Rb, deelgeschil: aangepast auto toegewezen, nadere voorschotten (smartengeld) afgewezen
Verzoekster heeft zwaar letsel opgelopen door val door plafond tijdens werk. 1. Nader voorschot boven het reeds betaalde bedrag van € 112.000,- afgewezen. 2. De rechtbank bepaalt dat de verzekeraar gehouden is de meerkosten te vergoeden van een aangepaste auto, met zitplaatsen voor minimaal vier personen en mogelijkheid tot vervoer van de scootmobiel. 3. Smartengeld: ernstig letsel opgelopen aan schouder, wervelkolom en beide benen (41% b.i.); vergelijkbare gevallen in smartengeldgids tussen € 33.815,- en € 56.362,-. De rechtbank is van oordeel dat het onvoldoende aannemelijk is dat verzekeraar aansprakelijk is voor een hoger bedrag aan smartengeld dan het daarop reeds uitgekeerde voorschot van € 50.000,-. Het betoog dat rekening moet worden gehouden met veranderende opvattingen over smartengeld kan aan dat oordeel niet afdoen. 4. Kosten deelgeschil: 6.429,87 (uurtarief € 225,-).
Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
06-08-2019
Datum publicatie
05-09-2019
Zaaknummer
C/03/266465/HA RK 19-152
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Deelgeschil; voorschot?; aangepaste auto; smartengeld.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/266465 / HA RK 19-152
Beschikking bij vervroeging uitgesproken van 6 augustus 2019
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonend te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
advocaat mr. M.H.M. Verbeemen,
tegen
de naamloze vennootschap HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V.,
kantoorhoudend te Rotterdam,
verwerende partij,
advocaat mr. J. Wildeboer.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en HDI genoemd worden.
1
De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure:
–
De kantonrechter van deze locatie heeft bij mondelinge beschikking van 10 juli 2019 de zaak verwezen naar deze kamer van de locatie Maastricht van deze rechtbank die niet belast is met de behandeling van kantonzaken. De beschikking is op 11 juli 2019 op schrift gesteld;
–
De zaak is vervolgens mondeling behandeld door de meervoudige kamer waarbij de door [verzoekster] op voorhand gestuurde productie 7 is geaccepteerd en productie 8 is geweigerd. Partijen hebben op die zitting hun standpunten naar voren gebracht, [verzoekster] mede aan de hand van aantekeningen die zij heeft voorgedragen en overgelegd.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.
2
De feiten
2.1.
[verzoekster] , geboren in 1975, voerde op 9 januari 2007 schoonmaakwerkzaamheden uit in opdracht van haar werkgever Intercession Reinigingsdiensten B.V. in de Stadsschouwburg te Heerlen. Zij stond hierbij op een verlaagd plafond boven de schouwburgzaal. Zij is bij die werkzaamheden door het plafond gezakt en vanaf circa 12 meter hoogte op de vloer van de zaal terechtgekomen en heeft daarbij ernstig letsel opgelopen.
2.2.
Bij vonnis van 31 december 2008 heeft de kantonrechter van deze rechtbank, locatie Sittard-Geleen, voor recht verklaard dat Intercession aansprakelijk is voor de door [verzoekster] ten gevolge van het haar op 9 januari 2007 overkomen bedrijfsongeval geleden en nog te lijden schade. Intercession is bij dat vonnis veroordeeld tot betaling van de kosten en schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet (productie 1 verzoekschrift).
2.3.
HDI is de aansprakelijkheidsverzekeraar van Intercession.
2.4.
Op 5 januari 2011 is Intercession in staat van faillissement verklaard. Per 14 maart 2017 is de rechtspersoon opgehouden te bestaan wegens gebrek aan baten.
2.5.
HDI heeft bij wijze van voorschot op de schadevergoeding in totaal aan [verzoekster] betaald € 162.500,00. Een deel van dit bedrag bestaat uit een voorschot op de materiële schadevergoeding en een deel bestaat uit een voorschot op de immateriële schadevergoeding.
2.6.
In november 2015 heeft de heer [naam 1] , die namens HDI de schaderegeling ter hand heeft genomen, aan [verzoekster] een overzicht doen toekomen getiteld ‘Gedachtegang over de schade op basis van de schadestaat van de belangenbehartiger tot en met april 2013’ (productie 4 verzoekschrift), waarin een optelsom wordt gemaakt van verschillende verschenen en toekomstige schadeposten. Die optelsom sluit op een bedrag van € 257.002,50 inclusief een post immateriële schade van € 50.000,-.
3
Het geschil
3.1.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank (waar [verzoekster] “kantonrechter” heeft gebruikt, is dit overal door de rechtbank verbeterd) op grond van artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) om:
- HDI – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – te veroordelen tot betaling van een aanvullend voorschot op de materiële schade ter hoogte van € 89.502,50;
- te bepalen dat HDI gehouden is te vergoeden de meerkosten van een aangepaste auto, met zitplaatsen voor minimaal vier personen en mogelijkheid tot vervoer van de scootmobiel, zoals in het verzoekschrift omschreven;
- te bepalen dat HDI in verband met de aankoop van de aangepaste auto een aanvullend voorschot zal betalen van € 30.000,00,
- primair HDI – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – te veroordelen tot betaling van € 95.000,00 aan smartengeld, onder aftrek van het voorschot van € 45.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente sinds 9 januari 2007 en onder bepaling dat het voorschot eerst zal strekken ter vergoeding van de wettelijke rente;
subsidiair indien de rechtbank het smartengeld niet zal toewijzen zoals primair verzocht, althans niet meer zal toewijzen dan het door HDI voorgestelde bedrag van € 50.000,00, tot veroordeling van HDI – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – tot betaling van € 5.000,00, zijnde het verschil tussen het door HDI aangeboden bedrag van € 50.000,00 en het als voorschot op het smartengeld betaalde bedrag van € 45.000,00,
- HDI – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – te veroordelen in de (buitengerechtelijke) kosten van dit deelgeschil ad € 6.348,87, te vermeerderen met het griffierecht.
3.2.
[verzoekster] heeft aan haar verzoek het volgende ten grondslag gelegd:
- Uit de door de heer [naam 1] in november 2015 overgelegde staat blijkt dat de door HDI erkende schade, exclusief smartengeld, € 207.002,50 bedraagt. Tot nu toe werd een voorschot betaald van € 162.500,- waarvan € 117.500,- aan materiële schade en € 45.000,- aan immateriële schade. Er is dus in ieder geval nog ruimte voor een aanvullend voorschot aan materiële schade van € 89.502,50 (= € 207.002,50 minus € 117.500,-). Nu [verzoekster] volledig arbeidsongeschikt is geraakt en ervan moet worden uitgegaan dat zij fulltime zou hebben gewerkt (en na de geboorte van haar kind in ieder geval 23 uur per week) is sprake van arbeidsvermogensschade die uitstijgt boven het voorschot.
- en c. De afstand die [verzoekster] nu nog aan één stuk kan lopen (hierna “de loopafstand”) is slechts 200 m en zij moet dus gebruik maken van een scootmobiel. [verzoekster] moet zo goed mogelijk worden hersteld in haar mobiliteit zoals die was voor het ongeval en de door HDI aangedragen alternatieven doen dat niet, maar maken haar afhankelijk. Een aangepaste bus waarin de scootmobiel kan worden vervoerd, kan [verzoekster] in haar mobiliteit herstellen. De kosten van een tweedehands aangepaste bus bedragen naar schatting tussen de € 25.000,- en € 30.000,-.
- Er was sprake van een blijvende invaliditeit van 41% van de gehele mens bij [verzoekster] , welk percentage als gevolg van haar artrose is toegenomen en nog zal toenemen, en het ongeval heeft ernstige gevolgen gehad voor haar manier van leven. Nu naar aanleiding van kritiek uit de wetenschap in de Nederlandse rechtspraak een ontwikkeling valt waar te nemen waarbij hogere smartengelden worden toegekend, heeft [verzoekster] recht op een hoger smartengeld dan al bij wijze van voorschot aan haar is uitgekeerd.
3.3.
- HDI heeft betwist dat het reeds uitgekeerde voorschot ontoereikend zou zijn, nu de verschenen vermogensschade slechts € 69.799,65 bedraagt en HDI aan voorschotten op de vermogensschade € 112.500,- heeft betaald. Voor smartengeld werd niet € 45.000,- uitgekeerd maar € 50.000,-. HDI is thans inmiddels van mening dat de schade van [verzoekster] door verlies van arbeidsvermogen, na verrekening met haar WIA-uitkering, nihil is.
- en c. HDI betwist dat een bus noodzakelijk is om de mobiliteit van [verzoekster] te herstellen, nu goede alternatieven voorhanden zijn (budget voor huren van scootmobiel ter plaatse, aanhangwagen, taxivervoer), terwijl de kosten van de bus niet in redelijke verhouding staan tot het rendement daarvan. Bovendien geldt dat binnen de bevoorschotting door HDI nog voldoende ruimte is voor de aanschaf van de gewenste bus, mede nu bij aanschaf daarvan een besparing optreedt wegens het wegvallen van de gewone auto.
- Het smartengeld dient te worden begroot naar de maatstaven die in het jaar van het ongeval golden. Het gemiddelde van de in vergelijkbare zaken toegewezen bedragen is circa € 42.500, zodat HDI met € 50.000,- ongeveer heeft betaald wat [verzoekster] inclusief wettelijke rente aan smartengeld toekomt.
4
De beoordeling
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat HDI via de band van art. 7:954 BW door [verzoekster] kan worden aangesproken voor de schade die [verzoekster] als gevolg van het ongeval van 9 januari 2007 heeft geleden en zal lijden. Naar het oordeel van de rechtbank staat voldoende vast dat een beslissing op de door [verzoekster] aan de rechtbank voorgelegde geschillen kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Tussen partijen is immers sprake van een principieel verschil van mening over de omvang van de immateriële schade en over de vraag of, en zo ja op welke wijze, [verzoekster] in haar mobiliteit moet worden hersteld. Ook acht de rechtbank aannemelijk dat een beslissing op het verzoek om een aanvullend voorschot kan bijdragen aan een bespoediging van de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Aan het vereiste van art. 1019w lid 1 Rv is daarmee voldaan en de rechtbank komt derhalve toe aan een inhoudelijke beoordeling van hetgeen door [verzoekster] is verzocht.
Aanvullend voorschot op de vermogensschade
4.2.
Tussen partijen is allereerst in geschil welk bedrag als voorschot op het smartengeld en welk bedrag als voorschot op de vermogensschade door HDI aan [verzoekster] is uitgekeerd. HDI heeft in haar verweerschrift aangevoerd dat [verzoekster] op of omstreeks 6 mei 2008 een voorschot heeft ontvangen op het smartengeld van € 30.000,-, op of omstreeks 9 juli 2013 een tweede voorschot op het smartengeld van € 15.000,- en op of omstreeks 9 augustus 2016 een laatste voorschot op het smartengeld van € 5.000,-, waarbij HDI heeft verwezen naar een betalingsverzoek van de heer [naam 1] van 5 augustus 2016 (nr. 38 verweerschrift en de daarbij overgelegde productie 6). [verzoekster] heeft ter zitting dit alles niet voldoende betwist. De rechtbank zal er daarom van uitgaan dat van het totaal uitbetaalde voorschot van € 162.500,- een bedrag van € 50.000,- is uitbetaald als voorschot op het smartengeld en een bedrag van € 112.500,- als voorschot op de vermogensschade.
4.3.
Bij de beoordeling van de vraag of in een deelgeschilprocedure een voorschot op de schadevergoeding moet worden toegekend, zal de rechter onder meer dienen te onderzoeken of voldoende aannemelijk is dat de aansprakelijke persoon voor het bedrag van het verzochte voorschot aansprakelijk is. Het is aan de verzoekende partij om de feiten en omstandigheden te stellen waaruit dit kan blijken (art. 278 jo. 284 en 150 Rv).
4.4.
[verzoekster] heeft haar verzoek in de eerste plaats gegrond op de stelling dat nog voldoende ruimte bestaat tussen het reeds uitgekeerde voorschot op de vermogensschade en de door HDI bij schadestaat van november 2015 erkende vermogensschade. [verzoekster] heeft echter niet met feiten onderbouwd dat en waarom het door de heer [naam 1] opgestelde overzicht van november 2015 een erkenning van schade betreft. In de kop van het document staat vermeld dat het een ‘gedachtegang’ betreft en de opstelling bevat de nodige voorbehouden ten aanzien van de begroting van het verlies van arbeidsvermogen. Het stuk van [naam 1] kan daarom niet worden gezien als meer dan een begroting van de verschillende schadeposten op basis van een ruwe schatting van de reeds verschenen en toekomstige schade in het kader van het bereiken van een regeling. Dat HDI (tenminste) aansprakelijk is voor het bedrag van het reeds verstrekte voorschot en het thans verzochte aanvullende voorschot kan daarom niet met voldoende aannemelijkheid worden opgemaakt uit dit overzicht.
4.5.
[verzoekster] heeft haar verzoek in de tweede plaats gegrond op de stelling dat in de door HDI bij verweerschrift als productie 1 overgelegde schadestaat van 24 juni 2019 bij de post Verlies van arbeidsvermogen “geen” is vermeld, terwijl daarvan wel degelijk sprake is. Het komt de rechtbank als weinig aannemelijk voor dat in het geheel geen sprake zou zijn van verlies van arbeidsvermogen bij [verzoekster] . [verzoekster] heeft echter niet onderbouwd dat het verlies van arbeidsvermogen tenminste € 42.700,35 betreft, dat wil zeggen tenminste het verschil betreft tussen het reeds uitgekeerde voorschot van € 112.500,- en de door HDI bij schadestaat van 24 juni 2019 erkende schade van € 69.799,65. [verzoekster] heeft ook niet gewezen op enige andere schadepost op grond waarvan voldoende aannemelijk is dat HDI aan [verzoekster] een bedrag verschuldigd is dat uitstijgt boven het bedrag dat reeds aan voorschotten is uitbetaald. Hoewel in het algemeen de vermogensschade van een persoon in de situatie van [verzoekster] wel (aanzienlijk) hoger zal zijn dan € 112.500,-, laat dit onverlet dat [verzoekster] in de onderhavige procedure aan de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten heeft verschaft om aan te kunnen nemen dat dit in haar geval ook zo is. De rechtbank zal het verzoek om een aanvullend voorschot op de vermogensschade daarom afwijzen.
Aanschaf aangepaste auto of bus
4.6.
Als uitgangspunt geldt dat [verzoekster] zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin zij zou hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis achterwege was gebleven. Voor het onderhavige geval betekent dit dat zij die kosten vergoed moet krijgen die zij in redelijkheid zal moeten maken om weer net zo mobiel te worden als zij voor het ongeval was.
4.7.
Uit het door [verzoekster] overgelegde rapport van [naam 2] blijkt dat [verzoekster] als gevolg van het ongeval een maximale loopafstand van 200 m heeft en een sterk beperkt tilvermogen. Teneinde [verzoekster] in een aanvaardbaar niveau van mobiliteit te herstellen, zal [verzoekster] in staat moeten worden gesteld om met medeneming van haar scootmobiel te reizen zodat zij zich ter plaatse over afstanden van meer dan 200 m kan bewegen, dit alles met een bepaalde mate van zelfstandigheid. De door HDI voorgestelde oplossingen maken [verzoekster] lang niet zo mobiel als zij voor het ongeval was. Het huren van een scootmobiel op locatie zal immers niet steeds en niet overal mogelijk zijn. Taxi’s en bussen waarin een scootmobiel passen zijn niet steeds beschikbaar en vereisen ook dat elk uitstapje van tevoren wordt gepland. Van de door HDI voorgestelde aanhangwagen kan de rechtbank niet vaststellen of deze oplossing zou voldoen. Het rapport waarnaar HDI verwijst geeft die duidelijkheid ook niet. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de aanschaf van een bus of auto waarin zij haar scootmobiel kan meenemen de meest geschikte manier is om [verzoekster] in een aanvaardbaar niveau van mobiliteit te herstellen. De kosten die met de aanschaf van een dergelijke bus gepaard gaan, acht de rechtbank niet onredelijk gezien de levensduur die een dergelijke bus naar verwachting zal hebben en de zwaarte van het letsel van [verzoekster] . De rechtbank zal derhalve bepalen dat HDI gehouden is de meerkosten te vergoeden van een aangepaste auto, met zitplaatsen voor minimaal vier personen en met de mogelijkheid tot vervoer van een scootmobiel.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank is plaats voor toewijzing van een voorschot ter hoogte van € 30.000,- in verband met de aankoop van de aangepaste auto. Bij de eerdere bevoorschotting door HDI is met deze schadepost immers geen rekening gehouden en [verzoekster] heeft onderbouwd gesteld dat een dergelijke auto tussen de € 25.000,- en € 30.000,- zal kosten. HDI heeft dat ook niet betwist. Hoewel bij de uiteindelijke vaststelling van de omvang van de aansprakelijkheid van HDI rekening moet worden gehouden met de kosten die [verzoekster] ook bij afwezigheid van het ongeval had moeten maken in verband met haar eigen auto, geldt niettemin dat voldoende aannemelijk is dat de schade in verband met het herstel in haar mobiliteit tenminste € 30.000,- zal bedragen, gezien de lange tijd waarin die schade (in verband met haar leeftijd van nu 44 jaar) naar verwachting nog zal optreden. Daar komt bij dat door HDI niets is gesteld omtrent enig restitutierisico en het voor [verzoekster] van groot belang is dat zij op korte termijn een aangepaste auto kan aanschaffen. HDI heeft nog opgemerkt dat dit bedrag moet worden verrekend met hetgeen HDI aan bevoorschotting al teveel heeft betaald. In het door HDI uitbetaalde voorschotbedrag van € 112.500,- is namelijk volgens haar een hoger bedrag aan verlies aan arbeidsvermogen meegerekend dan € 30.000,-. HDI is nu van mening dat een dergelijk verlies niet bestaat, zodat zij mag verrekenen. Dit beroep op verrekening slaagt niet. Ook HDI heeft, gezien het door de heer [naam 1] opgestelde overzicht, voorshands in ieder geval rekening gehouden met de mogelijkheid dat [verzoekster] door het ongeval inkomensverlies zou lijden. Het is thans, mede gelet op het bestaan van die door HDI voorshands aanwezig geachte mogelijkheid, op dit moment niet zodanig zeker dat [verzoekster] minder inkomensverlies zal lijden dan haar al op voorschotbasis is uitgekeerd, dat die post nu al verrekend zou kunnen worden. Dat kan in beginsel pas bij de definitieve schadeberekening.
4.9.
De rechtbank begrijpt het verzoek onder c. zo dat [verzoekster] verzoekt tot veroordeling van HDI tot betaling van een voorschot van € 30.000,- (en niet slechts tot een daartoe strekkende verklaring voor recht). De rechtbank zal, gezien bovenstaande, HDI veroordelen tot betaling van dit voorschot en zal deze beschikking in zoverre ambtshalve (ex art. 288 Rv) uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Smartengeld
4.10.
Bij de begroting van immateriële schade die een persoon als gevolg van lichamelijk letsel heeft opgelopen dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor die persoon. De rechter dient bij zijn begroting ook te letten op de bedragen die door de Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, en de sinds de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding. De rechter kan daarbij letten op de ontwikkelingen in ander landen met betrekking tot toegekende bedragen, maar deze ontwikkelingen zijn niet beslissend voor de in Nederland toe te kennen bedragen.
4.11.
[verzoekster] heeft op jonge leeftijd, zij was ten tijde van het ongeval 31 jaar, ernstig letsel opgelopen aan haar linker schouder, haar wervelkolom en beide benen en er is bij haar sprake van een blijvende invaliditeit van 41% van de gehele mens. In de door partijen genoemde, vergelijkbare zaken (nrs. 111, 114, 121, 122 en 124 van de Smartengeldgids 2019) zijn, rekening houdend met de geldontwaarding, bedragen aan smartengeld toegekend van respectievelijk € 33.815,-, € 36.152,-, € 49.928,-, € 51.042,- en € 56.362,-. De rechtbank is van oordeel dat het onvoldoende aannemelijk is dat HDI aansprakelijk is voor een hoger bedrag aan smartengeld dan het daarop reeds uitgekeerde voorschot van € 50.000,-, gezien de in de vergelijkbare zaken toegekende bedragen. Het betoog van [verzoekster] dat rekening moet worden gehouden met veranderende opvattingen over smartengeld kan aan dat oordeel niet afdoen. Van een daadwerkelijke verandering in de rechtsopvatting is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende sprake. Maar ook als daarvan wel sprake zou zijn, geldt dat daarmee niet zonder meer aannemelijk is dat HDI aansprakelijk zou zijn voor een hoger bedrag aan smartengeld dan het daarop reeds uitgekeerde voorschot. [verzoekster] zelf verwijst immers in dat kader alleen naar een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin het smartengeld met 10% is verhoogd naar aanleiding van de kritiek in de literatuur over te lage smartengeldbedragen. Van een ontwikkeling waarbij ruim twee keer zo hoge bedragen aan smartengeld zouden moeten worden uitgekeerd, zoals [verzoekster] lijkt te willen betogen, is in ieder geval geen sprake en een dergelijke, ingrijpend veranderde rechtsopvatting zou in verband met de rechtszekerheid niet zonder meer met terugwerkende kracht kunnen worden toegepast op schade veroorzaakt door een anterieur ongeval. De slotsom is dat de rechtbank het primaire verzoek onder d. zal afwijzen. Gezien rov. 4.2, geldt hetzelfde voor het subsidiaire verzoek onder d.
De kosten
4.12.
HDI heeft gesteld dat [verzoekster] geen, althans geen volledige vergoeding van de kosten van het deelgeschil moet ontvangen, omdat dat gezien de ingestelde vorderingen, de verweren, het feit dat dit deelgeschil niet bijdraagt aan het bereiken van een vaststellingsovereenkomst en de alternatieven die voor dit deelgeschil bestonden, niet redelijk zou zijn.
4.13.
In een deelgeschilprocedure dient de rechtbank steeds de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt, te begroten. Dat is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Uit bovenstaande volgt dat de procedure niet volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. De rechtbank zal daarom overgaan tot begroting van de redelijke kosten aan de zijde van [verzoekster] .
4.14.
[verzoekster] heeft haar kosten begroot op € 6.348,87, gebaseerd op een uurtarief van € 225,- (excl. kantoorkosten en btw), 12 uren werk voor het opstellen van het verzoekschrift, alsmede 10 uren voor het voorbereiden van de zitting, de reistijd en de nabespreking. HDI heeft tegen het uurtarief en de kantoorkosten geen bezwaar geuit. Wel verzet zij zich tegen de omvang van het aantal uren. De rechtbank acht de begroting van [verzoekster] alleszins redelijk, gezien de omvang van het geschil en de tijd die gemoeid is geweest met de zitting en de daarmee gepaard gaande reistijd. De kosten aan de zijde van [verzoekster] worden derhalve begroot op € 6.429,87 (= € 6.348,87 vermeerderd met € 81,- griffierecht). De rechtbank zal HDI in deze kosten veroordelen overeenkomstig het verzoek daartoe van [verzoekster] .
5
De beslissing
De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat HDI gehouden is te vergoeden de meerkosten van een aangepaste auto, met zitplaatsen voor minimaal vier personen en mogelijkheid tot vervoer van de scootmobiel, zoals in het verzoekschrift omschreven;
5.2.
veroordeelt HDI tot betaling aan [verzoekster] van een aanvullend voorschot van
€ 30.000,- in verband met de aankoop van de aangepaste auto;
5.3.
veroordeelt HDI tot betaling aan [verzoekster] van de kosten van dit deelgeschil, begroot op € 6.429,87;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de beslissingen in rov. 5.2 en rov. 5.3;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.R. Sijmonsma, mr. I.M. Etman en mr. W. Loof en in het openbaar uitgesproken.
Type:WL