Rb, deelgeschil: causaal verband beperkingen en ongeval, deskundigenonderzoek door arbeidsdeskundige
Ongeval 2014, destijds 15-jarige VMBO-scholiere wordt op fiets aangereden. Hoofdpijn, nekklachten, psychische klachten, WIA-uitkering. Op gezamenlijk verzoek zijn expertise verricht door neuroloog, neuropsycholoog en verzekeringsarts. Benadeelde vraagt verklaring voor recht dat klachten en beperking in causaal verband staan met het ongeval. De rechtbank oordeelt dat een gezamenlijke opdracht aan een arbeidsdeskundige, die zijn onderzoek zal moeten verrichten op basis van de bevindingen van de neuroloog, neuropsycholoog en de verzekeringsarts de volgende stap is in de schadeafwikkeling.
ECLI:NL:RBGEL:2021:3385, Rechtbank Gelderland, C/05/385703 / HZ RK 21-12 (rechtspraak.nl)
ECLI:NL:RBGEL:2021:3385
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
01-07-2021
Datum publicatie
16-07-2021
Zaaknummer
C/05/385703 / HZ RK 21-12
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Deelgeschil. Vaststelling causaal verband tussen klachten, beperkingen en ongeval. Nader arbeidsdeskundig onderzoek vereist naar restverdiencapaciteit. Geen beslissing over looptijd van de schade.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rekestnummer: C/05/385703 / HZ RK 21-12
Beschikking van 1 juli 2021
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. J.H. Lefers te Eibergen,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verweerster,
advocaat mr. P.J. Klein Gunnewiek te Utrecht.
1De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
–
het verzoekschrift
–
het verweerschrift
–
de mondelinge behandeling waarvan aantekeningen zijn gemaakt door de griffier.
2De feiten
2.1.
Op 11 maart 2014 heeft in Winterswijk een ongeval plaatsgevonden waarbij [eiseres] – toen 15 jaar – als fietser is aangereden door een auto. De auto die haar aanreed is voor aansprakelijkheid op grond van de WAM verzekerd bij ASR.
2.2.
Op het vragenformulier dat ASR op 25 maart 2014 aan [eiseres] heeft gestuurd, heeft [eiseres] op 31 maart 2014 ingevuld dat haar letsel bestaat uit letsel aan nek, knie en rug en dat haar klachten bestaan uit een pijnlijke nek en rug.
2.3.
[eiseres] heeft na het ongeval twee weken rust genomen en is daarna weer gestart met school – derde jaar VMBO BL richting consumptief – en met haar bijbaan als vakkenvuller en servicebaliemedewerker bij Jumbo.
2.4.
ASR heeft op 1 oktober 2014 de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.
2.5.
In oktober 2014 is [eiseres] gestopt met haar bijbaan bij Jumbo.
2.6.
Op 2 december 2014 heeft er een intakegesprek plaatsgevonden waarbij [eiseres] , haar moeder, mr. Lefers en [de heer A] namens ASR (hierna: [de heer A] ) aanwezig waren. In het gespreksverslag is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Letsel
–
Hersenschudding / hoofdpijn
–
Nek- / rugklachten
–
Kneuzingen pols, heup, knie (rechts)
(…)
Actueel
–
Betrokkene heeft dagelijks pijn in nek en hoofd. Betrokkene heeft al moeite met opstaan. Vervolgens gaat het even goed, maar na een paar uur belasting komen de nekklachten op, die doortrekken naar het achterhoofd.
–
De nek is links / rechts goed, maar omhoog / omlaag kost moeite. Stijf.
–
Qua hoofdpijn is de pijn “achter de ogen” verminderd.
–
Schouders en armen zijn volledig (normaal) functioneel. Alleen bij bovenhandse- / gestrekte belasting (over)spannen de nekspieren.
–
De rug geeft klachten van stijfheid.
–
Kneuzingenpols, heup en knie (rechts) zijn regulier hersteld.
–
Qua mobiliteit gaan lopen en fietsen goed. Betrokkene is gestopt met hardlopen en doet niet mee met gymnastiek op school.
–
Het slapen gaat inmiddels beter. De kortdurende Diazepam heeft slaapproblemen doorbroken.
(…)”
2.7.
In maart 2015 is [eiseres] opnieuw bij Jumbo in dienst getreden.
2.8.
In september 2015 is [eiseres] – nadat zij in dat jaar is geslaagd voor haar VMBO – gestart met een vervolgopleiding MBO niveau 2 (BBL), Detailhandel. In het kader van deze opleiding gaat [eiseres] één dag in de week naar school en loopt zij stage voor 20 tot 30 uur per week bij Plus Supermarkt.
2.9.
Op 25 september 2015 vindt een vervolgbezoek plaats, waarbij de moeder van [eiseres] , mr. Lefers en [de heer A] aanwezig zijn, maar [eiseres] afwezig is. In het gespreksverslag is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Letsel
–
Hersenschudding / hoofdpijn
–
Nek- / rugklachten
–
Kneuzingen pols, heup, knie (rechts)
–
Psychische klachten >> manifest in 2015
(…)
Actueel
–
Nekklachten zijn er altijd. Daarbij noemt moeder uitstraling (uitvalsverschijnselen) in armen en benen. Dit laatste kan ik niet plaatsen, temeer ik in december 2014 rapporteerde: Schouders en armen zijn volledig (normaal) functioneel. Alleen bij bovenhandse- / gestrekte belasting (over)spannen de nekspieren. Er is ten aanzien van de nek geen aanvullend onderzoek meer geweest. BBH herhaalt ook de tendomyogene klachten.
–
Mentaal is betrokkene ondertussen “een stuk sterker”. Betrokkene functioneert op school en stage, maar het “uitgaansleven” is nog beperkt. Vanwege de aanhoudende nekklachten ventileert moeder de angst voor hernieuwde neerwaartse spiraal. Risico op terugval.
–
Aan de ogen geen afwijkingen. Betrokken draagt dagelijks de prismabril, hetgeen “de druk achter de ogen”/ hoofdpijnklachten ten goede komt.
–
Betrokkene is normaal mobiel, lopend en op de fiets. Ook normale verkeersdeelname.
(…)
Pre-existente / Ongevalsvreemde factoren
(…)
Ik heb nu (25-09-2015) expliciet gevraagd of er andere factoren zijn (geweest), die de psychische / depressieve klachten (mede) kunnen verklaren. Dit is volgens moeder niet aan de orde. (…)”
2.10.
Op 27 januari 2017 is [eiseres] , op gezamenlijk verzoek van partijen, onderzocht door [Neuroloog] (hierna: “ [Neuroloog] ”). In zijn definitief rapport van 29 maart 2017 staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(…) Klinische diagnose:
Er is bij betrokkene sprake van status na hoog energetisch trauma met differentiaaldiagnostisch een mild postcommotioneel syndroom dan wel cognitieve klachten secundair bij chronisch geworden pijnsyndroom in combinatie met posttraumatische nek- en hoofdpijnklachten waarbij bij de differentiaaldiagnose nog aan een WAD graad 2 kan worden gedacht. Ten aanzien van de cognitieve problemen kunnen ook stemmingsklachten een rol spelen. (…)”
En bij de beantwoording van de vragen:
“(…) Consistentie
(…)
Antwoord:
- Er is op hoofdlijnen een samenhang wanneer het gaat om informatie verkregen van betrokkene en de feiten uit het dossier. In essentie geldt dit ook voor de onderzoeksbevindingen. (…)”
Beperkingen
Antwoord:
Ten aanzien van de beperkingen geldt dat neuropsychologisch onderzoek relevant is. Op basis van het pijnsyndroom is er bij ontbreken van een neurologisch substraat geen sprake van beperkingen volgens de NVvN richtlijnen voor wat betreft het vakgebied van de neurologie.
Medische eindsituatie
(…)
Antwoord:
- Ik acht de huidige toestand van betrokkene zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is en verwacht in de toekomst gen verandering voor wat betreft het vakgebied van e neurologie.
(…)
Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval
(…)
Antwoord:
- Ten aanzien van de anamnese en het dossier heb ik geen reden aan te nemen dat zij klachten die nu aan de orde zijn zou hebben ontwikkeld wanneer haar het ongeval niet was overkomen hetgeen niet betekent dat ik daarmee voor alle klachten een substraat kan aangeven. Er is een relatie in tijd. (…)”
2.11.
In juni 2017 behaalt [eiseres] haar MBO diploma BL Detailhandel (niveau 2). Gedurende en in het kader van deze opleiding werkte [eiseres] in een parfumeriezaak, een supermarkt en in een schoenenwinkel (Oxener). Na het afronden van haar opleiding is [eiseres] in de schoenenwinkel blijven werken. Per 1 augustus 2017 had [eiseres] een arbeidsovereenkomst met de schoenenwinkel voor minimaal 25,5 en max. 38 uur per week.
2.12.
Re-integratiedeskundige [re-integratiedeskundige ] (hierna: “ [re-integratiedeskundige ] ”) heeft vervolgens van partijen gezamenlijk de opdracht gekregen om [eiseres] te begeleiden bij het vinden van passend werk. In zijn eerste verslag van 19 februari 2018 vermeldt [re-integratiedeskundige ] , onder meer, dat [eiseres] tijdens haar VMBO-basis opleiding de wens had om kapper te worden, en dat haar tweede voorkeur uitging naar fitnessinstructrice. Op grond van eczeemklachten en het chronisch pijnsyndroom kon [eiseres] beide niet realiseren. De ambitie van [eiseres] vervolgens, om filiaalmanager te worden, heeft zij terzijde geschoven. Tegenover [re-integratiedeskundige ] heeft [eiseres] aangegeven een functie als tandartsassistente (combinatie leren en werken) na te willen streven, waarin zij van harte ondersteund wordt door [re-integratiedeskundige ] . Dit betekent dat [eiseres] haar werk als schoenenverkoopster op relatief korte termijn wil beëindigen, mits het lukt om een passende werkplek elders te vinden. Haar huidige werk ervaart [eiseres] als belastend en zij ziet er geen toekomst voor zichzelf op langere termijn. [re-integratiedeskundige ] adviseert een psychologisch loopbaanonderzoek door Bureau Streefkerk.
2.13.
Op 20 april 2018 heeft register psycholoog NIP [psycholoog] van Bureau Streefkerk (hierna: “ [psycholoog] ”), na daartoe van beide partijen verkregen opdracht, een psychologisch onderzoek naar [eiseres] uitgebracht , gericht op haar loopbaan/ontwikkeling. In zijn rapport staat, onder meer, vermeld dat de resultaten van het capaciteitenonderzoek (ver) beneden gemiddeld liggen ten opzichte van het MBO (4)-niveau, dat nodig is voor de opleiding tot tandartsassistente. [psycholoog] spreekt de verwachting uit dat [eiseres] makkelijker in de praktijk dingen leert dan in een opleiding. Het theoretische stuk van de opleiding tot tandartsassistente zal [eiseres] moeite kosten. Het is twijfelachtig of zij de concentratie en energie daarvoor kan opbrengen, maar ook of zij de stof wel snel genoeg zich eigen kan maken. Daarom zal [eiseres] zich het beste kunnen richten op functies die bij haar opleidingsniveau passen en waar zij dankzij haar werkervaring al veel van weet. [psycholoog] noemt in dat kader medewerker inkoop of verkoop binnendienst, receptioniste of medewerker afsprakenbureau of medewerker planning.
2.14.
Op 2 februari 2018 is [eiseres] , wederom op gezamenlijk verzoek van partijen en op advies van [Neuroloog] , onderzocht door klinisch neuropsycholoog [neuropsycholoog] (hierna: “ [neuropsycholoog] ”). In zijn definitieve rapport van 27 juni 2018 staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(…) 1. Zijn er stoornissen aantoonbaar in het mentale functioneren, het taalgebruik, de regulatie van emoties en gedrag of in de helderheid van het bewustzijn?
- Is het aannemelijk dat de aangetoonde stoornissen veroorzaakt worden door een hersenbeschadiging als gevolg van het doorgemaakte ongeval op 11-03-2014?
- Zijn er wellicht andere oorzaken dan die bepaalde gebeurtenis of aandoening (al dan niet er mee samenhangend) die de verklaring kunnen vormen voor de aangetoonde stoornissen?
- Indien de aangetoonde stoornissen kunnen worden toegeschreven aan een ten gevolg van de genoemde gebeurtenis of aandoening ontstane hersenbeschadiging, welke zijn dan de beperkingen in het functioneren die daardoor zijn ontstaan?
(…)
In antwoord op uw vragen:
Ad 1. Bij een 19-jarige vrouw met intact bewustzijn en premorbide laaggemiddelde intelligentie met bijpassende schoolse vaardigheden is er bij formeel cognitief functie-onderzoek sprake van matig tot ernstig verminderd cognitief functioneren in het bijzonder bij tests die een beroep doen op concentratie en, in het bijzonder, leren en (werk)geheugen. De desbetreffende (hetero)anamnestische klachten kunnen worden geobjectiveerd. Voorts is er sprake van aanpassings-/acceptatieproblematiek met kenmerken van depressie en angst.(…)
Ad 2,3. Er is een evidente relatie tussen het ongeval op 11-03-2014 en het ontstaan van de hinderlijke klachten en beperkingen op mentaal en somatisch gebied dat door betrokkene sindsdien wordt ervaren en door zorgprofessionals consistent in haar dossier wordt benoemd. Al met al ben ik van mening dat de cognitieve stoornissen van betrokkene dienen te worden gezien als secundair zijnde aan een chronisch pijnsyndroom waarbij (chronische) acceptatie-/aanpassingsproblematiek met kenmerken van depressie en angst versterkend zijn. (Lichte) hersenschade als bijdragende factor kan op basis van het neuropsychologisch onderzoek niet geheel worden uitgesloten of bevestigd, maar lijkt gezin het ontbreken van intracraniële afwijkingen bij CT niet waarschijnlijk.
A 4. (…) Het bijbehorende percentage invaliditeit / impairment is aan u de neuroloog. (…)”
2.15.
[Neuroloog] heeft naar aanleiding van het rapport van [neuropsycholoog] aanvullend gerapporteerd op 28 juni 2018. In antwoord op de vraag (g.) naar de mate van functieverlies (impairment) antwoordt [Neuroloog] dat “[h]et definitieve percentage functieverlies voor wat betreft het vakgebied van de neurologie (…) op basis van het chronisch geworden pijnsyndroom volgens de AMA Guides 6e editie sprake [is] van 1% BIGP.” Het antwoord op de vraag naar de beperkingen (h.) luidt thans dat “[o]p basis van het pijnsyndroom (…) er bij ontbreken van een neurologisch substraat geen sprake [is] van beperkingen volgens de NVvN richtlijnen voor wat betreft het vakgebied van de neurologie.”
2.16.
Op voorstel van [re-integratiedeskundige ] en na akkoord van ASR is [coach eiseres] (hierna: “ [coach eiseres] ) als coach voor [eiseres] ingeschakeld ter ondersteuning bij verwerking en acceptatie. Kort daarop, op 8 oktober 2018, heeft [eiseres] zich ziek gemeld bij haar werkgever Oxener.
2.17.
Op 11 januari 2019 rapporteert [re-integratiedeskundige ] dat de functie van verkoopster bij Oxener als niet passend voor [eiseres] beschouwd dient te worden en dat alternatieven bij de eigen werkgever niet voorhanden zijn. Op dat moment werkt [eiseres] , in het kader van haar
re-integratie, twee uur per dag, alleen op doordeweekse dagen.
2.18.
Verzekeringsarts [verzekeringsarts] (hierna: “ [verzekeringsarts] ”) heeft vervolgens op gezamenlijk verzoek van partijen een deskundigenonderzoek verricht bij [eiseres] . In zijn verzekeringsgeneeskundig rapport van 24 januari 2019 staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“Ondergetekende is van mening dat gezien het persisterend consistente klachtenpatroon en de hierbij ervaren beperkingen in combinatie met de door expertiserend neuroloog en expertiserend neuropsycholoog vermelde diagnoses en de eigen [onderzoeksbevindingen] patiënte is aangewezen op arbeid /activiteiten waarbij beperkingen gelden met betrekking tot zware statische dan wel dynamische belasting van de nekschouderregio.
Er gelden dan ook beperkingen met betrekking tot duwen, dragen, bovenhands werken, tillen, trekken etc..
Ten gevolge van de cognitieve klachten en de bij neuropsychologisch onderzoek geobjectiveerde beperkingen is ondergetekende van mening dat patiënte is aangewezen op arbeid /activiteiten waarbij beperkingen gelden met betrekking tot concentreren, verdelen van aandacht, herinneren, hoge tijdsdruk, ontbreken van structuur, activiteiten / werkzaamheden in een lawaaierige omgeving.
Met betrekking tot het concentreren moet patiënte nadat zij zich gedurende 30 minuten heeft moeten concentreren op complexe materie de mogelijkheid (…) hebben zich gedurende 10 -15 minuten met weinig concentratie vergende activiteiten bezig te houden.
Met betrekking tot het verdelen van de aandacht moet patiënte nadat zij gedurende 30 minuten haar aandacht over meerdere informatiebronnen heeft moeten verdelen de mogelijkheid hebben gedurende 10 – 15 minuten haar aandacht op 1 informatiebron te richten. Daarnaast moet patiënte de mogelijkheid hebben notities te maken teneinde de continuïteit van het handelen te waarborgen.
Verder is patiënte aangewezen op arbeid / activiteiten waarin goed structuur (…) is aan te brengen. Tevens dienen de werkzaamheden / activiteiten in en rustige niet lawaaierige omgeving plaats te vinden.
Daarnaast is ondergetekende van mening dat ten gevolge van de klachten passend bij een chronisch pijnsyndroom en de hierbij aanwezige vermoeidheidsklachten er aanleiding is een restrictie met betrekking tot het arbeids- / activiteitenpatroon van toepassing te achten inhoudende maximaal 8 uur per dag, 40 uur per week, waarbij nachtdiensten vermeden dienen te worden. (…)”
De vraag (2a.) of er volgens de verzekeringsarts beperkingen zijn die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook verwacht hadden kunnen worden als de schade veroorzakende gebeurtenis [eiseres] niet was overkomen, beantwoordt [verzekeringsarts] ontkennend.
Op de vraag (4.) of er van de zijde van de verzekeringsarts nog aanvullingen zijn, antwoordt [verzekeringsarts] het volgende:
“Bij lichamelijk onderzoek is er sprake van wat overgewicht. Daarnaast sluit ondergetekende niet uit dat er sprake is van een matige conditie van het cardiopulmonale apparaat en van het houdings- en bewegingsapparaat.
Ingeval een toename van deze conditie gerealiseerd kan worden, kan dit wellicht aanleiding zijn voor een afname van de klachten en beperkingen.
Overwogen kan dan ook worden patiënte een keer te laten beoordelen in en sportmedisch adviescentrum en afhankelijk van de resultaten dan een therapievoorstel te doen.”
2.19.
In reactie op het concept-verzekeringsgeneeskundig rapport heeft arts-medisch adviseur van de advocaat van [eiseres] , [arts/medisch adviseur] (hierna: “ [arts/medisch adviseur] ) [verzekeringsarts] nog gevraagd of in verband met de verhoogde slaapbehoefte vanwege de pijnklachten een zwaardere urenbeperking geïndiceerd was. [verzekeringsarts] heeft daarop als commentaar gegeven dat hij op basis van de informatie aangeleverd door de verschillende behandelaars, expertiserend neuroloog en eigen onderzoeksbevindingen onvoldoende onderbouwing heeft om een zwaardere restrictie met betrekking tot het activiteiten/arbeidspatroon geïndiceerd te achten.
2.20.
Nadat [eiseres] haar werkzaamheden bij Oxener in januari 2019 heeft opgebouwd tot 6 uur per week, is [eiseres] begin maart 2019 volledig uitgevallen voor haar werk. Op 1 augustus 2019 is de arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en Oxener geëindigd.
2.21.
Vanaf 7 november 2019 is [eiseres] , in het kader van een proefplaatsing, gestart als gastvrouw in een zorginstelling, voor 10 uur per week.
2.22.
In een brief van 2 juni 2020, heeft mr. Lefers namens [eiseres] bij ASR aandacht gevraagd voor het verlies aan verdienvermogen van [eiseres] en heeft hij, om de schade van [eiseres] na het ongeval in beeld te brengen, twee scenario’s geschetst, te weten:
Na BBL-traject bij Oxener in september 2017 niet parttime maar fulltime (40 uur per week) in (vaste) dienst als verkoopster
na BBL-traject vervolgopleiding, te weten Filiaalmanager BBL (drie jaar) op het ROC Aventus te [plaatsnaam] (één dag/week naar school, resterende dagen fulltime werken).
Namens [eiseres] is daarbij voorgesteld beide scenario’s uit te laten rekenen.
2.23.
Bij beslissing van het UWV van 23 augustus 2020 is aan [eiseres] met ingang van 5 oktober 2020 een WIA-uitkering op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid (IVA) toegekend. De onderliggende sociaal-medische beoordeling van 18 augustus 2020 van de verzekeringsarts van het UWV vermeldt, voor zover hier van belang, dat bij [eiseres] sprake is van een stoornis en dat zij verminderde functionele mogelijkheden heeft als gevolg van ziekte of gebrek overeenkomstig de functionele mogelijkhedenlijst. In het ter zake opgemaakte arbeidsdeskundig rapport van 26 augustus 2020 staat dat [eiseres] 100% arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA. Uit de Kritische Functionele Mogelijkheden Lijst van 13 augustus 2020 blijkt dat er sprake is van zeer veel beperkingen, waaronder een urenbeperking van 4 uur per dag (20 uur per week).
2.24.
Op 1 oktober 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen partijen en [re-integratiedeskundige ] . Op 2 oktober 2020 heeft [re-integratiedeskundige ] hiervan verslag gedaan en onderbouwd waarom het volgens hem niet mogelijk is voor [eiseres] om op basis van het rapport van [verzekeringsarts] passend werk voor 40 uur per week te vinden.
3Het verzoek en het verweer
3.1.
[eiseres] verzoekt de rechtbank om bij beschikking, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat er causaal verband is tussen de huidige klachten en beperkingen van [eiseres] en het ongeval van 11 maart 2014, althans een beslissing die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
- te oordelen dat het verlies aan verdienvermogen van [eiseres] dient te worden becijferd op basis van de door haar genoten inkomsten na ongeval, bestaande uit loon uit werk, uitkeringen en de thans ontvangen WIA-uitkering, afgezet tegen de situatie zonder ongeval, waarbij voor dit laatste dient te worden uitgegaan van één van de twee scenario’s die in de brief van mr. Lefers van 2 juni 2020 staan vermeld, althans een beslissing die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
- te oordelen dat in redelijkheid het verlies aan verdienvermogen van [eiseres] dient te worden gecompenseerd door ASR vanaf datum van het ongeval tot aan datum pensioen van [eiseres] , althans een beslissing die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
- ASR te veroordelen in de kosten van het deelgeschil.
3.2.
[eiseres] legt aan deze verzoeken, bezien tegen de achtergrond van de vastgestelde feiten, het volgende te grondslag.
[eiseres] is van mening dat haar klachten en beperkingen, zoals die zijn vastgesteld door [Neuroloog] , [neuropsycholoog] , [verzekeringsarts] en de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het UWV in causaal verband staan tot het ongeval. Er is sprake van een medische eindsituatie, zodat haar schade – voornamelijk bestaande uit verlies aan verdienvermogen – kan worden afgewikkeld. Omdat de situatie van [eiseres] niet beter zal worden, moet er worden uitgegaan van het verlies aan verdienvermogen tot aan haar pensioen op basis van één van de door mr. Lefers geschetste situaties zonder ongeval.
3.3.
ASR heeft de rechtbank verzocht de verzoeken af te wijzen. Ten aanzien van het verzoek onder 3.1. a. heeft ASR verzocht om causaal verband vast te stellen tussen de klachten en beperkingen, zoals die zijn geduid door de expertiserend neuroloog [Neuroloog] , neuropsycholoog [neuropsycholoog] en verzekeringsarts [verzekeringsarts] .
Op de inhoud van het verweer zal zo nodig hierna worden ingegaan.
4De beoordeling
4.1.
Aan de orde is in de eerste plaats of causaal verband, in de zin van condicio sine qua non-verband, bestaat tussen de huidige gezondheidsklachten van [eiseres] en het verkeersongeval, zoals [eiseres] stelt en ASR betwist. De stelplicht en bewijslast daarvan rusten op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv in beginsel op [eiseres] , die daaraan immers het rechtsgevolg koppelt dat ASR als verzekeraar van de aansprakelijke bestuurder de gestelde uit die klachten en de daardoor veroorzaakte beperkingen voorvloeiende schade dient te vergoeden.
4.2.
[eiseres] verzoekt voor recht te verklaren dat ‘de huidige klachten en beperkingen’ in oorzakelijk verband staan tot het ongeval. Ter zitting heeft [eiseres] haar verzoek op dit punt nader toegelicht en aangevoerd dat zij niet alleen doelt op de klachten en beperkingen zoals door [Neuroloog] , [neuropsycholoog] en [verzekeringsarts] vastgesteld, maar ook op de klachten en beperkingen die het UWV aan haar beslissing tot toekenning van een WIA uitkering ten grondslag heeft gelegd. De verzekeringsarts van het UWV heeft meer beperkingen geduid en komt, anders dan [verzekeringsarts] die concludeert tot een urenbeperking van 8 uur per dag (40 uur per week), op basis van haar onderzoek uit op een urenbeperking van 4 uur per dag (20 uur per week). ASR heeft het causaal verband tussen het ongeval en de door [Neuroloog] , [neuropsycholoog] en [verzekeringsarts] geduide klachten en beperkingen erkend. ASR heeft betwist dat de door het UWV vastgestelde klachten en beperkingen in causaal verband staan tot het ongeval.
4.3.
[Neuroloog] , [neuropsycholoog] en [verzekeringsarts] hebben op gezamenlijk verzoek van partijen expertises verricht. Als uitgangspunt geldt daarom dat partijen gebonden zijn aan deze deskundigenberichten, tenzij er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan tegen deze berichten. Hiervan is onder meer sprake wanneer de deskundigenberichten niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica. [eiseres] heeft niet gesteld (en ASR evenmin) dat dit laatste aan de orde is, hetgeen betekent dat partijen aan deze deskundigenberichten zijn gebonden. Partijen hebben op gezamenlijk verzoek [verzekeringsarts] verzocht om – kort gezegd – de beperkingen van [eiseres] vast te stellen. De door het UWV vastgestelde beperkingen dienen ter vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van [eiseres] in de zin van de sociale verzekeringswetten. Het is vaste rechtspraak dat uit de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de sociale verzekeringswetten niet zonder meer kan worden afgeleid dat sprake is van schade in de zin van verlies aan verdienvermogen als gevolg van een onrechtmatigde daad. De regels die gelden voor de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de WIA komen immers niet overeen met de normen waaraan een vordering vanwege verlies aan verdienvermogen in een onrechtmatige daad actie dient te worden getoetst. Alleen daarom al zal van de door het UWV vastgestelde klachten en beperkingen niet voor recht worden verklaard dat deze in causaal verband staan tot het ongeval. Dat geldt in dit geval te meer omdat het medisch onderzoeksverslag van de verzekeringsarts van het UWV ontbreekt, waardoor ook de medische onderbouwing en een overzicht van de medische informatie, waarover de verzekeringsarts kon beschikken tijdens het onderzoek, ontbreken.
Dit leidt ertoe dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de klachten en beperkingen zoals vastgesteld door [Neuroloog] , [neuropsycholoog] en [verzekeringsarts] in causaal verband staan tot het ongeval van 11 maart 2014.
4.4.
Op basis van de hiervoor vastgestelde causale beperkingen, zou een expertise door een arbeidsdeskundige ter vaststelling van de restverdiencapaciteit de volgende aangewezen stap in het proces van schadeafwikkeling zijn. [eiseres] heeft op dit punt aangevoerd dat arbeidsdeskundige [re-integratiedeskundige ] op gezamenlijk verzoek is ingeschakeld en dat zijn bevindingen als zodanig kunnen worden betrokken bij de beoordeling van de restverdiencapaciteit.
ASR heeft dit standpunt gemotiveerd betwist.
4.5.
De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar standpunt. Hoewel [re-integratiedeskundige ] zijn werkzaamheden op gezamenlijk verzoek van partijen heeft verricht, was de opdracht aan [re-integratiedeskundige ] gericht op de re-integratie van [eiseres] in het arbeidsproces en niet op het vaststellen van het resterend verdienvermogen van [eiseres] op basis van de door [verzekeringsarts] vastgestelde beperkingen. De bevindingen van [re-integratiedeskundige ] kunnen naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet als uitgangspunt worden genomen voor de vaststelling van de restverdiencapaciteit van [eiseres] .
4.6.
Zoals door de rechtbank ter zitting reeds is overwogen, is een gezamenlijke opdracht aan een arbeidsdeskundige, die zijn onderzoek zal moeten verrichten op basis van de bevindingen van [Neuroloog] , [neuropsycholoog] en [verzekeringsarts] , de volgende stap in de schadeafwikkeling. Ter zitting heeft (ook) [eiseres] zich bereid verklaard daaraan haar medewerking te verlenen.
4.7.
Zonder arbeidsdeskundige expertise, kunnen de verzoeken van [eiseres] onder 3.1 b. en c. niet worden toegewezen.
Het onderzoek van de arbeidsdeskundige naar de restverdiencapaciteit van [eiseres] zal mede moeten zien op het verschaffen van inzicht in het inkomen van [eiseres] in de hypothetische situatie zonder ongeval. Het is dan ook niet aan de rechtbank om thans, vooruitlopend op deze arbeidsdeskundige expertise, te oordelen over één van de twee ‘would-be’ scenario’s zoals door [eiseres] (onder b.) verzocht.
Een beslissing over de looptijd van de schade, zoals door [eiseres] onder c. verzocht, is gelet op het vorenstaande evenzeer nog niet aan de orde. Daar komt nog bij dat de rechtbank, met ASR, van oordeel is dat het gelet op de jeugdige leeftijd van [eiseres] , zeker in dit stadium, niet aangaat om [eiseres] tot aan haar pensioen af te schrijven. Gebleken is dat het [eiseres] tot nu toe telkens – ook na terugvallen – is gelukt om (deels) door het verrichten van arbeid in haar inkomen te voorzien. De verwachtingen met betrekking tot het verdienvermogen van [eiseres] in de feitelijke situatie met ongeval, hebben op dit moment dan ook met name voor de verder in de tijd gelegen periode, een te groot speculatief karakter.
4.8.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
4.9.
ASR heeft primair aangevoerd dat het deelgeschil onnodig is ingesteld, omdat [eiseres] had kunnen weten dat de beslissing van het UWV niet kon worden meegenomen bij de beoordeling van de voorliggende deelgeschilverzoeken. Subsidiair heeft ASR verweer gevoerd ten aanzien het aantal opgevoerde uren, afgezet tegen het in rekening gebrachte specialistentarief. Bovendien omvat het aantal door mr. Lefers genoemde uren tijd met betrekking tot correspondentie met de advocaat van ASR, die niet ziet op het deelgeschil.
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank is van een onnodig ingesteld deelgeschil geen sprake. Zoals ASR ook zelf heeft gesteld, is de schaderegeling moeizaam verlopen en had het op sommige momenten voortvarender gekund. Onder die omstandigheden is het gerechtvaardigd dat [eiseres] een deelgeschil aanhangig heeft gemaakt, al was het alleen al omdat daardoor de onderhandelingen weer kunnen worden voortgezet.
4.11.
[eiseres] heeft de kosten van het deelgeschil begroot op € 6.292,00 inclusief btw (20 uur x € 260,00 te vermeerderen met 21% btw). Daarbij komt ook nog een bedrag van
€ 309,00 aan griffierecht.
Het uurtarief van mr. Lefers wordt redelijk bevonden. De rechtbank zal het aantal uren in redelijkheid vaststellen op 18. Dat betekent dat de kosten van het deelgeschil worden begroot op een bedrag van € 5.971,80 (€ 5.662,80 inclusief btw, te vermeerderen met een bedrag van € 309,00 aan griffierecht).
ASR zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [eiseres] omdat de aansprakelijkheid vast staat.
4.12.
[eiseres] heeft verzocht de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Alhoewel artikel 288 Rv bepaalt dat eindbeschikkingen uitvoerbaar bij voorraad kunnen worden verklaard, is de rechtbank van oordeel dat de aard van de deelgeschilprocedure zich verzet tegen het verzoek. Artikel 1019bb Rv bepaalt immers dat tegen de beschikking op het verzoek geen voorziening openstaat, omdat het openstellen van zo’n voorziening niet strookt met de ratio van de deelgeschilprocedure, kort gezegd beslissen op een geschilpunt dat partijen verdeeld houdt om ze in staat te stellen de onderhandelingen weer op te pakken. Dat de mogelijkheid van hoger beroep feitelijk kan worden gecreëerd in een bodemprocedure, acht de rechtbank in dit verband onvoldoende. Het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van deze beschikking heeft in het licht van de doelstelling van deze procedure ook geen toegevoegde waarde, zodat [eiseres] daarbij geen (voldoende) belang heeft. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
5De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat er causaal verband bestaat tussen de klachten en beperkingen van [eiseres] , zoals vastgesteld in de deskundigenberichten van [Neuroloog] , [neuropsycholoog] en [verzekeringsarts] , en het aan [eiseres] overkomen ongeval van 11 maart 2014;
5.2.
begroot de kosten van het deelgeschil op een bedrag van € 5.971,80 en veroordeelt ASR tot betaling van dit bedrag aan [eiseres] ;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. Klaasen en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2021.
mt/mk