Rb: botsing tussen wee fietsers, van links komende fietser aansprakelijk
Aanrijding tussen twee fietsers een kruispunt van gelijkwaardige fietspaden. Partijen hebben verschillende lezingen; gedaagde stelt dat eiseres de doorgang blokkeerde, waardoor zij uit moest wijken. De rechtbank stelt vast partijen het erover eens zijn dat eiseres voor gedaagde van rechts kwam. Dat betekent dat gedaagde eiseres voorrang moest verlenen. De rechtbank komt tot het oordeel dat gedaagde een verkeersfout heeft gemaakt door de van rechts komende eiseres geen voorrang te verlenen. Daarmee heeft gedaagde onrechtmatig ten opzichte van eiseres heeft gehandeld en is zij aansprakelijk voor de schade van [eiseres] als gevolg van dit onrechtmatig handelen.
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
30-12-2020
Datum publicatie
16-02-2021
Zaaknummer
C/16/501040 / HA ZA 20-243
Rechtsgebieden
Verbintenissenrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Aanrijding tussen twee fietsers. Verkeersfout door geen voorrang te verlenen aan de fietser die van rechts kwam. Voorschot op de schade.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/501040 / HA ZA 20-243
Vonnis van 30 december 2020
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S.M.E. van Dijsseldonk te Eindhoven,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.A. van Seumeren te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1 De procedure
1.1.
[eiseres] heeft met een dagvaarding met producties een vordering ingesteld tegen [gedaagde] . [gedaagde] heeft een conclusie van antwoord ingediend met producties en daarbij een tegenvordering ingesteld. [eiseres] heeft in een conclusie van antwoord met producties gereageerd op de tegenvordering van [gedaagde] .
1.2.
De mondelinge behandeling was op 9 november 2020. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Daarna volgt dit vonnis.
2 Het geschil
2.1.
[eiseres] fietste op 12 juni 2018 op de kruising van twee fietspaden aan de Baden Powellweg en de Albatrosstraat/Briljantlaan in Utrecht (hierna: de kruising). Haar dochter [A] (hierna: [A] ) fietste naast haar. [gedaagde] fietste op hetzelfde moment uit de richting van de Briljantlaan het kruispunt op. [gedaagde] werd vergezeld door haar broer [B] (hirna: [B] ) en haar vriendin [C] (hierna: [C] ) die eveneens op de fiets waren. [eiseres] is op het kruispunt van de fiets gevallen.
2.2.
[eiseres] is met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. De medische stukken vermelden dat zij een tibia plateau fractuur (een breuk in het kniegewricht van het onderbeen) had als gevolg waarvan zij (meerdere malen) is geopereerd.
2.3.
[gedaagde] heeft op 14 juni 2018 een bezoek aan de huisarts gebracht. Uit het huisartsenjournaal blijkt dat [gedaagde] de huisarts heeft laten weten dat zij na een behoorlijk harde botsing met een andere fietser overal pijn had en een blauwe plek op haar linker scheenbeen.
2.4.
[eiseres] heeft [gedaagde] op 3 september 2018 aansprakelijk gesteld voor het ontstaan en de gevolgen van het fietsongeval. Volgens [eiseres] had [gedaagde] haar op het kruispunt voorrang moeten verlenen, omdat [eiseres] van rechts kwam. [gedaagde] heeft de aansprakelijkheid afgewezen. Volgens [gedaagde] heeft niet zij, maar [eiseres] een verkeersfout gemaakt, omdat [eiseres] het kruispunt blokkeerde. [gedaagde] heeft geen aansprakelijkheidsverzekering die eventueel dekking voor de gevolgen van het ongeval kan bieden.
2.5.
Op verzoek van [gedaagde] heeft de rechtbank op 20 november 2019 in een voorlopig getuigenverhoor [gedaagde] , [B] en [C] gehoord. In een voorlopig tegenverhoor op 3 augustus 2020 heeft de rechtbank [eiseres] en [A] gehoord.
2.6.
In deze procedure vordert [eiseres] dat de rechtbank:
– voor recht verklaart dat [gedaagde] onrechtmatig tegenover [eiseres] heeft gehandeld,
– voor recht verklaart dat [gedaagde] de schade die zij als gevolg van het ongeval heeft geleden, op te maken bij staat, aan [eiseres] moet vergoeden,
– [gedaagde] veroordeelt aan [eiseres] een voorschot op de schade te vergoeden van € 40.000,00,
– [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
2.7.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] stelt dat zij niet tegen [eiseres] is gebotst. Volgens [gedaagde] moest zij uitwijken, omdat [eiseres] de kruising blokkeerde. Doordat zij moest uitwijken is [gedaagde] tegen de stoeprand aan gereden en is zij zelf ook gevallen. In reconventie vordert [gedaagde] een verklaring voor recht dat [eiseres] aansprakelijk is voor de schade die zij als gevolg van het ongeval heeft geleden.
3 De beoordeling
In conventie
Onrechtmatig handelen [gedaagde]
3.1.
Partijen hebben een verschillende lezing over hoe het ongeval is gebeurd. [eiseres] is degene die de feiten en omstandigheden moet stellen en zo nodig moet bewijzen op grond waarvan [gedaagde] onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld. De rechtbank zal hierna toelichten dat [eiseres] daarin is geslaagd.
3.2.
Artikel 15 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) bepaalt dat bestuurders op kruispunten voorrang moeten verlenen aan voor hen van rechts komende bestuurders. Onder bestuurders verstaat het RVV alle weggebruikers behalve voetgangers (artikel 1 RVV). Partijen zijn het erover eens dat [eiseres] voor [gedaagde] van rechts kwam. Het gaat om een kruispunt van gelijkwaardige fietspaden. Dat betekent dat [gedaagde] [eiseres] voorrang moest verlenen. Dat heeft zij niet gedaan.
3.3.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zij – ondanks het feit dat [eiseres] van rechts kwam – niet onrechtmatig heeft gehandeld omdat [eiseres] het kruispunt blokkeerde, hetgeen op grond van artikel 14 RVV niet is toegestaan. Anders dan [gedaagde] lijkt te veronderstellen, kan dit voorschrift echter niet als uitzondering worden beschouwd op de hoofdregel dat verkeer van rechts voorrang heeft.
3.4.
Bovendien heeft [gedaagde] in het vervolg op haar verklaring dat zij [eiseres] van rechts had zien aankomen in het voorlopig getuigenverhoor verklaard:
“(…)
Mevrouw [eiseres] stopte niet en reed verder. Ik had verwacht dat zij zou stoppen voor het kruispunt. Zij had namelijk rood licht en vlak na de kruising direct voor het stoplicht stonden al twee of drie fietsers opgesteld. Zij kon daar niet meer bij, het is ook een tweerichting fietspad en zij had dus achter de fietsers moeten gaan staan. Daarmee zou ze de kruising blokkeren en daarom dacht ik dat zij wel zou stoppen voor mij en voor de andere bestuurders op het fietspad. (…)”
Uit deze verklaring blijkt dat het sowieso niet zo was dat [eiseres] het kruispunt reeds blokkeerde, maar enkel dat [gedaagde] dacht dat ze dit zou gaan doen. Het vermoeden van [gedaagde] dat [eiseres] wel zou gaan stoppen, is echter geen reden om geen voorrang te verlenen aan [eiseres] die voor [gedaagde] van rechts kwam.
3.5.
Partijen hebben uitvoerig gediscussieerd over de vraag of de stoplichten voor [gedaagde] en/of [eiseres] wel of niet op rood stonden en of, en zo ja hoeveel fietsers er voor het rode stoplicht stonden te wachten. Het antwoord op deze vraag is voor de beoordeling van het geschil tussen partijen echter niet van belang. Beide stoplichten staan na het kruispunt van fietspaden en zijn bedoeld om te regelen dat de fietsers die op de fietspaden rijden veilig de rijweg voor de auto’s kunnen oversteken. Voor [eiseres] was dat de oversteek van de Briljantlaan en voor [gedaagde] de oversteek van de Baden Powelllaan. Deze stoplichten hadden geen functie voor de kruising van de fietspaden. Of één van deze stoplichten op rood stond, brengt daarom geen verandering in de hoofdregel van artikel 15 RVV dat [gedaagde] voorrang moest verlenen aan [eiseres] die van rechts kwam.
Schade en causaal verband
3.6.
De conclusie is dat [gedaagde] een verkeersfout heeft gemaakt door [eiseres] geen voorrang te verlenen en daarmee onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. [eiseres] heeft voldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat zij als gevolg van deze verkeersfout ernstig letsel heeft opgelopen aan haar linker (scheen)been en -knie. Uit de door [eiseres] overgelegde medische informatie en de door haar ter zitting gegeven toelichting blijkt dat zij als gevolg van het door haar opgelopen letsel meerdere malen is geopereerd en een langdurig revalidatietraject heeft doorlopen. Momenteel ervaart zij nog steeds ernstige klachten en beperkingen.
3.7.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat het vereiste causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging van [gedaagde] en de schade van [eiseres] zou ontbreken. Op basis van (i) de verklaringen van [eiseres] en [A] en (ii) de informatie van de politie en (iii) het feit dat [gedaagde] kort na het ongeval zelf tegen haar huisarts heeft verklaard dat ze “een behoorlijk harde botsing had met een andere fietser”, gaat de rechtbank ervan uit dat het letsel van [eiseres] het gevolg is van een botsing met [gedaagde] . Maar zelfs als het zo zou zijn dat [gedaagde] en [eiseres] elkaar helemaal niet hebben geraakt en/of [eiseres] eerst even nog met beide benen op de grond stond – hetgeen de rechtbank op grond van het voorgaande niet aannemelijk vindt – geldt dat [eiseres] ten val is gekomen als gevolg van het feit dat [gedaagde] haar geen voorrang heeft verleend.
3.8.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat [gedaagde] een verkeersfout heeft gemaakt door de van rechts komende [eiseres] geen voorrang te verlenen. Daarmee heeft [gedaagde] onrechtmatig ten opzichte van [eiseres] heeft gehandeld en is zij aansprakelijk voor de schade van [eiseres] als gevolg van dit onrechtmatig handelen.
3.9.
[eiseres] verzoekt verwijzing naar de schadestaatprocedure. Zij stelt dat zij nog geen zicht heeft op de totale schade, omdat er nog geen medische eindtoestand is bereikt. De rechtbank zal deze vordering toewijzen. Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure is voldoende dat, naast de vaststelling van de aansprakelijkheid, de mogelijkheid dat schade is of wordt geleden aannemelijk is. Aan deze voorwaarden is voldaan.
3.10.
[eiseres] verzoekt de rechtbank een bedrag van € 40.000 toe te kennen als voorschot op de schade. [eiseres] is na haar val opgenomen geweest en zij is geopereerd. Zij heeft recht op een daggeldvergoeding voor de dagen dat zij in het ziekenhuis heeft gelegen. Verder is het voldoende aannemelijk dat zij in de eerste periode na het ongeval in het geheel niet in staat was huishoudelijk werk te verrichten. In haar geval is dat van des te groter belang, omdat zij mantelzorger is voor haar dochter met het syndroom van Down. Uit de medische stukken blijkt dat zij ook na de operatie langdurig behandeld is vanwege (complicaties van) het knieletsel en dat zij voor revalidatie is opgenomen geweest in de Hoogstraat. Verder heeft zij kosten gemaakt voor rechtsbijstand. Op grond van deze gegevens kent de rechtbank een voorschot van € 15.000,00 toe.
Enorme impact
3.11.
De rechtbank is zich er van bewust dat deze kwestie – naast de ernstige lichamelijke en emotionele gevolgen voor [eiseres] – met dit oordeel ook emotionele en met name ook ernstige financiële gevolgen voor [gedaagde] zal hebben als gevolg van het feit dat zij niet voor aansprakelijkheid is verzekerd. Een relatief klein ongeval heeft voor beide partijen een enorme impact op hun (dagelijks) leven.
3.12.
Vast staat dat het ongeval voor [eiseres] heeft geleid (en in de toekomst nog zal leiden) tot aanzienlijke financiële schade waarvan nog niet duidelijk is hoe hoog deze schade uiteindelijk zal zijn. Ter zitting heeft [gedaagde] aangegeven dat zij financieel niet in staat is enige schade te vergoeden. De verkeersfout die door [gedaagde] in een ogenblik is gemaakt, heeft daarmee gevolgen die eigenlijk niet in verhouding staan tot de ernst van deze fout. Zij moet verder met een torenhoge schadeclaim terwijl zij nog niet eens aan haar arbeidzame leven is begonnen. De financiële onmacht van [gedaagde] heeft voor [eiseres] tot gevolg dat haar schade voorlopig niet en wellicht in de toekomst maar in zeer beperkte mate zal worden vergoed. De emoties en onmacht die begrijpelijkerwijs met het voorgaande gepaard kwamen bij de mondelinge behandeling ten volle tot uiting.
3.13.
Gelet op de financiële situatie van [gedaagde] vraagt de rechtbank zich af in hoeverre het zinvol (en verantwoord) is om hoge kosten te maken in het kader van de verdere schadebegroting (eventueel in een schadestaatprocedure). Nu de aansprakelijkheid van [gedaagde] door de rechtbank is vastgesteld, is wellicht denkbaar dat beide partijen een stap kunnen zetten om zich open te stellen voor de moeilijke situatie waarin de andere partij terecht is gekomen. Het is duidelijk dat geen van beiden de nu ontstane situatie heeft gewild. In de bijzondere omstandigheden van deze zaak, ziet de rechtbank aanleiding partijen dringend te adviseren om met behulp van een mediator te proberen deze kwestie op een zo goed mogelijke manier af te wikkelen.
Proceskosten
3.14.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden op basis van het toegewezen bedrag begroot op:
– dagvaarding € 105,09
– griffierecht 937,00
– salaris advocaat 1.068,00 (2 punten × tarief € 534,00)
Totaal € 2.110,09
In reconventie
3.15.
Uit de overwegingen en het oordeel in conventie vloeit voort dat de vorderingen in reconventie moeten worden afgewezen.
3.16.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 534,00 (1 punt x tarief € 534,00) aan salaris advocaat.
4 De beslissing
De rechtbank
in conventie
4.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig tegenover [eiseres] heeft gehandeld,
4.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde] de schade moet vergoeden, die [eiseres] als gevolg van het ongeval heeft geleden, op te maken bij staat,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 15.000,00 als voorschot op de schade, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.110,09, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in reconventie
4.5.
wijst de vorderingen af,
4.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 534,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in conventie en in reconventie
4.7.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
4.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wilken en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2020.1
1 type: SM/4138 coll: AW