Rb: causaal verband tussen rugklachten en werkzaamheden te onzeker, werknemer moet bewijs leveren, deelgeschilprocedure hiervoor niet geschikt
Werknemer stelt werkgever aansprakelijk ex art 7:658 BW; hij stelt dat hij rugklachten heeft opgelopen doordat hij zware buizen heeft moeten tillen, toen de tillift enkele weken kapot was. Werkgever betwist dit. De kantonrechter oordeelt dat, nu niet kan worden vastgesteld dat werknemer werkzaamheden heeft verricht onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid en het verband tussen de rugklachten en de arbeidsomstandigheden te onzeker is, is de arbeidsrechtelijke omkeringsregel niet van toepassing. Op werknemer rust daarom de volledige stelplicht en bewijslast van dit causale verband. Werknemer zal moeten bewijzen dat zijn rugklachten in de uitoefening van zijn werkzaamheden zijn ontstaan. Voor bewijslevering, eventueel door middel van een medische expertise, is in dit deelgeschil geen plaats gelet op de investering in tijd, geld en moeite die dit vergt.
ECLI:NL:RBROT:2020:10386
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
24-11-2020
Datum publicatie
27-11-2020
Zaaknummer
8598555
Rechtsgebieden
Arbeidsrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Deelgeschil. Wn wil verklaring voor recht dat wg aansprakelijk is voor schade door rugklachten. Werkomstandigheden staan niet vast, er waren al eerder rugklachten, meerdere mogelijke oorzaken: niet geschikt voor deelgeschil.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 8598555 HA VERZ 20-58
uitspraak: 24 november 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
inzake het verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende in [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde mr. W.H.J.W. de Brouwer,
in de zaak tegen
[verweerster]
,
gevestigd in [vestigingplaats] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. N.C. Haase.
Partijen worden hierna “ [verzoeker] ” en “ [verweerster] ” genoemd.
- De procedure
1.1.
De kantonrechter beslist op de volgende processtukken:
– het verzoekschrift met producties, dat op 22 juni 2020 is ontvangen door de griffie;
– het verweerschrift met producties van [verweerster] , dat op 3 september 2020 is ontvangen door de griffie;
– de pleitnota van de gemachtigde van [verzoeker] .
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2020 overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid via beeld- en geluidverbinding.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beschikking bepaald op vandaag.
- De feiten
2.1.
[verzoeker] is op 3 september 2018 bij [verweerster] in dienst getreden als lasser 3 voor een periode van elf maanden, tot 3 augustus 2019. Zijn werkzaamheden bestonden uit het lassen van buizen van verschillend gewicht.
2.2.
Op de werkplek van [verzoeker] was een kraan geïnstalleerd om de buizen van de rollerbaan naast zijn werkplek te bewegen van en naar zijn werkplek. Medio april/mei 2019 is deze kraan defect geraakt en enkele weken buiten gebruik geweest.
2.3.
[verzoeker] heeft zich op 23 mei 2019 ziekgemeld bij [verweerster] .
2.4.
De huisarts van [verzoeker] , [naam huisarts] , heeft op 21 januari 2020 een verwijzing opgesteld met daarin – voor zover relevant – het volgende:
“21-01-20 […]
P FT of mensendick therapie
21-01-20 O Van: [naam persoon]
O X-LWK
O Conclusie
O Minimale scoliose, verder geen bijzonderheden.
15-01-20 P Via ZorgDomein verwezen naar Beeldvormend
P onderzoek Albert Schweitzer ziekenhuis, Dordrecht
[…]
15-01-20 S Info:ajla: rugpijn afgelopen vrijdag. geen
S uitralingen.veel tillen.is lasser als een beroep
O Lasenque-/-KPR+/+ lumbago; scheven rug
E lumbago
P pijnstilling, FT
04-09-19 S sinds een week last van rugpijn
O KPR+/+
E lumbago
05-11-18 S Info:heel erge rugklachten. (ckm)
O Lasenque-/- KPR+/+
E lumbago […]
P R/30 st diclofenac kalium tabl 50 (3.1T),’”
2.5.
[verzoeker] is in behandeling gegaan bij een fysio- en manueeltherapeut en een houdingspecialist/beweegadviseur.
2.6.
De gemachtigde van [verzoeker] heeft [verweerster] per brief van 27 januari 2020 aansprakelijk gesteld voor de rugklachten van [verzoeker] .
2.7.
[naam teamleider] , teamleider bij [verweerster] , schrijft in zijn verklaring van 4 mei 2020 – voor zover relevant – het volgende:
“Medio eind april/begin mei 2019 is een tilhulp (kraan) kapot gegaan. […]
Op het moment dat bovenstaande bekend was, heb ik hiervan melding gemaakt in de betreffende laslijn. Ook heb ik toen aangegeven dat de zwaardere buizen niet alleen getild mogen worden, maar dat hiervoor hulp van een collega gevraagd moest worden. Ik heb regelmatig gekeken of deze afspraken werden nagekomen. Op de momenten dat ik langsliep (moment opnames), lagen er geen zwaardere buizen op de baan en was bovenstaande dus niet van toepassing. Desondanks heb ik, en samen met mij ook de lasser 1 (voorman), regelmatig herhaald (in het team en individueel) dat de zwaardere buizen niet alleen getild mochten worden.
[…]
Wij hebben [voornaam verzoeker] meerdere malen aangesproken op het feit dat hij de zwaardere buizen echt niet alleen mag tillen, in de periode dat ik er niet was vanwege vakantie, is dit eveneens gedaan door de productieleider van het segment en de lasser 1.
De lasser 1 heeft [voornaam verzoeker] overigens wel geholpen met het tillen van de zwaardere buizen. Nadat deze van de band waren, heeft de lasser 1 zijn eigen werkzaamheden hervat en nogmaals aan [voornaam verzoeker] aangegeven dat hij hulp moest vragen wanneer er weer zwaardere buizen lagen.
[…]
In mijn rol als teamleider heb ik [voornaam verzoeker] regelmatig aangesproken en herinnerd aan het feit dat het niet toegestaan is om de zwaardere buizen alleen te tillen. [voornaam verzoeker] heeft op een later moment aan mij verteld dat hij het lastig vond om hulp te vragen en zijn collega’s niet tot last wilde zijn. Ondanks dat wij hebben aangegeven dat het alleen tillen niet toegestaan was, heeft hij zelf besloten geen hulp te vragen en de zwaardere buizen alleen te tillen. Hoe vaak hij dit heeft gedaan, is mij niet bekend. […]”
2.8.
In zijn verklaring van 4 mei 2020 schrijft [naam productleider] , productieleider bij [verweerster] , onder meer het volgende:
“Ten tijde dat vorig jaar april/mei een kraan, welke wordt gebruikt als tilhulp voor de zwaardere buizen, kapot ging en wisten dat het herstel geruime tijd kon duren, hebben wij de medewerkers die met deze kraan werkten, direct geïnformeerd en nieuwe instructies gegeven. Omdat er geen alternatieven voorhanden voor deze kraan waren, hebben wij de medewerkers geïnstrueerd hulp te vragen bij het tillen van de zwaardere buizen. De teamleider van deze groep medewerkers heeft deze instructies meerdere keren herhaald en ook de lasser 1 opdracht gegeven dit op te volgen en in de gaten te houden.
De heer [verzoeker] is — naast de instructies in het teamoverleg — ook diverse malen individueel aangesproken door zijn teamleider. […]
Ten tijde van de afwezigheid van de teamleider (vakantie), ben ik door de heer [verzoeker] gevraagd of er al duidelijkheid was over de termijn waarop de reparatie cq. vervanging van de tilhulp plaats zou vinden. Op dat moment heb ik heb ik verteld dat ik die duidelijkheid nog niet kon geven en dat hij zwaardere objecten (buizen) zeker niet alleen moet tillen, maar een collega om hulp moest vragen.
Hierop bevestigde de heer [verzoeker] dat hij deze boodschap al eerder had gekregen.
Daarnaast heb ik niet alleen de heer [verzoeker] , maar ook de andere collega’s verteld dat zij hun werk moesten laten vallen op het moment dat er om hulp gevraagd werd.
Hoewel het niet gewenst is en zeker niet de hoofdprijs verdient om het tillen handmatig te moeten doen, zijn de — door de heer [verzoeker] genoemde — getallen niet correct: een DN150 met standaard flenze weegt ca. 25 kg. Zwaardere exemplaren lopen ook wel eens door productie, maar dit betreft enkele exemplaren en komt niet dagelijks voor. […]”
2.9.
De heer [naam lasser 1] , lasser 1 bij [verweerster] , schrijft in zijn verklaring van 4 mei 2020 onder meer het volgende:
“Vorig jaar is er een kraan kapot gegaan en dit heeft ongeveer 5 tot 6 weken geduurd omdat het herstel onderdeel uit het buitenland moest komen. De teamleider heeft ons verteld dat het, zolang de kraan kapot was, niet toegestaan was om de zwaardere buizen zelf te tillen en dat we hiervoor een collega om hulp moesten vragen. Als lasser 1 heb ik net als alle lassers mijn eigen werkplek en kunnen we niet constant zien wat een andere collega doet. We weten wat er op de planning staat en welk werk gedaan moet worden, maar dat betekent niet dat we precies weten wie wat op welk moment aan het doen is. We werden dus gevraagd om onze eigen verantwoordelijkheid hierin te nemen en hulp te vragen wanneer een zwaardere buis getild moest worden.
Ik heb [voornaam verzoeker] regelmatig geholpen met het tillen van zwaardere buizen. Nadat deze klaar waren, heb ik hem iedere keer verteld dat hij mij of een collega om hulp moest vragen wanneer er weer zwaardere buizen langs kwamen.”
2.10.
In september 2019 en januari 2020 is [verzoeker] uitgevallen met rugklachten.
- Het deelgeschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat [verweerster] jegens [verzoeker] aansprakelijk is voor de door [verzoeker] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het arbeidsongeval;
de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW op de voet van artikel 1019aa Rv te begroten en [verweerster] tot betaling van deze kosten aan [verzoeker] te veroordelen.
3.2.
[verzoeker] baseert zijn verzoek op de aansprakelijkheid van [verweerster] als werkgever (artikel 7:658 lid 2 BW). [verzoeker] stelt in dit verband dat aan hem op 22 mei 2019 een arbeidsongeval is overkomen. Doordat een hulpwerktuig op de werkplek gedurende een periode van vijf à zes weken defect was, heeft [verzoeker] in deze periode per dag gemiddeld 80 buizen met een gewicht van tien tot en met 35 kilo, met een gemiddelde van 30 kilo, van en naar zijn werkplek moeten tillen. Op 22 mei 2019 is [verzoeker] door zijn rug gegaan en sindsdien heeft hij continu last van rugklachten, aldus [verzoeker] .
3.3.
[verweerster] betwist dat zij aansprakelijk is voor de schade van [verzoeker] . Zij betwist dat [verzoeker] op 22 mei 2019 door zijn rug is gegaan, althans dat er sprake is van een causaal verband tussen het meer moeten tillen in de periode medio april/mei 2019 omdat de kraan kapot was en de door [verzoeker] gestelde rugklachten. Voor zover geoordeeld zou worden dat er sprake is van schade in de uitoefening van de werkzaamheden, dan stelt [verweerster] dat zij de op haar rustende zorgplicht is nagekomen.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
- De beoordeling
4.1.
Dit geschil is een deelgeschil in de zin van artikel 1019w Rv. Partijen twisten over de vraag of [verweerster] aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] stelt te hebben geleden als gevolg van het moeten tillen van zware buizen gedurende de periode dat de kraan kapot was. Een oordeel hierover kan eventuele onderhandelingen tussen partijen op gang brengen en zou kunnen leiden tot de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
4.2.
Op grond van artikel 7:658 lid 1 BW is de werkgever verplicht de werkplek en de werktuigen en gereedschappen waarmee wordt gewerkt zodanig in te richten en te onderhouden alsmede zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te geven als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer schade lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden.
Op grond van het tweede lid van dit artikel is de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Hieruit volgt dat de werknemer in de eerste plaats moet stellen, en bij betwisting moet bewijzen, dat hij de schade waarvan hij vergoeding vordert, heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden.
4.3.
Wanneer een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke omstandigheden en schade aan zijn gezondheid heeft opgelopen, moet het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en die schade in beginsel worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade lijdt. Voor de toepassing van deze regel is nodig dat de werknemer niet alleen stelt en zo nodig bewijst dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt. Daarbij geldt een ondergrens, in die zin dat voor het toepassen van de omkeringsregel c.q. het vermoeden van causaal verband geen plaats is in het geval het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is (vgl. HR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1717 en ECLI:NL:HR:2013:BZ1721).
4.4.
Uit de stukken van de huisarts, de arboarts, de fysiotherapeut en de bewegingsdeskundige kan worden afgeleid dat [verzoeker] last heeft van rugklachten. Dat deze rugklachten zijn veroorzaakt door de werkomstandigheden bij [verweerster] kan op basis van de in deze procedure overlegde stukken echter niet worden vastgesteld, gelet op het volgende.
4.5.
Tussen partijen staat vast dat de kraan die voor [verzoeker] als hulpmiddel diende bij het tillen van zwaardere buizen gedurende enige weken kapot is geweest. Partijen zijn het echter niet eens over het gewicht van de buizen die [verzoeker] in deze periode heeft getild en de frequentie daarvan. Ook staat niet vast in hoeverre [verzoeker] hulp heeft gekregen bij het tillen van de zwaardere buizen. Om vast te kunnen stellen in hoeverre [verzoeker] tijdens zijn werkzaamheden is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke omstandigheden zal nadere bewijslevering nodig zijn en hiervoor leent een deelgeschil zich niet.
4.6.
Daarbij komt dat rugklachten door verschillende oorzaken kunnen ontstaan, die ook (deels) buiten de werksituatie kunnen zijn gelegen. In het geval van [verzoeker] speelt daarbij een rol dat uit het huisartsenjournaal volgt dat [verzoeker] ook voor mei 2019 al last had van rugklachten. Zo heeft [verzoeker] zich op 5 november 2018 bij de huisarts gemeld met “heel erge rugklachten”. Dat [verzoeker] kort na 22 mei 2019, de datum waarop hij volgens eigen zeggen door zijn rug is gegaan, de huisarts opnieuw heeft bezocht, betwist [verweerster] . Een dergelijk bezoek staat niet vermeld op het huisartsenjournaal, evenmin als de pijnstillers die [verzoeker] stelt toen te hebben gekregen. Volgens het huisartsenjournaal is [verzoeker] pas in september 2019 en vervolgens in januari 2020 weer naar de huisarts geweest in verband met rugklachten. Dat deze rugklachten verband houden met het werken zonder kraan in half april/mei 2019 kan hieruit niet worden afgeleid.
4.7.
Nu in deze procedure niet kan worden vastgesteld dat [verzoeker] werkzaamheden heeft verricht onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid en het verband tussen de rugklachten en de arbeidsomstandigheden te onzeker is, is de arbeidsrechtelijke omkeringsregel in dit geval niet van toepassing. Op [verzoeker] rust daarom de volledige stelplicht en bewijslast van dit causale verband. [verzoeker] zal moeten bewijzen dat zijn rugklachten in de uitoefening van zijn werkzaamheden zijn ontstaan. Voor bewijslevering, eventueel door middel van een medische expertise, is in dit deelgeschil geen plaats gelet op de investering in tijd, geld en moeite die dit vergt.
4.8.
Dit leidt tot de conclusie dat in dit stadium het gestelde causale verband tussen de werkzaamheden in de periode waarin de kraan kapot was en de rugklachten die [verzoeker] ervaart niet kan worden vastgesteld. Hierdoor kan ook de vraag of [verweerster] aansprakelijk is voor de schade van [verzoeker] niet worden beantwoord. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
Kosten deelgeschil
4.9.
De kantonrechter moet op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking nemen. Bij de begroting van de kosten moet de dubbele redelijkheidstoets worden gehanteerd; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.
4.10. (
De gemachtigde van) [verzoeker] heeft geen kostenoverzicht overgelegd, zodat niet kan worden beoordeeld of de gemaakte kosten redelijk zijn. Er kan daarom geen kostenbegroting plaatsvinden.
- De beslissing
De kantonrechter
wijst de gevraagde verklaring voor recht af;
en
wijst het verzoek tot begroting van de kosten ex artikel 1019aa Rv af.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.J. van Boven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
424