Rb: botsing bij wisselen van rijstrook, stelplicht en bewijslast van rechtvaardigingsgrond rust op gedaagde
Tussen partijen staat vast dat de bestuurder van de bij gedaagde verzekerde auto van rijbaan is gewisseld en daarbij de auto van eiser heeft geraakt. Daarmee staat voldoende vast dat de bestuurder heeft gehandeld in strijd met artikel 54 RVV. Dit levert – in beginsel – een onrechtmatige daad op. Gedaagde stelt dat er sprake is van een rechtvaardigingsgrond omdat hij niet anders kon, omdat hij werd afgesneden door een andere auto. De stelplicht en zo nodig de bewijslast van het bestaan van een rechtvaardigingsgrond rust op gedaagde. Omdat gedaagde niet heeft voldaan aan de stelplicht wordt niet toegekomen aan bewijslevering. Vordering toegewezen.
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
27-11-2020
Datum publicatie
02-12-2020
Zaaknummer
8453378 CV EXPL 20-11735
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
aanrijding tussen twee auto’s; artikel 54 RVV; onrechtmatige daad; beroep op overmacht slaagt niet, onvoldoende gesteld om aannemelijk te maken dat bestuurder niet anders kon dan deze manoeuvre uitvoeren
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 8453378 CV EXPL 20-11735
uitspraak: 27 november 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser] , België,
eiser,
gemachtigde: mr. C.D. de Lange te Tilburg,
tegen
de rechtspersoon naar Iers recht
[gedaagde] ,
mede zaakdoende onder de naam [naam bedrijf] ,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] , Dublin, Ierland,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.W. Vis te Amsterdam.
- Het verloop van de procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
–
het exploot van dagvaarding van 3 april 2020, met producties;
–
de conclusie van antwoord;
–
het tussenvonnis van 10 augustus 2020 waarin een datum voor een mondelinge behandeling is bepaald;
–
de aantekeningen van de mondelinge behandeling op 21 september 2020 via Skype voor bedrijven;
–
nagekomen producties aan de zijde van eiser.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.
- Het geschil
2.1
Eiser vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van € 2.371,02, en een bedrag van € 106,48, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2018, tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede de buitengerechtelijke kosten ad € 371,62 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure.
2.2
Aan de vordering legt eiser het volgende ten grondslag. Op zondag 4 maart 2018 omstreeks 13.10 uur reed eiser, komende vanuit de richting Rotterdam-Noord, in zijn auto van het merk Volkswagen Passat, met Belgisch kenteken [kentekennummer 1] , over de A20 in de richting van de A16 richting Breda. Ter hoogte van knooppunt Terbregseplein heeft er een aanrijding plaatsgevonden met een auto van het merk Renault type Espace met Nederlands kenteken [kentekennummer 2] , bestuurd door de heer [naam persoon] (hierna “ [naam persoon] ”). Eiser en [naam persoon] hebben een aanrijdingsformulier ingevuld. Eiser heeft door de aanrijding schade aan zijn auto. De schade is vastgesteld op een bedrag van € 2.371,02. Eiser heeft ter onderbouwing daarvan een expertise-rapport overgelegd.
2.3
[naam persoon] is aansprakelijk voor de door eiser geleden schade op grond van artikel 6:162 BW, artikel 5 Wegenverkeerswet en/of artikel 54 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV) en de gevolgschade, aldus eiser.
2.4
Eiser vordert naast schadevergoeding een vergoeding van de expertisekosten, rente en buitengerechtelijke kosten. Krachtens artikel 6, lid 1 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen heeft de benadeelde een rechtstreekse aanspraak jegens de verzekeraar. Eiser heeft daarom gedaagde, die de verzekeraar is van [naam persoon] , in rechte betrokken.
2.5
Gedaagde voert verweer tegen de vordering van eiser. [naam persoon] was genoodzaakt om van rijbaan te verwisselen omdat hij door een derde werd afgesneden. Deze auto kwam van de linker rijstrook scherp naar rechts. Hij kon niet anders dan naar rechts uitwijken.
- De beoordeling
3.1
Het betreft een geschil met internationaalrechtelijke aspecten. De kantonrechter acht zich bevoegd van dit geschil kennis te nemen. Het toepasselijke recht is het Nederlandse recht.
3.2
Tussen partijen staat vast dat [naam persoon] van rijbaan is gewisseld en daarbij de auto van eiser heeft geraakt. Daarmee staat voldoende vast dat [naam persoon] heeft gehandeld in strijd met artikel 54 RVV dat bepaalt dat bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren, waaronder van rijstrook wisselen, het overige verkeer voor moeten laten gaan. [naam persoon] heeft geen voorrang verleend aan eiser en is met eiser in botsing gekomen. Dit levert – in beginsel – een onrechtmatige daad op van [naam persoon] jegens eiser. Dat is in zoverre ook niet bestreden van de zijde van gedaagde.
3.3
Gedaagde stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een rechtvaardigingsgrond als bedoeld in artikel 6:162 lid 2 BW. Hij stelt dat [naam persoon] niet anders kon dan van rijstrook te verwisselen omdat hij werd afgesneden door een andere auto. De kantonrechter begrijpt dat gedaagde hiermee een beroep doet op overmacht. Het is gedaagde op wie de stelplicht en zo nodig de bewijslast rust van het bestaan van een rechtvaardigingsgrond.
3.4
Van overmacht is slechts sprake wanneer aan de bestuurder van het motorrijtuig geen enkel verwijt kan worden gemaakt ter zake van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen voor zover van belang voor de veroorzaking van het ongeval. De kantonrechter overweegt dat gedaagde daarvoor onvoldoende heeft gesteld. Gedaagde heeft alleen aangevoerd dat [naam persoon] werd afgesneden door een ander voertuig maar laat na concreet en gedetailleerd te onderbouwen wat er feitelijk heeft plaatsgevonden en met name waarom hem geen andere mogelijkheid restte dan de betreffende manoeuvre te verrichten. Het enkele afgesneden worden hoeft immers nog niet te betekenen dat [naam persoon] niet anders kon handelen dan hij in dit geval heeft gedaan. Heeft [naam persoon] geremd? Had hij harder kunnen en moeten remmen? Had hij minder scherp naar rechts kunnen sturen om een aanrijding te voorkomen? Deze vragen dringen zich op.
3.5
Voor wat betreft het aanrijdingsformulier, dat door eiser en [naam persoon] is ondertekend, en waarop is vermeld dat [naam persoon] werd afgesneden en waarvan een situatieschets is gemaakt, geldt het volgende. Een aanrijdingsformulier is een onderhandse akte als bedoeld in artikel 156 Rv en levert dwingende bewijskracht op. In dit geval levert het formulier dwingende bewijskracht op voor de omstandigheid dat [naam persoon] door een derde werd afgesneden. Het bewijst echter niet dat [naam persoon] daardoor niet anders heeft kunnen handelen dan hij heeft gedaan. Zoals overwogen is het enkele afsnijden onvoldoende om aan te nemen dat sprake was van overmacht en dus van een rechtvaardigingsgrond.
3.5
Omdat gedaagde niet heeft voldaan aan de stelplicht wordt niet toegekomen aan bewijslevering. Het bewijsaanbod van gedaagde wordt dan ook gepasseerd. Nu onvoldoende is gebleken dat sprake is van een rechtvaardigingsgrond staat voldoende vast dat [naam persoon] onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiser en dat hij, althans gedaagde, aansprakelijk is voor de door eiser geleden schade. Nu de gevorderde schadevergoeding voor wat betreft de omvang daarvan niet is weersproken wordt de vordering van eiser onverkort toegewezen.
3.6
Ook de gevorderde expertisekosten van € 106,48 worden als onweersproken toegewezen.
3.7
Over de hoofdsom en expertisekosten wordt de gevorderde wettelijke rente toegewezen.
3.8
Eiser heeft ook gevorderd gedaagde te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten. Omdat niet betwist is door gedaagde dat buitengerechtelijke werkzaamheden hebben plaatsgevonden en de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten overeenkomen met het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, zullen de buitengerechtelijke incassokosten – zoals gevorderd – worden toegewezen. Dit betekent dat gedaagde zal worden veroordeeld om een bedrag van € 371,62 aan buitengerechtelijke incassokosten aan eiser te betalen. De buitengerechtelijke kosten worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente.
3.9
Gedaagde wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter stelt deze kosten aan de zijde van eiser vast op € 236,- aan griffierecht,
€ 106,47 aan dagvaardingskosten en € 420,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten à
€ 210,-). In de dagvaarding is met betrekking tot de informatiekosten nog vermeld dat de kosten van het uittreksel uit het Ierse handelsregister nog niet bekend waren en nog opgegeven zouden worden. Nu daarvan geen opgave is gedaan hangende deze procedure kan met deze kosten geen rekening worden gehouden en blijven deze voor rekening van eiser.
- De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om aan eiser tegen kwijting te betalen € 2.477,50, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 4 maart 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde om aan eiser tegen kwijting te betalen € 371,62 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiser vastgesteld op € 342,47 aan verschotten en € 420,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kruisdijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
540