeft weinig machtsmiddelen. Iemand wegsturen omdat hij de regels overtreedt kan bijna nooit, omdat de meesten in deze open afdeling gedwongen zijn opgenomen met een BOPZ-machtiging. Het maken van afspraken met deze groep cliënten is zeer moeilijk. Zij vinden altijd wel een manier om toch aan rookwaar te komen. […] Toch heb ik steeds geprobeerd om de afdeling zo rookvrij mogelijk te krijgen. Dat is lastig, want bijna iedereen rookt stevig. Er gold een beleid dat alleen buiten of in de rookruimten gerookt mocht worden. Aanvankelijk was binnen een rookruimte en buiten waren er twee. De binnen rookruimte moest weg, maar dit leidde tot veel meer stiekem rookgedrag binnen, met name in de winter.[…] Ik heb geen klachten langs officiële weg gekregen over roken. Met officiële klachten bedoel ik klachten via de lijn (melden aan de direct leidinggevende) en het officiële meldsysteem. Wel heb ik officieus klachten gehoord en ik heb daar steeds op geprobeerd te reageren. Ik wist dat de heer [eiser] een longaandoening had en dat hij last had van rook. Hij liep langs de rookruimte, ook als dat niet strikt noodzakelijk was. Er was namelijk een alternatieve route. Ik vroeg hem eens waarom hij dat deed. Hij zei toen dat deze route korter was. […] De alternatieve route die ik zojuist noemde, leidde wel langs de kamer van [naam 18] . Deze cliënte rookte heel veel. […] Ik weet dat de fysiotherapeute geklaagd heeft bij de heer [naam 7] . Zij was erg gevoelig voor nicotine en rook. Zij heeft toen een andere kamer gekregen. […] De dames [naam 11] , [naam 13] en [naam 8] werkten bij de receptie. Ook zij hebben geklaagd over rook. Toen is er een klapdeur geplaatst. Dit kan in 2013 of 2014 geweest zijn. […]
Het werkt van de heer [eiser] kon overal op de afdeling zijn. Hij heeft de rookruimte wel eens geschilderd. Hij heeft toen gevraagd om deze eerst goed te luchten. Dat is toen gebeurd. Verder hoefde de heer [eiser] niet in de rookruimten te zijn. Schoonmaken deden andere medewerkers en de filters vervangen deed een extern bedrijf. Wel weet ik dat er een raam uit een rookruimte is gehaald. Zo kwam er meer frisse lucht naar binnen en het werd kouder dus onaantrekkelijker om binnen te roken. Of de heer [eiser] dit raam heeft verwijderd, weet ik niet. De heer [eiser] hoefde niet in rookruimten te werken als hij dat niet wilde. Daarmee bedoel ik dat hij dergelijke werkzaamheden kon weigeren. […]
Als de heer [eiser] in een kamer waar gerookt was moest werken, kon je de ramen wel open zetten, maar rook gaat overal in zitten. Ik heb geprobeerd steeds maatregelen te nemen om roken zo veel mogelijk te ontmoedigen en tegen te gaan. We hadden huiskameroverleg met cliënten om het rookgedrag te bespreken. Het was bekend dat alleen in rookruimten gerookt mocht worden, maar hiervoor heb ik al uitgelegd dat afspraken slecht werden nagekomen. We hebben drie keer een brandweerman in vol ornaat uitgenodigd om de gevaren van roken uit te leggen. Dat hielp soms eventjes. In de algemene ruimten plaatsten we rookmelders op batterijen naast de gewone rookmelders. In de kamers plaatsen had geen zin, want dan haalde de cliënt de batterijen eruit. Dan hadden wij nog “roken vanuit kantoor”. Daarmee bedoel ik dat in een behandelplan werd opgenomen dat van een bepaald genotsmiddel alleen gebruik mocht worden, als op kantoor bijvoorbeeld een sigaret werd gevraagd op afgesproken tijdstippen. De cliënt had echter vaak stiekeme verstopplaatsen, bietste bij een ander of kocht gewoon nieuwe sigaretten. Alle maatregelen hadden slechts tijdelijk effect. In het weekend was het wel erger dan doordeweeks, omdat de buitendeur dan minder vaak open gaat. Veel cliënten waren dan naar huis. Als je op maandag kwam, rook het sterker naar rook in het gebouw. […]”
2.30.
In de aan het proces-verbaal van 25 juli 2020 gehechte e-mail van 26 februari 2019 schrijft [naam 20] , Hoofd Decentrale Zorgadministratie bij Yulius onder andere het volgende aan een aantal medewerkers:
“[…] het rookbeleid op de Wijnkoperstraat verandert niet, dat wil zeggen dat er dus binnen gerookt wordt. […]”
2.31.
[naam 6] heeft – voor zover van belang – het volgende verklaard:
“Sinds 2000 ben ik in de functie van arbo-coördinator in dienst van Yulius. […] Rookbeleid is een onderdeel van mijn werkzaamheden. Rookbeleid is opgesteld aan de hand van de geldende regelgeving in de wet. Sinds 2004 mag niet meer binnen worden gerookt. […] Yulius biedt programma’s aan om te stoppen met roken. Dit is bedoeld voor cliënten en medewerkers die roken. […]
In de Wijnkoperstraat is geen specifiek beleid. Het algemene rookbeleid van Yulius geldt ook hier. Aanvankelijk was er binnen een rookruimte. Die is gesloten, omdat de leidinggevenden wilden dat men buiten ging roken. Dit leidde echter tot stiekem rookgedrag. De leidinggevenden zagen dat er schroeiplekken waren door sigaretten. Toen hebben we toch maar binnen een rookruimte ingesteld. […] Ik zag toen ik twee maanden geleden op de Wijnkoperstraat was, dat de binnen rookruimte inmiddels weer weg is. Ik hield mij niet bezig met de technische kanten van de rookruimten. Wel heb ik een keer gekeken of de afzuiging wel goed was. Ik heb toen ook achter het systeemplafond gekeken of er geen lekken waren in het afzuigsysteem waardoor er rook naar andere ruimten kon ontsnappen. Ik heb toen geadviseerd om ventilatie aan te brengen en dat is ook gebeurd. […] Van direct meeroken was geen sprake. […] Er waren wel klachten van medewerkers over roken. Ik heb eens met iemand gesproken die last had van de rook. Zij kreeg toen een andere kamer. De heer [eiser] heeft mij wel eens opgebeld over het rookbeleid. Hij zei toen dat ze nog steeds binnen roken. Wanneer dat precies was, weet ik niet. Ik dacht vorig jaar of het jaar daarvoor. Mr. Colombijn houdt mij voor dat ik e-mails heb gestuurd (28 verzoekschrift). Het uitzetten van opdrachten tegen roken is de taak van de leidinggevenden op locatie. Dat waren de heer [naam 7] en mevrouw [naam 9] . […]”
- Het geschil
3.1.
[eiser] vordert, na vermindering van eis, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat Yulius aansprakelijk is voor de gezondheidsschade die [eiser] in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij Yulius heeft verkregen;
- voor recht te verklaren dat Yulius de materiële en immateriële schade die [eiser] heeft geleden, lijdt en nog zal lijden, dient te vergoeden;
III. bij schadestaatprocedure de omvang van de schade zowel materieel als immaterieel te laten vaststellen en vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente;
- Yulius te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser] baseert zijn vordering op de aansprakelijkheid van Yulius als werkgever (artikel 7:658 lid 2 BW). [eiser] stelt in dit verband dat hij tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden voor Yulius op de locatie Wijnkoperstraat is blootgesteld aan sigarettenrook, waardoor hij ernstige longschade (COPD) heeft opgelopen.
3.3.
Yulius betwist dat zij aansprakelijk is voor de schade van [eiser] . Primair betwist Yulius dat [eiser] bij haar (noemenswaardig) is blootgesteld aan sigarettenrook. Subsidiair betwist Yulius dat de duur en de intensiteit van deze blootstelling zodanig is geweest dat dit COPD tot gevolg heeft gehad. Bovendien is er een veelheid aan andere (mogelijke) oorzaken dan de arbeidsomstandigheden bij Yulius voor de COPD waar [eiser] aan lijdt, zodat het verband tussen de gezondheidsklachten en de werkzaamheden te onzeker en te onbepaald is. De arbeidsrechtelijke omkeringsregel is dus niet van toepassing en [eiser] is niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast ter zake van het causaal verband, aldus Yulius. Meer subsidiair stelt Yulius dat zij haar zorgplicht jegens [eiser] niet heeft geschonden. Voor toepassing van het leerstuk van de proportionele aansprakelijkheid is volgens Yulius geen ruimte. Uiterst subsidiair doet Yulius een bewijsaanbod.
- De beoordeling
4.1.
[eiser] houdt Yulius als zijn werkgever aansprakelijk voor zijn gezondheidsschade. Beoordeeld dient te worden of de gezondheidsklachten van [eiser] zijn veroorzaakt in de uitoefening van de werkzaamheden, door de blootstelling aan (sigaretten)rook bij Yulius, en of Yulius haar zorgplicht heeft geschonden.
4.2.
Op grond van artikel 7:658 lid 1 BW is de werkgever verplicht om de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden en voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk is voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de op hem rustende zorgplicht is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Dat van opzet of bewuste roekeloosheid sprake is, stelt Yulius niet.
4.3.
Het is in het kader van de toepassing van artikel 7:658 BW in beginsel aan de werknemer om te bewijzen dat de schade in de uitoefening van het werk is ontstaan en dus dat er een causaal verband bestaat tussen de werkzaamheden en de schade. Wanneer de werknemer echter in de uitoefening van zijn werkzaamheden is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke omstandigheden en schade aan zijn gezondheid heeft opgelopen, moet het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en die schade in beginsel worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade lijdt. Dit is de zogeheten omkeringsregel. Voor de toepassing van deze regel is nodig dat de werknemer niet alleen stelt en zo nodig bewijst dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt (zie onder meer HR 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8369). De Hoge Raad heeft in het arrest van 7 juni 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ1717) in aanvulling hierop bepaald dat deze regel het vermoeden uitdrukt dat gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin deze zijn werkzaamheden verricht. Dat vermoeden wordt gerechtvaardigd door hetgeen in het algemeen bekend is omtrent de ziekte en haar oorzaken, alsook door de schending door de werkgever van de veiligheidsnorm die beoogt een en ander te voorkomen. Gelet daarop is voor dat vermoeden geen plaats in het geval het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is.
Arbeidsomstandigheden
4.4.
[eiser] stelt dat hij gedurende zijn werkzaamheden op de Wijnkoperstraat veelvuldig en langdurig is blootgesteld aan sigarettenrook. Hij heeft onder andere zichzelf als getuige hierover laten horen. Omdat [eiser] een partij-getuige is, kan zijn verklaring niet tot bewijs dienen, tenzij deze strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs (artikel 164 lid 2 Rv). [eiser] heeft ook [naam 7] , [naam 9] en [naam 6] als getuigen laten horen en heeft schriftelijke bewijsstukken overgelegd.
4.5.
[eiser] verklaart dat in 2004 een nieuwe rookruimte is gecreëerd in de algemene ruimte, zonder deuren, en dat deze ruimte geschikt was voor vier personen. Omdat de ruimte te klein was voor het aantal rokers, werd er ook in de centrale hal naast de rokersruimte gerookt, aldus [eiser] . Dit wordt bevestigd door de verklaringen van [naam 12] , [naam 13] en [naam 7] . [naam 13] bevestigt ook dat de rookruimte te klein was voor het aantal mensen dat wilde roken. Daarnaast verklaart [eiser] dat cliënten van Yulius ook stiekem rookten op hun kamers en in de sanitaire ruimte. [naam 13] , [naam 7] , [naam 9] en [naam 6] bevestigen dit dat er stiekem op de kamers werd gerookt en [naam 7] verklaart dat er ook wel werd gerookt in de sanitaire ruimte.
4.6.
[eiser] verklaart verder dat er in 2010 een nieuwe rookruimte is gekomen en dat de luchtafvoer in deze ruimte onvoldoende werkte, omdat het systeem niet vaak genoeg gereinigd werd. [naam 9] verklaart dat er klapdeuren zijn geplaatst in 2013 of 2014, na klachten over rookoverlast. [naam 5] schrijft in 2014 dat zij dagelijks last heeft van rook die door het hele gebouw hangt. Ook [naam 6] schrijft in zijn e-mail van 17 februari 2014 aan [naam 5] dat hij eind november (2013) heeft aangegeven dat de rookruimte niet voldoet en dat besloten is deze opnieuw in te richten met de nodige aanpassingen voor wat betreft goede afsluiting en ventilatie. Uit de opmerking van het onderhoudsbedrijf die [naam 7] vermeldt in zijn
e-mail van 28 oktober 2015 aan [naam 9] , kan worden opgemaakt dat het afzuigsysteem op dat moment onvoldoende werkte en ernstig vervuild was.
4.7.
Uit de overgelegde e-mails van [naam 5] van februari 2014, oktober 2015 en 24 februari 2016, de e-mails van [naam 8] van februari 2014 en 18 februari 2016, de verklaring van [naam 12] , de verklaring van [naam 13] , de verklaringen van [naam 7] , de verklaring van [naam 9] en de verklaring van [naam 6] kan voorts worden afgeleid dat er in ieder geval vanaf begin 2014 gedurende een periode van meerdere jaren doorlopend klachten zijn geuit over een ernstige rooklucht in het gebouw aan de Wijnkoperstraat.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat gedurende een langere periode van ten minste enkele jaren structureel sprake is geweest van sigaretten-/rooklucht in het gebouw van Yulius aan de Wijnkoperstraat. Deze sigaretten-/rooklucht beperkte zich niet tot de rookruimte, zo volgt uit de overgelegde stukken en verklaringen, maar hing ook in de centrale hal en, met enige regelmaat) in en rond de kamers van de cliënten en de sanitaire ruimte. [eiser] verrichtte ongeveer 20 en later 15 uur per week zijn werkzaamheden op de locatie van Yulius aan de Wijnkoperstraat, waarbij hij het grootste deel van zijn werkzaamheden in het gebouw uitvoerde, zo volgt uit zijn verklaring en de verklaring van [naam 7] . Uit de verklaringen van [eiser] , [naam 7] en [naam 9] , in onderlinge samenhang beschouwd, kan verder worden afgeleid dat [eiser] ook heeft gewerkt in en nabij de rookruimte, de centrale hal, de kamers van cliënten en de sanitaire ruimte.
4.9.
[eiser] heeft met het voorgaande afdoende gesteld en onderbouwd dat hij gedurende meerdere jaren in enige mate structureel is blootgesteld aan sigaretten-/rooklucht in het gebouw aan de Wijnkoperstraat. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden ter plaatse en de werkzaamheden die [eiser] moest uitvoeren, kan worden vastgesteld dat sprake was van blootstelling in de vorm van meeroken, dat wil zeggen het inademen van tabaksrook uit de omgeving, en blootstelling aan zogeheten derdehands rook, dat wil zeggen (giftige) deeltjes uit rook die neerslaan op bijvoorbeeld kleding, meubels, gordijnen en muren. Wat betreft het meeroken kan op basis van de getuigenverklaringen niet worden vastgesteld dat cliënten in het directe bijzijn van [eiser] rookten, aangezien de verklaring van [eiser] op dit punt niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Wel kan worden vastgesteld dat [eiser] in het gebouw structureel werd geconfronteerd met sigarettenrook van cliënten die op dat moment elders aan het roken waren en/of kort voor zijn aanwezigheid hadden gerookt, in de rookruimte, hun kamers of de sanitaire ruimte.
Causaal verband
4.10.
Op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd, de door [eiser] overgelegde wetenschappelijke artikelen over risicofactoren voor het ontstaan van COPD en de factsheet meeroken, kan onder meer het volgende worden afgeleid. COPD ontstaat door een samenspel van genetische factoren en omgevingsfactoren. Uit de verschillende onderzoeken volgt dat roken de belangrijkste oorzaak is voor het ontstaan van COPD en dat ook meeroken (secundair roken) een belangrijke risicofactor is voor het ontstaan van deze longziekte. Ook blootstelling aan derdehands (tertiaire) rook vormt een risicofactor voor het ontstaan van longziekten zoals COPD. COPD kan verder ook (mede) worden veroorzaakt door astma en andere longziekten, schadelijke stoffen en luchtvervuiling.
4.11.
Zoals hiervoor is overwogen, is [eiser] bij Yulius gedurende meerdere jaren in enige mate structureel blootgesteld aan sigarettenrook. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met het feit dat [eiser] slechts parttime, aanvankelijk 20 uur en later 15 uur, op de locatie aan de Wijnkopersteeg werkte.
Uit de overgelegde medische gegevens en verklaringen volgt ook dat [eiser] in het verleden zelf heeft gerookt. Hoeveel en hoe lang [eiser] heeft gerookt, kan op basis van de stukken niet precies worden vastgesteld. [naam 1] schrijft in zijn brief van 1 oktober 2008 dat [eiser] vijf tot tien packyears heeft gerookt. Een packyear is het aantal jaren dat iemand heeft gerookt vermenigvuldigd met het aantal pakjes per dag. Ook schrijft [naam 1] dat [eiser] op dat moment al twintig jaar niet meer rookt, dus ongeveer vanaf zijn 26ste niet meer. Dit laatste komt grofweg overeen met de verklaringen van [naam 16] en [naam 17] waaruit kan worden afgeleid dat [eiser] alleen in zijn jonge jaren heeft gerookt. [eiser] heeft geen verklaring gegeven voor het aantal packyears waar [naam 1] vanuit gaat en heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden vastgesteld dat [naam 1] het aantal packyears onjuist heeft weergegeven. Op grond van de brief van [naam 1] , in samenhang met de verklaringen van [naam 16] en [naam 17] , kan dan ook niet worden vastgesteld dat de verklaring van [eiser] dat hij slechts gedurende één jaar maximaal zes sigaretten per dag heeft gerookt juist is. In de gegeven omstandigheden wordt ervan uitgegaan dat [eiser] tot maximaal zijn 26e meerdere jaren heeft gerookt en dat sprake is van ten minste 5 packyears.
[naam 14] schrijft verder in zijn brief van 19 december 2016 dat [eiser] “veel [heeft] meegerookt als disc jockey en partner” en ook [naam 3] vermeldt dat [eiser] veel heeft meegerookt als diskjockey. Daarnaast volgt uit de brieven van [naam 2] en [naam 4] dat [eiser] lijdt aan (allergische) astma uit de brieven van [naam 2] en [naam 14] dat [eiser] in het verleden is blootgesteld aan lasdampen, stof en bijtende schoonmaakmiddelen. [eiser] doet verder al vanaf zijn veertiende aan duivensport. [naam 14] sluit een zogeheten duivenmelkerslong en een sillicoselong uit, maar op basis van de stukken die nu bekend zijn, valt niet uit te sluiten dat de blootstelling aan stof en andere schadelijke stoffen (mede) hebben geleid tot longklachten bij [eiser] , zoals Yulius aanvoert.
4.12.
Gelet op alle hiervoor genoemde factoren die de COPD van [eiser] kunnen hebben veroorzaakt of aan het ontstaan daarvan hebben kunnen bijdragen, is op dit moment niet vast te stellen dat er een duidelijke relatie is tussen de omstandigheden waaronder [eiser] bij Yulius heeft gewerkt en het ontstaan van de COPD. De (beknopte) brief van [naam 14] van 16 december 2016 aan de huisarts van [eiser] waarin hij schrijft dat het aannemelijk is dat de blootstelling aan sigarettenrook op het bedrijf in belangrijke mate bijdraagt aan de snelle achteruitgang van de longfunctie, is voor het vaststellen van een causaal verband onvoldoende. Omdat het causale verband te onzeker en te onbepaald is, kan de omkeringsregel niet worden toegepast. Dit betekent dat het aan [eiser] is om te bewijzen dat zijn COPD is veroorzaakt door de sigaretten-/rooklucht op de Wijnkoperstraat.
4.13.
[eiser] heeft bewijs aangeboden en zal tot bewijslevering worden toegelaten. Het ligt in de rede dat in het kader van de bewijslevering een deskundigenonderzoek zal plaatsvinden door (in ieder geval) een (long)arts en dat aan de te benoemen deskundige(n) in ieder geval zal worden gevraagd:
–
hoe groot is de kans in het algemeen dat COPD wordt veroorzaakt door blootstelling aan sigaretten-/rooklucht (secundaire en tertiaire rook);
–
hoe groot acht u de respectieve kans dat de COPD bij [eiser] is veroorzaakt door (een combinatie van) de volgende factoren:
- a) de blootstelling aan sigaretten-/rooklucht onder de werkomstandigheden zoals deze zijn vastgesteld in het tussenvonnis van 26 november 2020;
- b) het vroegere roken door [eiser] (uitgaande van vijf packyears voor zijn twintigste levensjaar);
- c) de eventuele genetische aanleg voor longklachten;
- d) de astma en de eventuele andere luchtwegklachten waar [eiser] aan lijdt;
- e) het meeroken als discjockey (uitgaande van ten minste één jaar, om het weekend) en als partner;
- f) de vroegere blootstelling aan lasdampen (beperkt), bijtende schoonmaakmiddelen en stof;
- g) het houden van duiven door [eiser] vanaf zijn veertiende levensjaar;
- h) een onbekende andere oorzaak.
4.14.
Partijen wordt verzocht zich bij akte uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, het aantal te benoemen deskundigen, de persoon van de deskundige(n) en de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen, bij voorkeur nadat zij daarover onderling overleg hebben gehad en zo mogelijk overeenstemming hebben bereikt. Als partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de persoon van de deskundige(n) en beide partijen een of meer deskundigen voorstellen, dienen zij gemotiveerd aan te geven waarom zij de voorkeur geven aan de door henzelf voorgestelde deskundige(n) en waarom de deskundige(n) die door de wederpartij is/zijn voorgesteld, niet voor benoeming in aanmerking moet(en) komen.
4.15.
Partijen kunnen zich bij de hiervoor genoemde akte tevens uitlaten over de hoogte van het voorschot van de te benoemen deskundige. Bij gebreke van een dergelijke uitlating zal de kantonrechter in overleg met de te benoemen deskundige de hoogte van het voorschot vaststellen. Gelet op de hoofdregel van artikel 195 Rv zal [eiser] de kosten van het voorschot van de deskundige moeten betalen.
4.16.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen om partijen de gelegenheid te geven om zich bij akte uit te laten over wat in punten 4.13 tot en met 4.15 is overwogen.
Zorgplicht
4.17.
Als op basis van het uit te voeren deskundigenonderzoek zal worden geoordeeld dat er sprake is van een causaal verband tussen de blootstelling aan sigaretten-/rooklucht bij Yulius en de COPD van [eiser] , is Yulius jegens [eiser] aansprakelijk voor zijn schade, tenzij Yulius aantoont dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan.
4.18.
Yulius moet in dat geval dus stellen en zo nodig bewijzen dat zij al die adequate maatregelen heeft genomen en al die aanwijzingen heeft gegeven die redelijkerwijs nodig waren om te voorkomen dat [eiser] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade zou lijden. Weliswaar is met deze zorgplicht niet beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van een werknemer tegen arbeidsongevallen, maar gelet op de ruime strekking van de zorgplicht, kan niet snel worden aangenomen dat een werkgever daaraan heeft voldaan en daarom niet aansprakelijk is voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft geleden. De inhoud van de zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval. Relevante omstandigheden zijn onder meer de aard van de werkzaamheden, de kenbaarheid van het gevaar, de te verwachten onoplettendheid van de werknemer en de mate van bezwaarlijkheid van het treffen van maatregelen.
4.19.
Op grond van artikel 10 lid 1 sub c van de Tabaks- en rookwarenwet heeft een werknemer sinds 1 januari 2004 recht op een rookvrije werkplek. Yulius heeft gesteld dat zij direct gevolg heeft gegeven aan deze wettelijke verplichting door rookruimtes te creëren en een rookverbod in te stellen in het pand aan de Wijnkoperstraat buiten de rookruimtes. Ten aanzien van de rookruimtes stelt Yulius dat de rookruimtes in het begin waren voorzien van deurdrangers en rookreinigingsapparaten. Twee keer per jaar werden de filters vervangen en het apparaat nagekeken, aldus Yulius. Yulius stelt voorts dat er rookmelders op de kamers van de cliënten hangen, dat cliënten worden aangesproken op ongeoorloofd binnen roken, dat er huiskameroverleg plaatsvond, dat er drie keer een brandweerman is uitgenodigd om de gevaren van roken uit te leggen, dat medewerkers is gevraagd melding te doen wanneer er binnen werd gerookt en dat er een beleid was van “roken vanuit kantoor” zoals [naam 9] heeft verklaard. Yulius stelt dat zij op deze manier alles heeft gedaan wat redelijkerwijs binnen haar vermogen lag om te voorkomen dat haar werknemers zouden worden blootgesteld aan sigarettenrook.
4.20.
Zoals hiervoor al is overwogen, is Yulius er niet in geslaagd om te zorgen voor een rookvrije werkplek op de locatie aan de Wijnkoperstraat omdat er gedurende meerdere jaren structureel een sigaretten-/rooklucht in het gebouw aanwezig was, ook buiten de rookruimte. Ook voor zover ervan moet worden uitgegaan dat het instellen en handhaven van een algeheel rookverbod in het gebouw niet mogelijk was (Yulius stelt dit eigenlijk niet) en er rekening mee wordt gehouden dat handhaving van het rookverbod vanwege de aard van de problematiek van de cliënten heel moeilijk was, zoals [naam 7] en [naam 9] verklaren, is de kantonrechter van oordeel dat Yulius niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht, gelet op het volgende.
4.21.
Yulius heeft in eerste instantie een rookruimte gecreëerd die niet kon worden afgesloten, zodat de rook zich buiten deze ruimte kon verspreiden. De rookruimte was verder niet groot genoeg voor het aantal mensen dat wilde roken, zoals kan worden afgeleid uit de verklaringen van [eiser] en [naam 13] . In de rookruimte is weliswaar een afzuigsysteem aangebracht, maar dit systeem functioneerde onvoldoende om te voorkomen dat de rook ook buiten de rookruimte terecht kwam. Dit kan worden afgeleid uit de e-mails tussen [naam 5] en [naam 6] van
17 februari 2014, de e-mails van [naam 5] uit 2015 en 2016, de e-mails van [naam 8] van 2014, 2015 en 2016, de e-mails tussen [naam 11] en [naam 6] in januari 2017 en de verklaringen van [naam 12] , [naam 13] , [eiser] en [naam 7] .
4.22.
Yulius heeft ook niet adequaat gereageerd op de klachten die zij van verschillende medewerkers ontving. Zo schrijft [naam 6] in februari 2014 aan [naam 5] dat de rookruimte al eind november 2013 is afgekeurd, maar dat er pas eind februari 2014 maatregelen worden genomen, zoals het aanbrengen van een krachtige luchtververser en het naad- en kierdicht maken van de rookruimte. Gelet op de klachten van na februari 2014 hebben deze maatregelen geen, onvoldoende en/of geen blijvend effect gehad. Uit de e-mail van [naam 7] van 28 oktober 2015 met de opmerking van het onderhoudsbedrijf volgt dat het afzuigsysteem onvoldoende onderhouden is, waardoor de afzuigroosters volledig zijn verstopt. [naam 7] informeert vervolgens per e-mail van 28 oktober 2015 bij [naam 10] naar de frequentie van het onderhoud en schrijft dat jaarlijks onderhoud/reinigen onvoldoende is. Dit wordt niet, althans niet direct, opgepakt, zoals kan worden afgeleid uit de e-mail van [naam 7] van februari 2016 aan [naam 10] waarin hij wederom vraagt naar het onderhoud van het afzuigsysteem en opmerkt dat regelmatige reiniging, een keer per kwartaal, geen overbodige luxe zou zijn. Na 2015 worden de filters dan twee keer per jaar schoongemaakt, zo kan worden afgeleid uit de verklaring van [naam 9] , het expertiserapport van [naam 15] en de verklaring van [naam 7] .
4.23.
Ook in 2017 zijn de problemen nog niet opgelost, gelet op de klacht van [naam 11] in januari 2017 dat zij niet meer op haar werkplek bij de receptie kan zitten, vanwege de rookoverlast en het antwoord hierop van [naam 6] dat zij maar een andere werkruimte moet gebruiken totdat de problemen zijn opgelost. Yulius stelt niet of, en zo ja welke, maatregelen toen zijn genomen om de overlast te stoppen.
4.24.
Juist omdat (een deel van) de cliënten op de locatie Wijnkoperstraat veel rookten en Yulius er bekend mee was dat deze cliënten afspraken over hun rookgedrag niet nakwamen vanwege hun problematiek, had het op de weg van Yulius gelegen om een deugdelijke rookruimte te creëren met voldoende ruimte, waarin de cliënten konden roken zonder dat de medewerkers van Yulius hier last van hadden en om er nog meer op toe te zien dat de cliënten alleen in deze rookruimte zouden roken en niet op hun kamers en in de sanitaire ruimte. De rookruimten die Yulius heeft gebouwd, voldeden echter niet, zowel wat betreft omvang als wat betreft isolatie en afzuiging. Medewerkers hebben hier jarenlang over geklaagd, zonder dat er voortvarend adequate maatregelen werden getroffen.
4.25.
Dit alles leidt dan ook tot de conclusie dat Yulius niet heeft aangetoond dat zij de op haar rustende zorgplicht is nagekomen en zij jegens [eiser] aansprakelijk is voor zijn schade, als het causaal verband tussen de arbeidsomstandigheden en de gezondheidsschade komt vast te staan.
Proportionele aansprakelijkheid
4.26.
Yulius voert aan dat als wordt geoordeeld dat zij tekort is geschoten in haar zorgplicht maar wel onzekerheid bestaat/blijft bestaan over het conditio sine qua non-verband, toepassing van het leerstuk van de proportionele aansprakelijkheid (vooralsnog) niet aan de orde is.
4.27.
Op dit moment kan nog niet worden beoordeeld of toepassing van dit leerstuk aan de orde is, omdat nog geen duidelijkheid bestaat over de mogelijke oorza(a)k(en) van de COPD van [eiser] . Ook is nog niet duidelijk, voor zover de schade kan zijn veroorzaakt door zowel het tekortschieten van Yulius in haar zorgplicht als door omstandigheden die voor risico van [eiser] komen, in hoeverre met voldoende zekerheid is vast te stellen in welke mate de schade van [eiser] door deze omstandigheden of één daarvan is ontstaan. Dit deel van de beslissing wordt daarom aangehouden.
- De beslissing
De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 24 december 2020 voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten als bedoeld in punten 4.13 tot en met 4.15;
houdt iedere verdere beslissing aan;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. van Boven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
424