Rb, deelgeschil (3x): aansprakelijkheidsvraag over lekkende PIP-borstimplantaten leent zich niet voor deelgeschilprocedure

Samenvatting:

In drie gelijksoortige deelgeschillen verzoeken benadeelden om een verklaring voor recht dat het ziekenhuis en diens verzekeraar aansprakelijk zijn voor de schade als gevolg van het inbrengen van lekkende PIP-implantaten bij een borstvergroting. De rechtbank oordeelt dat de zaken zich niet lenen voor behandeling in deelgeschil. Nu een uitspraak wordt gevraagd over de aansprakelijkheid, de causaliteit en de omvang van de schade, komt dit neer op een bodemzaak en niet een geschil dat door rechterlijke tussenkomst moet wordt beslecht om partijen in staat te stellen hun onderhandelingen over andere geschilpunten voort te zetten. Ook is geen sprake van gestokte onderhandelingen, nu er geen onderhandelingen hebben plaatsgevonden. Kosten deelgeschil benadeelde afgewezen. Geen kostenveroordeling voor kosten ziekenhuis en verzekeraar; instellen deelgeschil is niet onrechtmatig.

Beschikking


RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/177939 / HA RK 13-8

Beschikking van 22 mei 2013

in de zaak van

[Verzoekster],
wonende te [Woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. M.G.M. Reinaerts te Kerkrade;

tegen:
1. de onderlinge waarborgmaatschappij DE ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ CENTRAMED B.A.,
gevestigd te Voorburg;
2. de stichting ATRIUM MEDISCH CENTRUM PARKSTAD,
gevestigd te Heerlen,
belanghebbenden,
advocaat mr. M J.J. de Ridder te Utrecht.

1.       Het verloop van de procedure

Op 21 januari 2013 is door de rechtbank een verzoekschrift ex artikel 1019w Rv met bijlagen ontvangen van verzoekster, verder te noemen: [Verzoekster] De rechtbank heeft daarop een datum voor de mondelinge behandeling van het verzoekschrift bepaald.

Bij de rechtbank is op 12 april 2013 een verweerschrift met bijlagen binnengekomen van verweerders, verder afzonderlijk te noemen: “Atrium Medisch Centrum” en “Centramed.”

Op 18 april 2013 heeft de mondelinge behandeling van het verzoekschrift plaatsgevonden.

Vervolgens heeft de rechtbank de uitspraak van de beschikking bepaald op heden.

2.        Het geschil

2.1.                 Ondermeer uit een bezoekverslag van 28 augustus 2012, waarin wordt verwezen naar het schrijven van A. Krul-van Turenhout (productie 5 bij het verzoekschrift), dat is opgemaakt door F.R. Scharloo, expert personenschade van Centramed, en welk verslag als productie is gevoegd bij het inleidende verzoekschrift, ontleent de rechtbank de volgende feiten. In 1990 heeft [Verzoekster] een borstvergroting laten uitvoeren. In 1991 was er sprake van kapselvorming die operatief werd verholpen. [Verzoekster] heeft in 1995 geklaagd over het feit dat zij sedert twee jaar last had van vermoeidheid en spierpijn. Er werden daarvoor geen duidelijke oorzaken gevonden. In verband met pijnklachten in de rechter borst werden in november 1998 de prothesen verwijderd en nieuwe geplaatst. In 2001 klaagde [Verzoekster] over al twee jaar durende, wisselende klachten in nek, schouders en armen. Opnieuw werden de prothesen gewisseld.

2.2.                 In 2003 is er sprake van kapselvorming rond de rechter borst, zodat in november 2003 door drs. J.W. Kortleve, plastisch chirurg, nieuwe prothesen (de PIP-prothesen) worden geplaatst. [Verzoekster] bezoekt in december 2010 opnieuw de plastisch chirurg, omdat er sprake is van een knobbel in de linker oksel. Van de borst zelfheeft ze geen last. Er blijkt sprake te zijn van een lekkende prothese met siliconen in de linker oksel. Op 5 januari 2011 wordt de lekkende prothese verwijderd en worden andere prothesen geplaatst. Bij de her- controle in januari 2012 is er opnieuw sprake van siliconen in de oksel.

2.3.                 Op 6 april 2012 werden de beide implantaten verwijderd – welke beide gaaf werden aangetroffen – en zijn vervolgens geen nieuwe implantaten aangebracht.

2.4.                 [Verzoekster] stelt in haar verzoekschrift dat (chirurgen werkzaam bij) Atrium Medisch Centrum vóór 19 april 2010, toen de Inspectie voor de Gezondheidszorg het gebruik van borstprothesen van het merk PIP heeft verboden, reeds op de hoogte was (waren) of had (hadden) kunnen zijn van de gebreken aan deze prothesen. Volgens [Verzoekster] had de Amerikaanse gezondheidsdienst FDA in 2000 al gewaarschuwd voor de bedoelde prothesen.

2.5.                 [Verzoekster] stelt zich op het standpunt dat Atrium Medisch Centrum primair op grond van het bepaalde in artikel 6:77 BW risico-aansprakelijk en subsidiair op grond van het bepaalde in artikel 6:74 BW aansprakelijk is voor de gebruikte, maar volgens [Verzoekster], ongeschikte prothesen. De onderzoeksresultaten van de Amerikaanse FDA in de jaren 2000 en 2001 en van de Franse inspectiedienst uit het jaar 2003 en volgende jaren, hadden de volgens [Verzoekster] de betrokken chirurgen waakzamer moeten maken.

2.6.                 De rechtbank begrijpt dat [Verzoekster] stelt dat Kortleve, plastisch chirurg werkzaam bij Atrium Medisch Centrum, door wie [Verzoekster] in ieder enkele malen is behandeld, zich niet als een goed hulpverlener heeft gedragen. Indien Kortleve op de hoogte zou zijn geweest, dan wel op de hoogte had moeten zijn van de verhoogde kans op scheuren van de implantaten van het merk PIP en van de afwijkende siliconenvulling daarvan, dan heeft hij zich niet als een goed hulpverlener gedragen door desondanks die implantaten in te brengen. Droeg Kortleve kennis van de verhoogde kans op scheuren van de implantaten en van de afwijkende siliconenvulling daarvan, maar heeft hij [Verzoekster] daarover niet geïnformeerd, dan is er volgens [Verzoekster] sprake van een schending van de informatieplicht en is evenzeer sprake van een tekortkoming van de hulpverlener.

2.7.                 [Verzoekster] stelt dat zij voor een bedrag van € 7.721,- aan buitengerechtelijke kosten heeft moeten maken, waarvan bij wege van voorschot reeds € 500,- door Centramed is betaald. Dat bedrag moet worden verhoogd met de kosten van de medisch adviseur van [Verzoekster], ten bedrage van € 238,-. De kosten ten slotte in verband met de onderhavige procedure worden door [Verzoekster] begroot op € 4.687,90 inclusief btw.

2.8.                 Op grond van het vorenstaande verzoekt [Verzoekster] dat de rechtbank:voor recht verklaart dat de aansprakelijkheid van Atrium Medisch Centrum genoegzaam blijkt uit de thans voorhanden zijnde bewijsmiddelen, alle in onderling verband en samenhang bezien, en dat nadere bewijsvoering in een bodemprocedure geen enkel belang dient;

a)       voor recht verklaart dat de gezondheidsklachten van [Verzoekster], zoals gesteld door haar medisch adviseur in de rapportage van 15 maart 2012 in causaal verband staan met de cosmetisch–medische ingrepen met PIP-implantaten;

b)       de schadebegroting ontleent aan de bezoekrapportage van 28 augustus 2012 van mr. Scharloo (namens Centramed) en de schadeposten nader concretiseert conform de tabellen van de Letselschaderaad ter zake vergoeding huishoudelijke hulp, bijdrage gebrek zelfwerkzaamheid in en rondom de woning etc. Het smartengeld bepaalt op € 20.000,-, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2012;

c)       de buitengerechtelijke kosten verhoogt met medische verschotten, te bepalen op € 7.459,- all-in;

d)       de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv begroot op € 4.687,90 + € 274,- (verschuldigd griffierecht), derhalve op € 4.961,90 in totaal.

2.9.                 Het verzoek wordt gemotiveerd betwist. Op stellingen van partijen zal de rechtbank, voor zover relevant, hierna ingaan.

3.        De beoordeling

3.1.                  Bij de beoordeling van het onderhavige verzoek stelt de rechtbank het volgende voorop. De in artikel 1019w e.v. Rv geregelde deelgeschilprocedure is bedoeld om het buitengerechtelijke traject te versterken. De deelgeschilprocedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter te adiëren. De bij de afhandeling van de letsel- en overlijdensschade betrokken partijen krijgen hiermee een extra instrument ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen. De deelgeschilprocedure kan worden gevoerd over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen partijen rechtens geldt ter zake van aansprakelijkheid voor schade door dood of letsel in gevallen dat de beëindiging van dat geschil kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering zoals die zou zijn ingesteld indien de zaak ten principale aanhangig zou zijn gemaakt. De rechterlijke uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden. Zie voor dit alles de memorie van toelichting (kamerstukken II 2007/08, 31518, nr. 3).

3.2.                 Voorts is van belang dat ook de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschil aan de orde kan worden gesteld. Net als bij andere deelgeschillen zal de rechter zich dan moeten afvragen of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de mogelijke totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Deelgeschillen waarvan te verwachten is dat de beantwoording daarvan kostbaar is en veel tijd in beslag zal nemen, bijvoorbeeld omdat uitvoerige bewijsvoering en deskundigenberichten nodig zullen zijn, zullen zich minder snel lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Zie voor dit alles de memorie van toelichting (kamerstukken II 2007/08,31518, nr. 3).

3.3.                 Ten slotte is naar het oordeel van de rechtbank van belang dat niet is uitgesloten dat meerdere deelgeschillen tegelijkertijd ter beslissing worden voorgelegd. Dit mag er echter niet toe leiden dat in wezen een gehele bodemzaak aan de rechter ter beslissing in een deelgeschil wordt voorgelegd.

3.4.                 Blijkens het petitum van het verzoekschrift en de onderbouwing daarvan wordt verzocht de aansprakelijkheid van Atrium Medisch Centrum en Centramed vast te stellen, evenals de causaliteit tussen de beweerdelijke tekortkoming(en) en de schade, alsmede de omvang van de schade. In wezen komt dat er dus op neer dat [Verzoekster] een bodemzaak aanhangig heeft gemaakt waarin alle geschillen tussen partijen worden beslecht, en niet een geschil dat door rechterlijke tussenkomst moet wordt beslecht om partijen in staat te stellen hun onderhandelingen over andere geschilpunten voort te zetten.

3.5.                 Voorts is er geen sprake van een deelgeschil, omdat er geen sprake is van gestokte onderhandelingen, die door een beslissing in de onderhavige zaak op gang kunnen worden getrokken. Niet is gebleken dat er tussen partijen al onderhandelingen hebben plaatsgevonden. Het hogergemelde bezoekverslag is geen verslaglegging van onderhandelingen tussen partijen, maar is een door Centramed opgesteld verslag bedoeld om zoveel mogelijk feiten vast te leggen, opdat de herinnering daaraan niet door het verstrijken van de tijd verloren gaat.

3.6.                 Ten slotte is de vermeende schuld van Atrium Medisch Centrum, het causaal verband tussen de schuld en de beweerdelijke schade, als ook ten slotte de schade zo weinig (feitelijk) onderbouwd, dat op zijn minst een uitvoerig onderzoek zou moeten worden uitgevoerd naar deze aspecten, welk onderzoek een omvangrijke tijdsbesteding zou vergen en daarmee de perken van een deelgeschilprocedure ver te buiten gaat.

3.7.                 Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek geen deelgeschil is en dus moet worden afgewezen.

3.8.                 Ten aanzien van de verzochte vergoeding van de buitengerechtelijke kosten en de kosten van de onderhavige procedure overweegt de rechtbank het volgende.

3.9.                 Uit het vorenstaande volgt dat het volstrekt onterecht is geweest de onderhavige zaak als deelgeschilprocedure aanhangig te maken. Dat betekent dat de door [Verzoekster] geclaimde buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten moeten worden afgewezen.

3.10.          Ten aanzien van de kosten van Atrium Medisch Centrum en Centramed overweegt de rechtbank het volgende. Volgens de memorie van toelichting blijven de kosten van een verzekeraar en de beweerdelijke aansprakelijke partij in beginsel voor hun eigen risico, ook indien zij in het deelgeschil in het gelijk worden gesteld. Dit vindt zijn rechtvaardiging in het feit dat de deelgeschilprocedure een voorziening beoogt te bieden in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. In die fase krijgt de verzekeraar – behoudens een zelfstandige onrechtmatige daad of wanprestatie door de benadeelde zelf jegens haar – deze kosten nooit vergoed. Dit is slechts anders indien het onrechtmatig was om een deelgeschilprocedure tegen de verzekeraar in te stellen.

3.11.              Weliswaar was het aanhangig maken van het onderhavige deelgeschil volstrekt onterecht, maar dat betekent niet dat dat aanhangig maken als onrechtmatige daad van [Verzoekster] jegens Atrium Medisch Centrum en Centramed kan worden gekwalificeerd.

4.       De beslissing

De rechtbank: wijst het verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.F.W. Huinen, rechter, en in het openbaar uitgesproken.

______________________________________________________________

beschikking


RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/178000 / HA RK 13-10

Beschikking van 22 mei 2013

in de zaak van


[Verzoekster]
wonende te [Woonplaats],

verzoekster,
advocaat mr. M.G.M. Reinaerts te Kerkrade;

tegen:


1. de onderlinge waarborgmaatschappij DE ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ CENTRAMED B.A.,

gevestigd te Voorburg;
2. de stichting ATRIUM MEDISCH CENTRUM PARKSTAD,
gevestigd te Heerlen,
belanghebbenden,
advocaat mr. M.J.J. de Ridder te Utrecht.

1.       Het verloop van de procedure

Op 23 januari 2013 is door de rechtbank een verzoekschrift ex artikel 1019w Rv met bijlagen ontvangen van verzoekster, verder te noemen: [Verzoekster]. De rechtbank heeft daarop een datum voor de mondelinge behandeling van het verzoekschrift bepaald.
Bij de rechtbank is op 12 april 2013 een verweerschrift met bijlagen binnengekomen van verweerders, verder afzonderlijk te noemen: “Atrium Medisch Centrum” en “Centramed.”
Op 18 april 2013 heeft de mondelinge behandeling van het verzoekschrift plaatsgevonden.Vervolgens heeft de rechtbank de uitspraak van de beschikking bepaald op heden.

2.       Het geschil

2.1.                 Onder meer aan een bezoekverslag van 28 augustus 2012 dat is opgemaakt door F.R. Scharloo, expert personenschade van Centramed, en welk verslag als productie is gevoegd bij het inleidende verzoekschrift, ontleent de rechtbank de volgende feiten.

2.2.                  In het door Atrium Medisch Centrum geëxploiteerde ziekenhuis zijn door Van de Kar, plastisch chirurg in het Atrium Medisch Centrum, in april 2005 in verband met hypoplasie bij [Verzoekster] aan beide zijden borstimplantaten geplaatst van het merk Poly Implant Prothese (verder ook te noemen: “PIP”).

2.3.                 In 2009 heeft [Verzoekster] zich, voor het eerst na het inbrengen van de implantaten, gemeld bij Van de Kar. [Verzoekster] kampte met klachten van vermoeidheid, steken in beide borsten, als ook knobbeltjes in de linker oksel. Van de Kar gaf aan dat er naar zijn mening sprake was van kapselvorming en dat [Verzoekster] zich daar op zich geen zorgen over hoefde te maken. Wel stelde hij voor nieuwe implantaten te plaatsen.

2.4.                 Op 18 januari 2011 heeft [Verzoekster] Van de Kar opnieuw geconsulteerd met dezelfde klachten. Wederom gaf Van de Kar aan dat het mogelijk was om de implantaten te verwijderen en nieuwe te plaatsen, doch ook dat in dit geval de kosten voor eigen rekening van [Verzoekster] zouden komen.

2.5.                 Begin 2012 werd in de media veel aandacht besteed aan de problematiek rondom de PIP-implantaten. Gealarmeerd door die media-aandacht heeft [Verzoekster] zelf contact opgenomen met het Atriumziekenhuis met de vraag of ook bij haar implantaten van het merk PIP waren geplaatst. Nu die vraag bevestigend werd beantwoord, maar zij daarna niets meer van het ziekenhuis heeft vernomen, heeft [Verzoekster] vervolgens zelf weer contact opgenomen met ziekenhuis en een afspraak gemaakt bij Van de Kar.

2.6.                 In april 2012 zijn de borstimplantaten in datzelfde ziekenhuis verwijderd en zijn nieuwe borstimplantaten van een ander merk ingebracht. Zes weken na deze operatie vond de eerste controle plaats, bij Van de Kar, en pas toen zou Van de Kar hebben gezegd dat de linker prothese bij het uitnemen was kapot gesprongen.

2.7.                 De zorgen en verwerking van de problematiek rondom de verwijderde implantaten hebben volgens [Verzoekster] tot psychische klachten geleid. In januari 2012 heeft zij zich, naar zij stelt, onder behandeling gesteld van een psycholoog.

2.8.                 [Verzoekster] stelt in haar verzoekschrift dat (chirurgen werkzaam bij) Atrium Medisch Centrum vóór 19 april 2010, toen de Inspectie voor de Gezondheidszorg het gebruik van borstprothesen van het merk PIP heeft verboden, reeds op de hoogte was (waren) of had (hadden) kunnen zijn van de gebreken aan deze prothesen. Volgens [Verzoekster] had de Amerikaanse gezondheidsdienst FDA in 2000 al gewaarschuwd voor de bedoelde prothesen.

2.9.                 [Verzoekster] stelt zich op het standpunt dat Atrium Medisch Centrum primair op grond van het bepaalde in artikel 6:77 BW risicoaansprakelijk en subsidiair op grond van het bepaalde in artikel 6:74 BW aansprakelijk is voor de gebruikte, maar volgens [Verzoekster], ongeschikte prothesen. De onderzoeksresultaten van de Amerikaanse FDA in de jaren 2000 en 2001 en van de Franse inspectiedienst uit het jaar 2003 en volgende jaren, hadden de volgens [Verzoekster] de betrokken chirurgen waakzamer moeten maken.

2.10.              De rechtbank begrijpt dat [Verzoekster] stelt dat Van de Kar zich niet als een goed hulpverlener heeft gedragen. Indien Van de Kar op de hoogte zou zijn geweest, dan wel op de hoogte had moeten zijn van de verhoogde kans op scheuren van de implantaten van het merk PIP en van de afwijkende siliconenvulling daarvan, dan heeft hij zich niet als een goed hulpverlener gedragen door desondanks die implantaten in te brengen. Droeg Van de Kar kennis van de verhoogde kans op scheuren van de implantaten en van de afwijkende siliconenvulling daarvan, maar heeft hij [Verzoekster] daarover niet geïnformeerd, dan is er volgens [Verzoekster] sprake van een schending van de informatieplicht en is evenzeer sprake van een tekortkoming van de hulpverlener.

2.11.              [Verzoekster] stelt dat zij voor een bedrag van € 6.618,  aan buitengerechtelijke kosten heeft moeten maken, waarvan bij wege van voorschot reeds € 500,  door Centramed is betaald. Dat bedrag moet worden verhoogd met de kosten van de medisch adviseur van [Verzoekster], ten bedrage van € 238, . De kosten ten slotte in verband met de onderhavige procedure worden door [Verzoekster] begroot op € 3.860,50 inclusief btw.

2.12.              Op grond van het vorenstaande verzoekt [Verzoekster] dat de rechtbank:

a)       voor recht verklaart dat de aansprakelijkheid van Atrium Medisch Centrum genoegzaam blijkt uit de thans voorhanden zijnde bewijsmiddelen, alle in onderling verband en samenhang bezien, en dat nadere bewijsvoering in een bodemprocedure geen enkel belang dient;

b)       voor recht verklaart dat de gezondheidsklachten van [Verzoekster], zoals gesteld door haar medisch adviseur in de rapportage van 5 juni 2012 in causaal verband staan met de cosmetisch–medische ingrepen met PIP-implantaten;

c)       de schadebegroting ontleent aan de bezoekrapportage van 28 augustus 2012 van mr. Scharloo (namens Centramed) en de schadeposten nader concretiseert conform de tabellen van de Letselschaderaad ter zake vergoeding huishoudelijke hulp, bijdrage gebrek zelfwerkzaamheid in en rondom de woning etc. Het smartengeld bepaalt op € 10.000, , te verhogen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2010, subsidiair vanaf de datum van het inleidende verzoekschrift van 21 januari 2013;

d)       de buitengerechtelijke kosten verhoogt met medische verschotten, te bepalen op € 6.356,  all-in;

e)       de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv begroot op € 3.860,50 + € 274,  (verschuldigd griffierecht), derhalve op € 4.134,50 in totaal.

2.13.              Het verzoek wordt gemotiveerd betwist. Op stellingen van partijen zal de rechtbank, voor zover relevant, hierna ingaan.

3.       De beoordeling

3.1.                  Bij de beoordeling van het onderhavige verzoek stelt de rechtbank het volgende voorop. De in artikel 1019w e.v. Rv geregelde deelgeschilprocedure is bedoeld om het buitengerechtelijke traject te versterken. De deelgeschilprocedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter te adiëren. De bij de afhandeling van de letsel- en overlijdensschade betrokken partijen krijgen hiermee een extra instrument ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen. De deelgeschilprocedure kan worden gevoerd over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen partijen rechtens geldt ter zake van aansprakelijkheid voor schade door dood of letsel in gevallen dat de beëindiging van dat geschil kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering zoals die zou zijn ingesteld indien de zaak ten principale aanhangig zou zijn gemaakt. De rechterlijke uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden. Zie voor dit alles de memorie van toelichting (kamerstukken II 2007/08, 31518, nr. 3).

3.2.                 Voorts is van belang dat ook de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschil aan de orde kan worden gesteld. Net als bij andere deelgeschillen zal de rechter zich dan moeten afvragen of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de mogelijke totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Deelgeschillen waarvan te verwachten is dat de beantwoording daarvan kostbaar is en veel tijd in beslag zullen nemen, bijvoorbeeld omdat uitvoerige bewijsvoering en deskundigenberichten nodig zullen zijn, zullen zich minder snel lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Zie voor dit alles de memorie van toelichting (kamerstukken II 2007/08,31518, nr. 3).

3.3.                 Ten slotte is naar het oordeel van de rechtbank van belang dat niet is uitgesloten dat meerdere deelgeschillen tegelijkertijd ter beslissing worden voorgelegd.

3.4.                 Naar het oordeel van de rechtbank mag dit er echter niet toe leiden dat in wezen een gehele bodemzaak aan de rechter ter beslissing in een deelgeschil wordt voorgelegd.

3.5.                 Blijkens het petitum van het verzoekschrift en de onderbouwing daarvan wordt verzocht de aansprakelijkheid van Atrium Medisch Centrum en Centramed vast te stellen, evenals de causaliteit tussen de beweerdelijke tekortkoming(en) en de schade alsmede de omvang van de schade. In wezen komt dat er dus op neer dat [Verzoekster] een bodemzaak aanhangig heeft gemaakt waarin alle geschillen tussen partijen worden beslecht, en niet een geschil dat door rechterlijke tussenkomst moet wordt beslecht om partijen in staat te stellen hun onderhandelingen over andere geschilpunten voort te zetten.

3.6.                 Voorts is er geen sprake van een deelgeschil, omdat er geen sprake is van gestokte onderhandelingen, die door een beslissing in de onderhavige zaak op gang kunnen worden getrokken. Niet gebleken is immers dat er tussen partijen al onderhandelingen hebben plaatsgevonden. Het hogergemelde bezoekverslag is geen verslaglegging van onderhandelingen tussen partijen, maar is een door Centramed opgesteld verslag, bedoeld om zoveel mogelijk feiten vast te leggen, opdat de herinnering daaraan niet door het verstrijken van de tijd verloren gaat.

3.7.                 Ten slotte zijn de vermeende schuld van Atrium Medisch Centrum, het causaal verband tussen de schuld en de beweerdelijke schade, als ook de schade zelf, niet, dan wel zo weinig (feitelijk) onderbouwd, dat op zijn minst een uitvoerig onderzoek zou moeten worden uitgevoerd naar deze aspecten, welk onderzoek een omvangrijke tijdsbesteding zou vergen en daarmee de perken van een deelgeschilprocedure ver te buiten gaat.

3.8.                 Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek geen deelgeschil is en dus moet worden afgewezen.

3.9.                 Ten aanzien van de verzochte vergoeding van de buitengerechtelijke kosten en de kosten van de onderhavige procedure overweegt de rechtbank het volgende.

3.10.             Uit het vorenstaande volgt dat het volstrekt onterecht is geweest de onderhavige zaak als deelgeschilprocedure aanhangig te maken. Dat betekent dat de door [Verzoekster] geclaimde buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten moeten worden afgewezen.

3.11.              Ten aanzien van de kosten van Atrium Medisch Centrum en Centramed overweegt de rechtbank het volgende. Volgens de memorie van toelichting blijven de kosten van een verzekeraar en de beweerdelijke aansprakelijke partij in beginsel voor hun eigen risico, ook indien zij in het deelgeschil in het gelijk worden gesteld. Dit vindt zijn rechtvaardiging in het feit dat de deelgeschilprocedure een voorziening beoogt te bieden in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. In die fase krijgt de verzekeraar – behoudens een zelfstandige onrechtmatige daad of wanprestatie door de benadeelde zelf jegens haar – deze kosten nooit vergoed. Dit is slechts anders indien het onrechtmatig was om een deelgeschilprocedure tegen de verzekeraar in te stellen.

3.12.              Weliswaar was het aanhangig maken van het onderhavige deelgeschil volstrekt onterecht, maar dat betekent niet dat dat aanhangig maken als onrechtmatige daad van [Verzoekster] jegens Atrium Medisch Centrum en Centramed kan worden gekwalificeerd.

4.       De beslissing

De rechtbank: wijst het verzochte af.

______________________________________________________________________

Beschikking
RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/178002 / HA RK 13-11
Beschikking van 22 mei 2013

in de zaak van

[Verzoekster],
wonende te [Woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. M.G.M. Reinaerts te Kerkrade;

tegen:

1. de onderlinge waarborgmaatschappij DE ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ CENTRAMED B.A.,
gevestigd te Voorburg;
2. de stichting
ATRIUM MEDISCH CENTRUM PARKSTAD,
gevestigd te Heerlen,
belanghebbenden,
advocaat mr. M.J.J. de Ridder te Utrecht.

1.       Het verloop van de procedure

Op 23 januari 2013 is door de rechtbank een verzoekschrift ex artikel 1019w Rv met bijlagen ontvangen van verzoekster, verder te noemen [Verzoekster].De rechtbank heeft daarop een datum voor de mondelinge behandeling van het verzoekschrift bepaald.
Bij de rechtbank is op 12 april 2013 een verweerschrift met bijlagen binnengekomen van verweerders, verder afzonderlijk te noemen: “Atrium Medisch Centrum” en “Centramed.”
Op 18 april 2013 heeft de mondelinge behandeling van het verzoekschrift plaatsgevonden.
Vervolgens heeft de rechtbank de uitspraak van de beschikking bepaald op heden.

2.        Het geschil.

2.1.                  Onder meer uit een bezoekverslag van 28 augustus 2012, waarin wordt verwezen naar het schrijven van A. Krul-van Turenhout (productie 2 bij het verzoekschrift) dat is opgemaakt door F.R. Scharloo, expert personenschade van Centramed, en welk verslag als productie is gevoegd bij het inleidende verzoekschrift, ontleent de rechtbank de volgende feiten. In 2001 zijn de beide borsten van [Verzoekster] verwijderd. Daarna volgde in fases een zogenaamde mamareconstructie. In mei 2002 zijn aan beide zijden zogenaamde tissue expanders geplaatst om de huid en spieren op te rekken. Vervolgens zijn in februari 2003 twee siliconenprothesen geplaatst. Onbekend is van welk merk en type deze waren. Op 16 november 2004 volgde opnieuw een operatie, omdat de rechterprothese was verplaatst. Toen zijn door Kortleve, plastisch chirurg, werkzaam bij Atrium Medisch Centrum, prothesen van het merk Poly Implant Prothese (hierna te noemen: PIP) geplaatst.

2.2.                  [Verzoekster] stelt vanaf de plaatsing van de eerste implantaten al last te hebben van pijnlijke borsten. Ook na de vervanging van het eerste implantaat door de PIP-implantaten bleef de pijn in beide borsten onverminderd aanwezig.

2.3.                  Begin 2012 werd [Verzoekster] opgeschrikt door de media-aandacht met betrekking tot PIP-implantaten. Gealarmeerd door die berichtgeving heeft [Verzoekster] zich bij het Atriumziekenhuis gemeld met de vraag of haar implantaten ook van het merk PIP waren, welke vraag ontkennend werd beantwoord. Daags daarna ontving zij echter een oproep van dat ziekenhuis om zich voor een controle van haar PIP-implantaten te melden bij het ziekenhuis.

2.4.                  Kort daarna bleek bij een consult bij Kortleve, dat de bij [Verzoekster] geplaatste implantaten van het merk PIP waren. Er werd vervolgen direct een afspraak gemaakt om de implantaten te verwijderen en nieuwe implantaten te plaatsen.

2.5.                  In februari 2012 zijn de PIP-implantaten verwijderd en vervangen door nieuwe implantaten. Direct na de operatie heeft Kortleve tegenover [Verzoekster] verklaard dat bij het uitnemen van de prothesen de linkerprothese uiteen was gevallen en dat rechter prothese “zweette”, hetgeen volgens Kortleve inhield dat aan de buitenkant van het implantaat vocht aanwezig was dat daar niet hoorde.

2.6.                   [Verzoekster] stelt dat zij voorafgaand aan de operatie van februari 2012 eigenlijk al jaren alleen last had van pijnlijke borsten, maar dat de pijnklachten zich na februari 2012 ontwikkelden tot pijnklachten aan beide oksels en zij sindsdien een continu pijnlijken trekkend gevoel vanuit beide oksels ervaart. Verder stelt zij na die operatie niet meer in staat te zijn om bovenhands te handelen: zij is niet meer in staat om de linker- en rechterarm op te heffen en bovenhands handelingen te verrichten. Deze beperkingen duidt [Verzoekster] als gevolg van de pijnlijke klieren in beide oksels. Ook stelt [Verzoekster] dat zij sinds de operatie in februari 2012 minder kracht heeft in beide armen en dat iedere handeling vanuit de oksels pijn veroorzaakt.

2.7.                  [Verzoekster] stelt in haar verzoekschrift dat (chirurgen werkzaam bij) Atrium Medisch Centrum vóór 19 april 2010, toen de Inspectie voorde Gezondheidszorg het gebruik van borstprothesen van het merk PIP heeft verboden, reeds op de hoogte was (waren) of had (hadden) kunnen zijn van de gebreken aan deze prothesen. Volgens [Verzoekster] had de Amerikaanse gezondheidsdienst FDA in 2000 al gewaarschuwd voor de bedoelde prothesen.

2.8.           . [Verzoekster] stelt zich op het standpunt dat Atrium Medisch Centrum primair op grond van het bepaalde in artikel 6:77 BW risicoaansprakelijkheid en subsidiair op grond van het bepaalde in artikel 6:74 BW aansprakelijk is voor de gebruikte, maar volgens [Verzoekster], ongeschikte prothesen. De onderzoeksresultaten van de Amerikaanse FDA in de jaren 2000 en 2001 en van de Franse inspectiedienst uit het jaar 2003 en volgende jaren, hadden de volgens [Verzoekster] de betrokken chirurgen waakzamer moeten maken.

2.9.                  De rechtbank begrijpt dat [Verzoekster] stelt dat Kortleve zich niet als een goed hulpverlener heeft gedragen. Indien Kortleve op de hoogte zou zijn geweest, dan wel op de hoogte had moeten zijn van de verhoogde kans op scheuren van de implantaten van het merk PIP en van de afwijkende siliconenvulling daarvan, dan heeft hij zich niet als een goed hulpverlener gedragen door desondanks die implantaten in te brengen. Droeg Kortleve kennis van de verhoogde kans op scheuren van de implantaten en van de afwijkende siliconenvulling daarvan, maar heeft hij [Verzoekster] daarover niet geïnformeerd, dan is er volgens [Verzoekster] sprake van een schending van de informatieplicht en is evenzeer sprake van een tekortkoming van de hulpverlener.

2.10.              [Verzoekster] stelt dat zij voor een bedrag van € 4.412,- aan buitengerechtelijke kosten heeft moeten maken, waarvan bij wege van voorschot reeds € 500,– door Centramed is betaald. Dat bedrag moet worden verhoogd met de kosten van de medisch adviseur van [Verzoekster], ten bedrage van € 238,-. De kosten ten slotte in verband met de onderhavige procedure worden door [Verzoekster] begroot op € 3.860,50 inclusief btw.

2.11.              Op grond van het vorenstaande verzoekt [Verzoekster] dat de rechtbank:

a)       voor recht verklaart dat de aansprakelijkheid van Atrium Medisch Centrum genoegzaam blijkt uit de thans voorhanden zijnde bewijsmiddelen, alle in onderling verband en samenhang bezien, en dat nadere bewijsvoering in een bodemprocedure geen enkel belang dient;

b)       voor recht verklaart dat de gezondheidsklachten van [Verzoekster], zoals gesteld door haar medisch adviseur in de rapportage van 5 juli 2012 in causaal verband staan met de cosmetisch medische ingrepen met PIP-implantaten;

c)       de schadebegroting ontleent aan de bezoekrapportage van 28 augustus 2012 van mr. Scharloo (namens Centramed) en de schadeposten nader concretiseert conform de tabellen van de Letselschaderaad ter zake vergoeding huishoudelijke hulp, bijdrage gebrek zelfwerkzaamheid in en rondom de woning etc. Het smartengeld bepaalt op € 10.000,-, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2010, subsidiair vanaf de datum van het inleidende verzoekschrift van 21 januari 2013;

d)       de buitengerechtelijke kosten verhoogt met medische verschotten, te bepalen op € 4.150,- all-in;

e)       de kosten als bedoeld in artikel I019aa Rv begroot op€ 3.860,50 + € 274,- (verschuldigd griffierecht), derhalve op € 4.134,50 in totaal.

2.12.              Het verzoek wordt gemotiveerd betwist. Op stellingen van partijen zal de rechtbank, voor zover relevant, hierna ingaan.

3.        De beoordeling

3.1.                  Bij de beoordeling van het onderhavige verzoek stelt de rechtbank het volgende voorop. De in artikel 1019w e.v. Rv geregelde deelgeschilprocedure is bedoeld om het buitengerechtelijke traject te versterken. De deelgeschilprocedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter te adiëren. De bij de afhandeling van de letsel- en overlijdensschade betrokken partijen krijgen hiermee een extra instrument ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen. De deelgeschilprocedure kan worden gevoerd over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen partijen rechtens geldt ter zake van aansprakelijkheid voor schade door dood of letsel in gevallen dat de beëindiging van dat geschil kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering zoals die zou zijn ingesteld indien de zaak ten principale aanhangig zou zijn gemaakt. De rechterlijke uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden. Zie voor dit alles de memorie van toelichting (kamerstukken II 2007/08, 31518, nr. 3).

3.2.                  Voorts is van belang dat ook de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschil aan de orde kan worden gesteld. Net als bij andere deelgeschillen zal de rechter zich dan moeten afvragen of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de mogelijke totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Deelgeschillen waarvan te verwachten is dat de beantwoording daarvan kostbaar is en veel tijd in beslag zal nemen, bijvoorbeeld omdat uitvoerige bewijsvoering en deskundigenberichten nodig zullen zijn, zullen zich minder snel lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Zie voor dit alles de memorie van toelichting (kamerstukken II 2007/08,31518, nr. 3).

3.3.                 Ten slotte is naar het oordeel van de rechtbank van belang dat niet is uitgesloten dat meerdere deelgeschillen tegelijkertijd ter beslissing worden voorgelegd. Dit mag er echter niet toe leiden dat in wezen een gehele bodemzaak aan de rechter ter beslissing in een deelgeschil wordt voorgelegd.

3.4.                  Volgens het petitum van het verzoekschrift en de onderbouwing daarvan wordt verzocht de aansprakelijkheid van Atrium Medisch Centrum en Centramed vast te stellen, evenals de causaliteit tussen de beweerdelijke tekortkoming(en) en de schade, alsmede de omvang van de schade. In wezen komt dat er dus op neer dat [Verzoekster] een bodemzaak aanhangig heeft gemaakt waarin alle geschillen tussen partijen worden beslecht, en niet een geschil dat door rechterlijke tussenkomst moet wordt beslecht om partijen in staat te stellen hun onderhandelingen over andere geschilpunten voort te zetten.

3.5.                  Voorts is er geen sprake van een deelgeschil, omdat er geen sprake is van gestokte onderhandelingen, die door een beslissing in de onderhavige zaak op gang kunnen worden getrokken. Niet is gebleken dat er tussen partijen al onderhandelingen hebben plaatsgevonden. Het hogergemelde bezoekverslag is geen verslaglegging van onderhandelingen tussen partijen, maar is een door Centramed opgesteld verslag bedoeld om zoveel mogelijk feiten vast te leggen, opdat de herinnering daaraan niet door het verstrijken van de tijd verloren gaat.

3.6.                  Ten slotte is de vermeende schuld van Atrium Medisch Centrum, het causaal verband tussen de schuld en de beweerdelijke schade, als ook ten slotte de schade zo weinig (feitelijk) onderbouwd, dat op zijn minst een uitvoerig onderzoek zou moeten worden uitgevoerd naar deze aspecten, welk onderzoek een omvangrijke tijdsbesteding zou vergen en daarmee de perken van een deelgeschilprocedure ver te buiten gaat.

3.7.                  Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek geen deelgeschil is en dus moet worden afgewezen.

3.8.                 Ten aanzien van de verzochte vergoeding van de buitengerechtelijke kosten en de kosten van de onderhavige procedure overweegt de rechtbank het volgende.

3.9.                  Uit het vorenstaande volgt dat het volstrekt onterecht is geweest de onderhavige zaak als deelgeschilprocedure aanhangig te maken. Dat betekent dat de door [Verzoekster] geclaimde buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten moeten worden afgewezen.

3.10.              Ten aanzien van de kosten van Atrium Medisch Centrum en Centramed overweegt de rechtbank het volgende. Volgens de memorie van toelichting blijven de kosten van een verzekeraar en de beweerdelijke aansprakelijke partij in beginsel voor hun eigen risico, ook indien zij in het deelgeschil in het gelijk worden gesteld. Dit vindt zijn rechtvaardiging in het feit dat de deelgeschilprocedure een voorziening beoogt te bieden in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. In die fase krijgt de verzekeraar – behoudens een zelfstandige onrechtmatige daad of wanprestatie door de benadeelde zelf jegens haar – deze kosten nooit vergoed. Dit is slechts anders indien het onrechtmatig was om een deelgeschilprocedure tegen de verzekeraar in te stellen.

3.11.              Weliswaar was het aanhangig maken van het onderhavige deelgeschil volstrekt onterecht, maar dat betekent niet dat dat aanhangig maken als onrechtmatige daad van [Verzoekster] jegens Atrium Medisch Centrum en Centramed kan worden gekwalificeerd.

4.        De beslissing

De rechtbank: wijst het verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.F.W. Huinen, rechter, en in het openbaar uitgesproken

Deze beschikking is gegeven door mr. J.F.W. Huinen, rechter, en in het openbaar uitgesproken.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey