Rb: zaak niet geschikt voor deelgeschil, geen verband klachten en beperkingen met ongeval, geen kostenbegroting

Samenvatting:

Verzoekster, zangeres, verzoekt voor recht te verklaren dat het medisch causaal verband tussen de gezondheidsklachten en beperkingen is komen vast te staan en zij verzoekt vaststelling van het verlies van arbeidsvermogen op € 60.000,-. 1. Rechtbank acht de zaak niet geschikt voor deelgeschil, omdat na de verzochte beslissingen verdere onderhandelingen tussen partijen nagenoeg niet meer nodig zijn. Er is sprake van oneigenlijk gebruik van de deelgeschilprocedure. 2. Daar komt nog bij dat op grond van de nu beschikbare gegevens de verzoeken niet kunnen worden toegewezen. Uit het expertiserapport van de neuroloog blijkt, dat verzoekster de door haar geuite klachten wel consistent heeft aangegeven, maar dat deze klachten op neurologisch vakgebied niet verklaarbaar zijn en er dus geen beperkingen kunnen worden aangegeven op neurologisch vakgebied. Aan dit rapport zijn partijen in beginsel gebonden en het rapport biedt geen grondslag om het bestaan van klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen voor een langere duur dan de reeds erkende periode. Verder is niet alleen de looptijd van de schade maar ook de omvang daarvan niet voldoende onderbouwd. 3. Kosten deelgeschil: geen kostenbegroting, omdat sprake is van een volstrekt onnodig ingestelde procedure.

ECLI:NL:RBDHA:2022:3961, Rechtbank Den Haag, C/09/621826 / HA RK 21-479 (rechtspraak.nl)

ECLI:NL:RBDHA:2022:3961

Instantie

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak

21-04-2022

Datum publicatie

17-05-2022

Zaaknummer

C/09/621826 / HA RK 21-479

Rechtsgebieden

Civiel recht

Bijzondere kenmerken

Beschikking

Inhoudsindicatie

Deelgeschil over causaliteit en omvang schade wegens verlies van arbeidsvermogen. Afwijzing op grond van artikel 1019z Rv, omdat het gehele geschil tussen partijen is voorgelegd. Kosten deelgeschil komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

zaaknummer / rekestnummer: C/09/621826 / HA RK 21-479

Beschikking van 21 april 2022

in de zaak van

[verzoekster] te [plaats],

verzoekster,

advocaat: mr. J.M. Comans-Diesfeldt te Alkmaar,

tegen

NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V. te Den Haag,

verweerster,

advocaat: mr. H. van Katwijk te Ermelo.

Partijen worden hierna [verzoekster] en Nationale-Nederlanden genoemd.

1De procedure

1.1.

De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 6 december 2021 ter griffie ingekomen verzoekschrift, met producties 1 tot en met 3. Bij brief van 7 februari 2022 is van de zijde van [verzoekster] de complete productie 2 behorende bij het verzoekschrift overgelegd. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het verweerschrift, met producties 1 tot en met 7.

1.2.

Op 10 maart 2022 heeft bij de rechtbank een mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Hierbij zijn verschenen: [verzoekster], vergezeld van haar vader en bijgestaan door mr. Comans-Diesfeldt voornoemd. Namens Nationale-Nederlanden was aanwezig de heer [naam 1] (schadebehandelaar), bijgestaan door mr. Van Katwijk voornoemd. Mr. Comans-Diesfeldt heeft ter zitting spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen.

1.3.

Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.

2De feiten

2.1.

[verzoekster] is werkzaam als zelfstandig ondernemer in de muziekwereld.

2.2.

Op 22 april 2018 is [verzoekster] een ongeval overkomen. Terwijl [verzoekster] als zangeres optrad bij de Alkmaarsche Roei- en Zeilvereniging (hierna: de ARZV) is een niet goed bevestigde stalen balk van bovenaf op de nek en schouders van [verzoekster] terecht gekomen (hierna: het ongeval).

2.3.

Reaal (rechtsvoorganger van Nationale-Nederlanden) heeft in haar hoedanigheid van aansprakelijkheidsverzekeraar van de ARZV aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend. Partijen zijn vervolgens in overleg getreden over de schadeafwikkeling.

2.4.

[verzoekster] heeft na het ongeval meermaals haar huisarts bezocht in verband met aanhoudende klachten aan haar nek en haar rechterschouder, -arm en -hand. Daarnaast had [verzoekster] last van hoofdpijn, vermoeidheid, concentratieproblemen en psychische klachten. De huisarts heeft [verzoekster] verwezen naar de afdeling neurologie van de Noordwest Ziekenhuisgroep (locatie Alkmaar). In de brief van 12 juli 2018 van dit ziekenhuis is onder meer het volgende vermeld:

“Aanvullend onderzoek

MRI-CWK: Normaal beeld van de cervicale wervelkolom, zonder aanwijzingen voor wortelcompressie of traumatisch letsel.

Bespreking

Wij bespraken de uitslag van de beeldvorming met patiënte en legden uit dat er geen afwijkingen aan de cervicale wervelkolom worden gezien. Een neurologische oorzaak voor de klachten, zoals een cervicaal radiculair syndroom, is hiermee uitgesloten. Hiertegen pleitte reeds de lokale drukpijn in de nek/schouder, dat klachten geleidelijk over de dag ontstaan, niet te luxeren zijn en dat het neurologisch onderzoek geen afwijkingen toonde. (…)”

2.5.

In het kader van een second opinion is [verzoekster] vervolgens naar de afdeling neurologie van het Leids Universitair Medisch Centrum verwezen. In dit ziekenhuis is EMG-onderzoek verricht. Bij dit onderzoek zijn ook geen afwijkingen aangetroffen.

2.6.

Op gemeenschappelijk verzoek van partijen is neuroloog dr. [naam 2] (hierna: [naam 2]) gevraagd een medisch onderzoek te verrichten naar de klachten en beperkingen van [verzoekster] als gevolg van het ongeval. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft [naam 2] op 30 juli 2020 zijn definitieve rapportage uitgebracht. In deze rapportage is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“Beschouwing

Wanneer een zwaar voorwerp op de schouder valt is altijd zenuwletsel mogelijk. Dit zou dan echter altijd een letsel van de bovenste plexus of de bovenste cervicale wortels moeten betreffen, eventueel nog een van de in de schouder oppervlakkig lopende zenuwen, zoals de nervus thoracicus longus of de nervus axillaris. Een groot deel van een dergelijke geweldsinwerking wordt daarbij opgevangen door de musculus trapezius. Hiervan is geen sprake geweest, er is evenmin sprake geweest van een letsel van de onderste plexus brachialis of de onderste cervicale wortels, iets dat, gezien het bovenstaande, veel moeilijker verklaarbaar zou zijn.

Op grond van de door betrokkene aangegeven tintelingen is door de behandelaars gedacht aan een mogelijk letsel van de wortel C8 of de onderste plexus brachialis. Dit is een begrijpelijke reactie gezien het gebied van de aangegeven tintelingen. Er zijn echter nooit aanwijzingen gevonden voor een dergelijk letsel, naast het feit dat dit vanuit de geweldsinwerking niet begrijpelijk is. In tweede instanties is gezien dat betrokkene een verkleinde pupil rechts had, ook dat heeft de gedachte aan een plexusletsel doen opkomen. Het komt echter vaker voor dat er een congenitaal asymptomatisch pupilverschil is, dit komt voor bij ongeveer 20% van de bevolking. Er zijn verder geen aanwijzingen voor een syndroom van Horner of het doormaken van een letsel dat een dergelijke aandoening met zich kan meebrengen.

Bij het huidige neurologisch onderzoek worden geen afwijkingen gevonden. Bij eerder uitgebreid aanvullend onder[zoek werden] evenmin afwijkingen gevonden. Het feit dat onderzoekers en behandelaars de diagnose zenuwletsel hebben overwogen, op grond van de aangegeven klachten, wil daarbij niet zeggen dat hiervan ook sprake is geweest. Uit secundaire informatie, zoals beeldvorming van optredens van betrokkene kan tevens worden afgeleid dat er thans geen wezenlijke functiestoornis van de rechterarm is. Ik concludeer derhalve dat er ten gevolge van het ongeval geen aanwijzingen zijn voor een letsel op neurologisch vakgebied.

De vraagstelling is dan ook als volgt te beantwoorden:

(…)

De klachten worden consistent aangegeven, dat wil echter niet zeggen dat zij op neurologisch vakgebied verklaarbaar zijn.

(…)

Ik heb op neurologisch vakgebied geen diagnose.

(…)

Er is geen redenen betrokkene op neurologisch vakgebied beperkingen op te leggen.”

2.7.

[verzoekster] heeft diverse fysiotherapeutische behandelingen gehad. Omdat deze behandelingen niet het gewenste effect hadden, is [verzoekster] uiteindelijk doorverwezen naar het Heliomare Centrum voor Specialistische Revalidatie, waar zij multidisciplinair is behandeld. In de brief van 2 september 2020 van de revalidatiearts is onder meer het volgende vermeld:

“Conclusie:

Een goed verlopen revalidatietraject (…). Het gaat goed. Ze heeft veel geleerd en veel toegepast. Heeft weer vertrouwen in lichaam, minder angst voor bewegen. Veel geleerd over haar persoonlijkheid. (…) Ze geeft aan dat de klachten nog niet voorbij zijn. Het is nog steeds een zwakke plek en er is nog steeds iets pijn. Maar ze kan er beter naar handelen en luistert beter naar haar lichaam.”

2.8.

Nationale-Nederlanden heeft een bedrag van in totaal € 35.000 aan voorschotten aan [verzoekster] betaald.

3Het geschil

3.1.

[verzoekster] heeft de rechtbank bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verzocht:

voor recht te verklaren dat het medisch causaal verband tussen het [verzoekster] overkomen ongeval en de in het verzoekschrift omschreven gezondheidsklachten en beperkingen is komen vast te staan;

de schadepost verlies van arbeidsvermogen vast te stellen op een bedrag van € 60.000;

de kosten van het deelgeschil te begroten op een bedrag van € 5.007 en Nationale-Nederlanden te veroordelen tot betaling van deze kosten.

3.2.

[verzoekster] legt aan haar verzoeken het volgende ten grondslag. Als gevolg van het ongeval zijn bij [verzoekster] diverse gezondheidsklachten en beperkingen ontstaan. Het medisch causaal verband tussen de klachten en beperkingen van [verzoekster] en het ongeval blijkt uit de als productie 2 bij het verzoekschrift overgelegde medische informatie. Dat [naam 2] in zijn expertiserapport tot de conclusie komt dat er op het moment van het onderzoek geen afwijkingen waren op neurologisch gebied doet daar niet aan af. De klachten en beperkingen hebben tot gevolg gehad dat [verzoekster] tot in ieder geval 1 maart 2020 (het begin van de eerste lockdown vanwege de coronacrisis) haar gebruikelijke werkzaamheden als zelfstandig ondernemer in de muziekwereld in het geheel niet heeft kunnen verrichten en haar groeiende onderneming in de muziekbranche op dat moment dus niet verder heeft kunnen uitbreiden. [verzoekster] heeft hierdoor een verlies van arbeidsvermogen geleden van € 60.000. Hierbij is [verzoekster], op grond van een redelijke verwachting ten aanzien van de ontwikkeling van de winst uit onderneming zonder ongeval, uitgegaan van een netto jaarwinst uit onderneming van € 30.000 en een looptijd van twee jaar.

3.3.

Nationale-Nederlanden voert verweer. Primair is Nationale-Nederlanden van mening dat [verzoekster] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoeken, omdat zij in strijd met het bepaalde in artikel 7:954 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de verzekerde van Nationale-Nederlanden (de ARZV) niet in deze procedure heeft betrokken. Subsidiair stelt Nationale-Nederlanden zich op het standpunt dat geen sprake is van een deelgeschil, omdat feitelijk het gehele geschil tussen partijen ter beoordeling aan de rechtbank is voorgelegd. Het verzoek moet om die reden worden afgewezen. Ook inhoudelijk gezien geldt dat de verzoeken moeten worden afgewezen. Nationale-Nederlanden heeft hierbij opgemerkt dat zij erkent (en er bij de bevoorschotting op de schade ook van uit is gegaan) dat [verzoekster] aansluitend aan het ongeval een periode van enkele maanden klachten en beperkingen heeft ondervonden als gevolg waarvan [verzoekster] verlies van arbeidsvermogen heeft geleden. Vanaf in ieder geval 1 januari 2019 kan volgens Nationale-Nederlanden echter niet meer van aan het ongeval gerelateerde klachten en beperkingen worden uitgegaan. Het verlies van arbeidsvermogen moet dan ook tot (uiterlijk) dat moment worden beperkt. Wat betreft de omvang van deze schade geldt bovendien dat [verzoekster] niet heeft aangetoond dat zij in de hypothetische situatie zonder ongeval een inkomen van € 30.000 netto per jaar zou hebben verworven.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

Verzekerde niet opgeroepen

4.1.

De rechtbank merkt allereerst op dat – zoals door Nationale-Nederlanden terecht is opgemerkt – [verzoekster] (op grond van artikel 7:954 lid 6 BW) de verzekerde van Nationale-Nederlanden (de ARZV) bij dit deelgeschil had moeten betrekken. [verzoekster] heeft ter zitting in reactie op dit verweer van Nationale-Nederlanden aangevoerd dat de ARZV te kennen heeft gegeven dat zij het aan de verzekeraar overliet, maar dat doet niet af aan haar verplichting om naast de verzekeraar ook de verzekerde op te roepen. Het gaat er immers om dat een beslissing over het geschil ook tussen de benadeelde en de verzekerde geldt. Gelet op de hierna te nemen beslissing zal de rechtbank aan het nalaten van [verzoekster] in dit geval echter geen consequenties verbinden.

Zaak leent zich niet voor behandeling als deelgeschil

4.2.

Beoordeeld moet worden of de zaak zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure.

4.3.

De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid om in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen. De rechterlijke uitspraak in een deelgeschil moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden.

Gegeven het doel om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient de rechter steeds van geval tot geval te beoordelen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Aldus moet de investering in tijd, geld en moeite worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. In het algemeen zal de aard van deze procedure zich daarom verzetten tegen (uitvoerige) bewijsvoering.

4.4.

[verzoekster] heeft in de eerste plaats verzocht voor recht te verklaren dat het medisch causaal verband tussen het haar overkomen ongeval en de in het verzoekschrift omschreven gezondheidsklachten en beperkingen is komen vast te staan. De rechtbank begrijpt uit de toelichting van [verzoekster] ter zitting dat dit verzoek ziet op nek- en schouderklachten, vermoeidheidsklachten en psychische klachten en dat bedoeld is het juridisch causaal verband vast te stellen tussen deze medische klachten en de (daaruit voortvloeiende) beperkingen en het ongeval gedurende de periode vanaf het ongeval tot 1 maart 2020. In de tweede plaats is het verzoek gericht op de vaststelling van de omvang van het als gevolg van de klachten en beperkingen ontstane verlies van arbeidsvermogen. Uit de stukken blijkt dat er geen geschil is over andere materiële schade. [verzoekster] hoopt dat na een beslissing in deze deelgeschilprocedure de immateriële schade verder onderling kan worden geregeld.

4.5.

Omdat niet alle schadeposten zijn voorgelegd, is strikt genomen niet de gehele afwikkeling van de letselschadezaak in deze procedure voorgelegd. Toch is naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak geen sprake van een deelgeschil als bedoeld in de wet. Het gaat er hier niet om dat een knoop wordt doorgehakt in de onderhandelingen tussen partijen, maar dat een oordeel wordt gegeven over het hele geschil tussen partijen; namelijk in hoeverre de klachten van [verzoekster] in causaal verband staan tot het ongeval, tot welke beperkingen die leiden en welke schade zij daardoor heeft geleden. Na de verzochte beslissingen zouden verdere onderhandelingen tussen partijen nagenoeg niet meer nodig zijn. Het feit dat bepaalde (ondergeschikte) posten zoals de overige materiële schade en de immateriële schade niet in deze procedure zijn meegenomen doet hier niet aan af. Met Nationale-Nederlanden is de rechtbank dan ook van oordeel dat in dit geval een oneigenlijk gebruik van de deelgeschilprocedure is gemaakt.

4.6.

Daar komt nog bij dat op grond van de nu beschikbare gegevens de verzoeken van [verzoekster] niet kunnen worden toegewezen en de zaak zich ook in zoverre niet leent voor behandeling in deelgeschil. De rechtbank zal dit nader toelichten.

4.7.

Partijen hebben in het buitengerechtelijke traject de vraag naar de klachten en beperkingen van [verzoekster] als gevolg van het ongeval in gezamenlijk overleg voorgelegd aan [naam 2]. Uit het expertiserapport van [naam 2] blijkt, kort gezegd, dat [verzoekster] de door haar geuite klachten wel consistent heeft aangegeven, maar dat deze klachten op neurologisch vakgebied niet verklaarbaar zijn en er dus geen beperkingen kunnen worden aangegeven op neurologisch vakgebied. Aan dit rapport zijn partijen in beginsel gebonden en het rapport biedt geen grondslag om het bestaan van klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen voor een langere duur dan de door Nationale-Nederlanden erkende periode (zijnde de periode vanaf het ongeval tot 1 januari 2019) aan te nemen. [verzoekster] heeft weliswaar gewezen op de door haar overgelegde medische informatie uit de behandelend sector, maar [naam 2] heeft die informatie meegewogen en met die informatie op zich is het verband tussen de klachten en het ongeval nog niet gegeven.

4.8.

Verder is niet alleen de looptijd van de schade maar ook de omvang daarvan niet voldoende onderbouwd om te kunnen beslissen dat [verzoekster] de door haar gestelde schade heeft geleden door het ongeval. [verzoekster] stelt dat zij tot 1 maart 2020 is gehinderd in de uitoefening van haar gebruikelijke werkzaamheden (waaronder het geven van muzieklessen, het begeleiden van een koor en het optreden als zangeres en muzikant), maar zij heeft vanaf begin 2019 deelgenomen aan een concerttour waarbij zij als muzikant in een band circa zestig keer heeft opgetreden. Hoewel de rechtbank er nota van heeft genomen dat het optreden tijdens de tour volgens [verzoekster] minder intensief was dan een werkdag bestaande uit het geven van muzieklessen en dat de concerten eigenlijk boven haar macht lagen, maakt de deelname aan de tour wel dat het ingewikkeld is om duidelijk te krijgen wat haar mogelijkheden destijds waren en dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat [verzoekster] tot 1 maart 2020 als gevolg van haar ongevalsklachten nog beperkt was in het verrichten van (haar gebruikelijke) werkzaamheden. Ook de omvang van de schade (door [verzoekster] gesteld op € 30.000 netto per jaar, oftewel € 2.500 netto per maand) is onvoldoende onderbouwd. Gelet op de overgelegde jaarcijfers van [verzoekster] zijn er op dit moment onvoldoende aanknopingspunten om uit te gaan van het door [verzoekster] gestelde verlies van arbeidsvermogen.

Conclusie

4.9.

De rechtbank concludeert dat – hoezeer het de rechtbank ook duidelijk is geworden dat het ongeval een grote impact op het dagelijkse leven van [verzoekster] heeft gehad – de verzoeken op grond van artikel 1019z Rv moeten worden afgewezen. Geen sprake is van een deelgeschil waarvan de beslechting kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en voor verdere bewijslevering met betrekking tot de causaliteit en de omvang van de schade wegens verminderd arbeidsvermogen is een deelgeschilprocedure niet de geëigende procedure.

Kosten deelgeschil

4.10.

Ook als een verzoek in deelgeschil wordt afgewezen, moet in beginsel op grond van artikel 1019aa Rv begroting plaatsvinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Hierbij wordt de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd: het moet redelijk zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten moet eveneens redelijk zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

4.11.

De rechtbank is met Nationale-Nederlanden van oordeel dat hier sprake is van een volstrekt onnodig ingestelde procedure. Mr. Comans-Diesfeldt is een ervaren letselschadeadvocaat en mag bekend worden verondersteld met de situaties waarvoor een deelgeschilprocedure is bedoeld. In dit geval had op voorhand duidelijk moeten zijn dat met het indienen van de verzoeken in feite het gehele tussen partijen bestaande geschil aan de rechtbank werd voorgelegd, hetgeen in strijd is met het doel van de deelgeschilprocedure. Alleen al gelet hierop lag afwijzing van de verzoeken zo voor de hand dat indiening van het onderhavige verzoekschrift achterwege had moeten blijven. Gelet op het voorgaande komen de kosten van de behandeling van het deelgeschil niet voor vergoeding in aanmerking. Begroting van de kosten kan daarom achterwege blijven.

5De beslissing

De rechtbank:

5.1.

wijst de verzoeken van [verzoekster] af.

Deze beschikking is gegeven door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2022.1

1type: 2163

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey