Rb, deelgeschil: causaal verband tussen val met motor en zand op weg staat niet vast;  zand op weg levert geen onaanvaardbaar risico op 

Samenvatting:

Verzoeker is met zijn scooter ten val gekomen op straat. Ten tijde van het ongeval voerde aannemer in opdracht van Stedin werkzaamheden uit; het trottoir was opengebroken en er werden graafwerkzaamheden verricht. Verzoeker stelt dat de aannemer een gevaarzettende situatie heeft gecreëerd door het plaatsen van een zandhoop op de rijbaan (in een bocht) en die niet af te dekken met zeil, waardoor zand op het wegdek is terechtgekomen. De aansprakelijkheid van Stedin grondt verzoeker op art. 6:171 BW. 1. De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat ter hoogte van de ongevalslocatie zand op het wegdek lag. Dat dit zand de oorzaak is van het ongeval komt op basis van de bewijsmiddelen echter niet vast te staan. Evenmin staat vast dat het op de weg aanwezige zand afkomstig was van de hoop die door de aannemer op het trottoir was achtergelaten. Geen gevaarzetting. 2. Voor zover de toedracht wel zou zijn komen vast te staan, is de rechtbank ten overvloede van oordeel dat geen sprake is van gevaarzetting en daarmee onrechtmatig handelen van de aannemer. De enkele aanwezigheid van zand op een plek waar verkeer langskomt, levert nog geen gevaarlijke situatie op omdat verkeersdeelnemers niet aan een onaanvaardbaar risico worden blootgesteld.

ECLI:NL:RBROT:2022:1397, Rechtbank Rotterdam, C/10/625026 / HA RK 21-1032 (rechtspraak.nl)

ECLI:NL:RBROT:2022:1397

Instantie

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak

23-02-2022

Datum publicatie

31-03-2022

Zaaknummer

C/10/625026 / HA RK 21-1032

Rechtsgebieden

Verbintenissenrecht

Bijzondere kenmerken

Beschikking

Inhoudsindicatie

Deelgeschil. Dat verzoeker ten val is gekomen door zand op het wegdek staat niet vast. Dat het zand afkomstig was van verweerder staat evenmin vast. Voor zover de gestelde toedracht wel vast zou staan, is geen sprake van gevaarzetting en daarmee een OD.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rekestnummer: C/10/625026 / HA RK 21-1032

Beschikking van 23 februari 2022

in de zaak van

[naam verzoeker] ,

wonende te [woonplaats verzoeker],

verzoeker,

advocaat mr. H. Carels te Rotterdam,

tegen

  1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

STEDIN NETBEHEER B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

verweerster,

advocaat mr. D.M. Gouweloos te Amsterdam,

  1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

VISSER & SMIT HANAB B.V.,

gevestigd te Veendam,

verweerster,

advocaat mr. T. Havekes te Voorburg.

Partijen worden hierna [naam verzoeker], Stedin en VSH genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het verzoekschrift, met producties 1-17;

het verweerschrift van Stedin;

het verweerschrift van VSH;

de e-mail van mr. Carels van 7 december 2021 met producties 18-24;

de e-mail van mr. Carels van 10 december 2021 met productie 25;

de mondelinge behandeling op 13 december 2021 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitaantekeningen van mr. Carels alsmede de namens [naam verzoeker] overgelegde kleurenfoto.

2.De feiten

2.1.

Op 20 april 2019 is [naam verzoeker], met zijn scooter, ten val gekomen op de [straatnaam] (nabij huisnummer [huisnummer]) te Rotterdam als gevolg waarvan hij letsel heeft opgelopen (hierna: het ongeval).

2.2.

Ten tijde van het ongeval voerde VSH ter hoogte van de ongevalslocatie in opdracht van Stedin werkzaamheden uit, bestaande uit het aanbrengen van een kabeltracé. In verband met deze werkzaamheden heeft VSH het trottoir opengebroken en graafwerkzaamheden verricht. VSH heeft in verband met haar werkzaamheden een hoop grond (hierna: de hoop) op het trottoir, net voor de ongevalslocatie, laten liggen en deze hoop met hekken en waarschuwingsborden afgezet. Naast de hoop bevond zich een inrit voor bouwverkeer naar een bouwterrein waar garageboxen werden geplaatst.

2.3.

Naar aanleiding van het ongeval is door de politie een proces-verbaal opgemaakt. De inhoud daarvan luidt, voor zover van belang, als volgt:

“Toedracht

[naam verzoeker], [kentekennummer], komende vanaf Veilingweg gaande [straatnaam] schrikt thv [huisnummer] van een tegenligger en knijpt in zijn rem.

Vermoedelijk te hard geremd in combinatie met zand op de grond, komt ten val.”

2.4.

[naam verzoeker] heeft op 5 september 2019 een schriftelijke verklaring opgesteld. Deze verklaring luidt, voor zover van belang, als volgt:

“Ter hoogte van de [straatnaam] [huisnummer] bevond zich op een gedeelte van de rijbaan een zandhoop van plm. anderhalve meter in verband met werkzaamheden die ter plaatste werden uitgevoerd. De zandhoop was afgezet met een hek.

Ik reed met een snelheid van plm 20 km per uur toen ik de zandhoop passeerde. De zandhoop bevond zich in een bocht in de rijbaan van de [straatnaam].

Terwijl ik de zandhoop passeerde, zag ik een auto mij tegemoet komen, Ik remde daarom af om de auto te laten passeren. Ik kwam daarbij heel lelijk ten val. Het wegdek langs de zandhoop was bezaaid met los zand afkomstig van die zandhoop en het bouwverkeer ter plaatse. Het wegdek was daardoor spekglad. (…)

Het zand dat zich op het wegdek bevond was afkomstig van de zandhoop. Die zandhoop was niet afgedekt met een zeil, zodat de wind vrij spel had en het zand van de hoop op het wegdek terecht is gekomen. Ook was het zand op het wegdek afkomstig van de vele zandauto’s (bouwverkeer) die af en aan kwamen rijden gedurende de bouwwerkzaamheden.”

2.5.

Op 2 september 2019 heeft [naam 1] (hierna: [naam 1]), woonachtig aan de [adres], een schriftelijke verklaring opgesteld. Deze verklaring luidt, voor zover van belang, als volgt:

“In de periode waarin het verkeersongeval heeft plaatsgevonden, vonden naast mijn woning sloop- / bouwwerkzaamheden plaats. In verband met die werkzaamheden zag ik bouwverkeer (waaronder zandwagens) aan- en afrijden. Op het smalle trottoir en de rijbaan van de [straatnaam] ter hoogte van [huisnummer] bevond zich in verband met die werkzaamheden een zandhoop van +/- 1,5 à 2 meter. De zandhoop was afgeschermd met een Heras hekwerk om te voorkomen dat verkeer tegen die zandhoop zou aanrijden.

Ook heb ik gezien dat in die periode dat de bewuste werkzaamheden werden uitgevoerd over de rijbaan van de [straatnaam] zand lag afkomstig van het bouwverkeer (zandwagens) en die zandhoop.

De [straatnaam] is een klinkerweg. De zandhoop bevond zich net in een bocht van de [straatnaam].

(…)

Ook heb ik begrepen dat [naam verzoeker] Stedin aansprakelijk heeft gesteld, en dat Stedin die heeft afgewezen, omdat de zandhoop deugdelijk was afgeschermd en dat op de rijbaan van de [straatnaam] zich geen zand bevond. Dat is pertinent onjuist. De zandhoop was in het geheel niet afgeschermd. Zoals reeds verklaard stond rond de zandhoop alleen wat Heras hekken.

Gedurende de werkzaamheden bevond zich in de bocht op de rijbaan van de [straatnaam] grote hoeveelheid zand. Er was sprake van een glad wegdek. Het verbaast mij dat er niet meer ongevallen zijn gebeurd met fietsers waarvan er veel over de [straatnaam] (vooral in de weekenden) rijden.”

2.6.

Op verzoek van [naam verzoeker] heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden.

2.7.

Op 7 december 2020 is [naam verzoeker] als getuige gehoord en heeft hij, voor zover van belang, het volgende verklaard:

“Ik kom vaker op de [straatnaam]. Het is de route tussen werk en thuis die ik neem als ik niet met de auto ga. Ik ken de plek goed als geboren en getogen Rotterdammer. (…)

Ik weet niet hoe lang de zandhoop er al lag die in de bocht van de [straatnaam] lag. De zandhoop was niet afdekt. Ik heb dat echter niet op die dag zelf gezien. (…)

Twee dagen na het ongeval ben ik teruggegaan, toen ik was ontslagen uit het ziekenhuis. Dat is in de ochtend geweest. Ik ben toen langsgereden met mijn vrouw. Ik zag toen dat de zandhoop niet afgedekt was. Ik zag ook bandensporen met zand op de weg, van vrachtwagens die waren weggereden met zand onder de banden. (…)

Er lagen geen andere zandhopen in de buurt dan de zandhoop die ik heb aangegeven. Ik heb

ook geen terrein gezien dat braak lag zonder begroeiing.

Voordat ik de bocht in ging, reed ik redelijk op het midden van het wegdek. Ik zag een tegenligger aankomen, die moest uitwijken voor een versmalling op zijn weghelft. De tegenligger ging dus ook naar het midden van de weg. Daarop heb ik naar de rechterkant van de weg gestuurd om ruimte te maken voor de tegenligger. Mijn voorwiel gleed daarbij weg. (…)

Op vragen van mr. Havekes antwoord ik als volgt:

U vraagt mij of ik toen ik er op 20 april 2019 reed, heb gezien dat er zand op de weg lag.

Opmerking rechter: Ik zie dat de getuige een korte pauze neemt voordat hij een antwoord neemt, kennelijk om na te denken. De getuige verklaart over hoe hij het moment heeft beleefd, namelijk dat er in een bocht een auto tegenmoet kwam en dat hij daarop moest handelen. Echter, op de concrete vraag of hij zich nu kan herinneren of hij toen bewust heeft waargenomen dat er zand lag, kan de getuige geen ander antwoord geven dan dat hij het niet meer weet.

Op vragen van mr. Carels antwoord ik als volgt:

Ik weet nog wel dat ik voelde dat er zand lag, toen ik was uitgegleden en op het wegdek lag. Ik weet dat, omdat ik op mijn ellenbogen heb geprobeerd om naar de kant te komen. Ik weet ook nog dat ze mijn wonden moesten spoelen in het ziekenhuis, omdat er zand in zat. En ze zeiden ter plaatse ook dat ik moest blijven liggen.”

2.8.

Op 7 december 2020 is [naam 1] als getuige gehoord en hij heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:

“U vraagt mij of het klopt wat er in mijn verklaring staat. Nou, ik zeg daarop dat ik niet alles heb gezien: mijn vrouw en ik zijn gaan kijken toen we de klap hebben gehoord. Wat daaraan vooraf ging, heb ik niet gezien. Voor zover mijn verklaring gaat over waarnemingen na de klap, klopt zij. Over wat daar aan de klap vooraf ging, kan ik alleen speculeren en dat ga ik niet doen.

U vraagt mij te beschrijven wat ik zag toen ik ging kijken. We, mijn vrouw en ik, liepen naar voren. Er stonden een paar auto’s stil. Een bestuurder van een auto zei: die meneer met die scooter is onderuit gegaan. Hij zei dat hij had gezien dat de scooterbestuurder was uitgegleden. Dit werd verklaard door de bestuurder van de eerste auto in de rij. (…)

Het wegdek lag behoorlijk onder het zand. Het wegdek wordt bij ons in de bocht vaak slecht schoongemaakt. Er was een grote zandberg die met een hekwerk was afgezet, maar niet was afgedekt. Het is een winderige hoek, dus het zand bleef niet op de berg liggen. Ik hoorde van een betrokken bestuurder dat hij had gezien dat [naam verzoeker] niet snel reed toen hij onderuit ging.

(…) De zandhoop lag op het trottoir, Er stonden hekken om de zandhoop. De zandhoop lag bijna tegen het wegdek aan. Eén van de poten van het hek om de zandhoop stond op het wegdek.

(…) Ik zeg daarbij dat het zand dus vooral aan de binnenbocht van de weg lag. Het kan zijn dat er verder op het wegdek ook zand lag, maar dat was dan veel minder zand; dat viel mij niet op. Ik schat dat de zandhoop er minimaal een week heeft gelegen. Er is een elektriciteitshuisje neergezet in verband met het bouwen van een aantal garages, daarom werd gegraven. Er is ook nog vervuilde grond gevonden. Enfin, het heeft er even gelegen, tenminste vanaf één week voordat het ongeluk gebeurde. Daarna heeft het er ook nog even gelegen. U vraagt mij of er andere plekken in de buurt zouden kunnen zijn als bron voor het zand. Ik zeg u: er werd alleen daar gewerkt. Er was niet een ander terrein waar zand open lag.

Op vragen van mr. Carels antwoord ik als volgt:

Later is er wel een zeiltje over het zand heen gelegd. Dat was vlak voordat het werd weggehaald. Het zeiltje dekte toen niet al het zand af.”

2.9.

Op 4 februari 2021 is [naam 2], woonachtig aan de [adres], als getuige gehoord en zij heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:

“We hebben het ongeluk zelf niet gezien. (…)

U geeft mij een foto van de [straatnaam]. Ik zet een kruisje en 1 bij de plek waar ik het slachtoffer aantrof. U geeft mij nog een foto van de [straatnaam]. Ik zet een kruisje en de letters ‘SC’ waar de scooter lag.

U vraagt mij naar een zandhoop.

Ik heb die zandhoop gezien. Die lag daar al weken. De zandhoop was ongeveer zo hoog als borsthoogte. Er lag overal zand, er lag in het hele gebied zand. Dat was de berg zelf, maar ook de straat en de stoep – als die er was geweest – had ook volgelegen.

Het zand op de straat, moet van de zandberg zijn geweest. Het is vast ook uitgereden door auto’s die eroverheen reden. Er is geen andere bron voor het zand op de straat: bij de buurman is er alleen een grasveld met bomen en aan de andere kant is het bestraat.

U vraagt mij of er recent gestraat was. Er is bestraat voordat de zandhoop er kwam. Ik kan u moeilijk aangeven wanneer het bestraten is gebeurd. Ik denk een paar maanden voordat de zandhoop er kwam, maar ik ben daar niet zeker van.

U houdt mij voor dat bij het herbestraten van een straat zand op de klinkers komt en daar een tijdje kan blijven liggen. Ik zeg u: de straat was verder helemaal schoon. Het zand dat is gebruikt bij het bestraten, was alweer van de klinkers af.

(…)

Op vragen van mr. Carels antwoord ik als volgt:

U houdt mij de foto voor waarop ik zojuist ‘SC’ heb geplaatst. De zandhoop die daar te zien is inderdaad de zandhoop waar ik eerder over sprak. Ik zie op de foto dat er hekken omheen staan. Volgens mij waren er op het moment van het ongeval geen hekken. De zandhoop was niet afgedekt. Ik zie op de foto een zeiltje, maar op het moment van het ongeluk lag er alleen een berg zand, zonder hek of zeiltje.

U houdt mij voor dat mijn echtgenoot heeft verklaard dat de plek van de zandhoop een winderige locatie is. Ik zeg u dat klopt wel, er komt vaak wind onder het spoorviaduct door.”

2.10.

Op 4 februari 2021 is [naam 3], hoofduitvoerder in de ondergrondse infra bij VSH, als getuige gehoord en hij heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:

“V&S heeft een kabeltracé aangebracht voor een klant (…)

Volgens mij zijn de werkzaamheden eind januari, begin februari 2019 begonnen.

U toont mij een foto. U markeert die foto met ‘A’. Ik zeg u: de zandhoop die daar ligt, is vervuilde grond. Dat was grond die is weggehaald toen de fundering voor de transformatorruimte is gemaakt. Het is dus geen grond die door ons is aangevoerd. Ik heb opdracht gegeven om meteen hekken om de grond heen te zetten, toen die daar is

neergelegd, want de grond was vervuild en dan moeten er hekken omheen. Ik was er niet bij toen de hekken geplaatst werden, maar dat moet meteen zijn gebeurd na mijn opdracht, want de volgende keer dat ik er was, stonden ze er.

Er is vrij kort na het neerleggen van de grond al een zeil overheen gelegd. Dat zeil is een keer weggewaaid en toen weer teruggelegd. Ook op de foto kunt u zien dat het zeil niet alle grond afdekt; dat is de schuld van de wind.

U vraagt mij naar de grond. U houdt mij voor dat, bijvoorbeeld op het strand, zand verstuift. U houdt mij voor dat de wind kennelijk ook het zeil een aantal keren heeft weggewaaid. Ik zeg u: die grond binnen de hekken, is niet weggewaaid. Het was vochtige grond, dat is plakkerig, dat waait niet weg. Zeker onder de afdekking blijft die grond dan ook vochtig en plakkerig.

Ik heb wel zand op de weg zien liggen als ik op het project was. Dat was geen zand van mij. U vraagt mij hoe ik dit zo zeker weet. Dat weet ik, omdat er nog een andere aannemer

werkte. Er was een inrit voor bouwverkeer. Er werd heen en weer gereden met vrachtwagens met zand, om straatwerk aan te brengen. Dat heb ik met eigen ogen waargenomen. Het zand dat op de straat lag, is gekomen van de banden van de voertuigen die van het bouwterrein zijn afgereden. Als je van een bouwterrein afrijdt, dan neem je zand mee onder je banden. Dat heb ik zien gebeuren.

Op vragen van mr. Havekes antwoord ik als volgt:

Wij hebben de fundering vrij gegraven, toen is de grond neergelegd en toen hebben er hekken omheen gestaan. Al die tijd dat de grond er lag, hebben er hekken omheen gestaan. De grond was donker van kleur, kleiachtig. De inrit van het bouwverkeer waar ik het net over had, was naast de hoop grond die wij hadden neergelegd.

Op vragen van mr. Carels antwoord ik als volgt:

U toont mij foto A opnieuw. Ik zeg u: het gaat om grond, niet zo zeer om zand. In grond zit van alles; puin, zand, klei. U houdt mij voor dat u een lichte kleur grond op de foto ziet. Ik zeg u: het was donkere grond. U toont mij een zwart-wit foto, dat maakt het moeilijk te beoordelen.

Ik kan mij niet de dag herinneren dat de zandhoop is neergelegd. Ik weet echt niet wanneer dat geweest is. Daarvoor is het te lang geleden.

(…)

Ik zei u net dat er een andere aannemer ook werkte. Ik moet u daarbij zeggen dat ik daarmee vooral bedoelde dat wij niet de enige waren die aan het werk waren. Op het bouwterrein werd ook gewerkt. Ik weet niet of daar één aannemer betrokken was, of dat het er meer waren.”

3.Het geschil

3.1.

[naam verzoeker] verzoekt, samengevat, te verklaren voor recht dat Stedin en VSH hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het ontstaan van het ongeval op 20 april 2019 en dientengevolge verplicht zijn tot vergoeding van de schade die [naam verzoeker] als gevolg van het ongeval heeft geleden, alsmede Stedin en VSH hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het deelgeschil ad € 3.630,00 inclusief btw en de buitengerechtelijke kosten ad € 11.172,17 inclusief btw.

3.2.

Stedin concludeert primair tot afwijzing van de verzoeken van [naam verzoeker] en verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, vast te stellen dat zij jegens [naam verzoeker] niet aansprakelijk is voor het hem overkomen ongeval. Subsidiair verzoekt Stedin vast te stellen dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [naam verzoeker] en dat de eventuele vergoedingsplicht van Stedin wordt verminderd door de schade over partijen te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.

3.3.

VSH concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [naam verzoeker] in zijn verzoeken, althans tot afwijzing daarvan en, in geval van begroting van de kosten, deze te begroten op een tijdsbesteding van maximaal negen uur tegen een uurtarief van maximaal € 200,00.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.

Het verzoek van [naam verzoeker] berust op artikel 1019w Rv. In dit artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. Deze procedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter te adiëren. Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. Gelet op dit doel moet de rechtbank allereerst beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. In artikel 1019z Rv is bepaald dat de rechtbank het verzoek afwijst voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij dient de rechtbank te beoordelen of de bijdrage van de verzochte beslissing zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure.

4.2.

De aansprakelijkheidsvraag zoals [naam verzoeker] die aan de rechtbank voorlegt, kan in een deelgeschilprocedure aan de orde komen. [naam verzoeker] stelt zich op het standpunt dat VSH onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Volgens [naam verzoeker] heeft VSH een gevaarzettende situatie gecreëerd door het plaatsen van een zandhoop op de rijbaan (in een bocht). Door de zandhoop niet af te dekken met een zeil, is door de wind zand van de zandhoop op het wegdek terechtgekomen met als gevolg dat sprake was van slipgevaar, welk gevaar zich heeft verwezenlijkt. De aansprakelijkheid van Stedin grondt [naam verzoeker] op artikel 6:171 BW.

4.3.

De rechtbank beoordeelt in de eerste plaats aan de hand van artikel 6:162 BW of sprake is van onrechtmatig handelen van VSH. Hierbij zal allereerst de toedracht van het ongeval vastgesteld moeten worden.

Toedracht

4.4.

Wat de toedracht van het ongeval betreft heeft [naam verzoeker] het volgende aangevoerd. [naam verzoeker] reed op zijn scooter over de [straatnaam] waar hij moest uitwijken voor een zandhoop, die met hekken was afgeschermd. Vervolgens remde [naam verzoeker] af voor een auto die hem tegemoetkwam. Als gevolg van het op het wegdek aanwezige zand is [naam verzoeker], terwijl hij remde, uitgegleden en ten val gekomen.

4.5.

VSH en Stedin betwisten de door [naam verzoeker] gestelde toedracht van het ongeval. Volgens verweersters valt niet in te zien dat [naam verzoeker] moest uitwijken voor de door VSH opgegraven vervuilde grond nu VSH dit op het trottoir had geplaatst en het was afgezet met hoge hekken. Bovendien is [naam verzoeker] niet gevallen als gevolg van zijn uitwijkmanoeuvre voor de hoop met grond maar pas daarna, op het moment dat hij moest afremmen voor een tegemoetkomende auto zodat de oorzaak van de valpartij eerder gelegen is in de tegenligger die midden op de weg ging rijden en waarvoor [naam verzoeker] wilde uitwijken. Verweersters betwisten voorts dat op de ongevalsdatum een dermate grote hoeveelheid zand op het wegdek lag dat [naam verzoeker] daardoor met zijn scooter ten val zou zijn gekomen. Tot slot stellen verweersters zich op het standpunt dat het zand op het wegdek niet van de hoop grond van VSH afkomstig was.

4.6.

De rechtbank oordeelt als volgt.

Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [naam verzoeker], als de partij die zich op het rechtsgevolg van de onrechtmatige daad beroept, de feiten die daaraan ten grondslag liggen te bewijzen. Als bewijs van zijn stelling dat [naam verzoeker] ten val is gekomen als gevolg van het op het wegdek aanwezige zand, afkomstig van de door VSH geplaatste hoop, baseert [naam verzoeker] zich (onder meer) op de op 7 december 2020 en 4 februari 2021 onder ede afgelegde verklaringen van hemzelf, [naam 1] en [naam 2]. Ingevolge artikel 192 Rv hebben, indien alle partijen bij de voorlopig getuigenverhoren aanwezig of vertegenwoordigd zijn geweest, de getuigenverklaringen afgelegd in een voorlopig getuigenverhoor dezelfde bewijskracht als die welke op de gewone wijze in een aanhangig geding zijn afgelegd. Nu de advocaten van zowel [naam verzoeker] als VSH aanwezig waren bij alle voorlopig getuigenverhoren, is hiermee, nu het in de eerste plaats de beoordeling van de eventuele aansprakelijkheid van VSH betreft, voldaan aan voornoemde voorwaarde van artikel 192 Rv.

4.7.

De rechtbank zal thans beoordelen of [naam verzoeker] met het door hem aangedragen bewijs erin is geslaagd zijn stelling aan te tonen. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat, aangezien [naam verzoeker] partijgetuige is, zijn verklaring op zichzelf onvoldoende is en dat aanvullend bewijs in de vorm van verklaringen en/of schriftelijke stukken nodig is. Dit aanvullend bewijs bestaat uit de verklaringen van [naam 1] en [naam 2], het door de politie opgemaakte proces-verbaal en de foto’s van de situatie ter plaatse.

4.8.

Uit de verklaringen van zowel [naam verzoeker] als [naam 1] en [naam 2] volgt dat er zand op het wegdek lag ter hoogte van de ongevalslocatie. Ook in het proces-verbaal van de politie wordt gesproken over ‘zand op de grond’ en uit de verklaring van [naam 3] volgt eveneens dat hij zand op de weg heeft zien liggen. De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat ter hoogte van de ongevalslocatie zand op het wegdek lag. Dat de aanwezigheid van dit zand de oorzaak is van het ongeval dat [naam verzoeker] is overkomen, komt op basis van de door [naam verzoeker] aangevoerde bewijsmiddelen echter niet vast te staan. [naam verzoeker] heeft immers verklaard dat hij moest afremmen en uitwijken voor een tegenligger die richting de weghelft stuurde waarop [naam verzoeker] zich bevond. Niet valt uit te sluiten dat, zoals VSH terecht heeft aangevoerd, het ongeval is veroorzaakt door het afremmen en uitwijken voor de tegenligger.

4.9.

Evenmin staat vast dat het op de weg aanwezige zand afkomstig was van de hoop die door VSH op het trottoir was achtergelaten. Uit de verklaringen van [naam verzoeker], [naam 1] en [naam 2] volgt weliswaar dat het zand op het wegdek afkomstig was van de hoop die VSH had op het trottoir had geplaatst maar uit de verklaringen volgt tevens dat ten tijde van het ongeval sloop- en bouwwerkzaamheden plaatsvonden op het onder 2.2 genoemde bouwterrein en dat bouwverkeer, waaronder zandwagens, af- en aanreed. Een en ander wordt onderschreven door [naam 3] als hij verklaart: ‘Er werd heen en weer gereden met vrachtwagens met zand, om straatwerk aan te brengen. Dat heb ik met eigen ogen waargenomen. Het zand dat op de straat lag, is gekomen van de banden van de voertuigen die van het bouwterrein zijn afgereden. Als je van een bouwterrein afrijdt, dan neem je zand mee onder je banden. Dat heb ik zien gebeuren.’

[naam 3] heeft voorts verklaard dat VSH geen zand op de het trottoir heeft geplaatst maar vervuilde grond die donker van kleur, kleiachtig, vochtig en plakkerig was. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam 3] nog benadrukt dat hem tijdens het afleggen van zijn verklaring onder ede zwart-witfoto’s zijn voorgehouden zodat het onderscheid in kleur tussen de vervuilde grond en het zich op de weg bevindende zand lastig te zien is. De rechtbank stelt echter vast dat op de kleurenfoto, die [naam verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling heeft getoond, duidelijk kleurverschil is te zien tussen de grond die deel uitmaakt van de hoop en de grond die daar net naast op de weg ligt. Deze foto en de verklaring van [naam 3] op dit punt, bieden dan ook steun voor het verweer dat het zand op de weg niet afkomstig was van de door VSH op het trottoir geplaatste hoop. [naam verzoeker] heeft in dit verband aangevoerd dat het in de periode dat het ongeval plaatsvond, droog weer was waardoor de natte grond, als die er al lag, is opgedroogd als gevolg van de weersomstandigheden en daardoor gemakkelijk door de wind over het wegdek kon worden verspreid. Dit enkele feit kan, gelet op het kleurverschil tussen de vervuilde grond en het zich op de weg bevindende zand waarover is verklaard dat dit (ook) afkomstig is van aan- en afrijdend bouwverkeer, niet tot de conclusie leiden dat vast kan worden gesteld dat er zand uit de door VSH op het trottoir geplaatste hoop de weg op is gewaaid en het ongeval heeft veroorzaakt.

4.10.

Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de door [naam verzoeker] gestelde toedracht van het ongeval niet vast is komen te staan. Dat betekent dat de door [naam verzoeker] verzochte verklaring voor recht dat VSH hoofdelijk aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval wordt afgewezen.

Geen gevaarzetting

4.11.

Voor zover de door [naam verzoeker] gestelde toedracht wel zou zijn komen vast te staan, is de rechtbank ten overvloede van oordeel dat geen sprake is van gevaarzetting en daarmee onrechtmatig handelen van VSH. Daartoe wordt als volgt overwogen.

Uitgangspunt is dat het in het leven roepen of laten voortbestaan van een gevaarlijke situatie onrechtmatig is, als een ander daarmee aan een groter risico is blootgesteld dan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs verantwoord is. Daarbij dient te worden gelet op de mate van waarschijnlijkheid waarmee niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen (HR 5 november 1965, NJ 1966, 136, Kelderluik).

4.12.

De enkele aanwezigheid van zand op een plek waar verkeer langskomt, levert, anders dan [naam verzoeker] betoogt, nog geen gevaarlijke situatie op omdat verkeersdeelnemers zoals [naam verzoeker] niet aan een onaanvaardbaar risico worden blootgesteld. De verklaring van [naam 4], buitenruimte specialist bij Verkuil en Moree Buitenruimte Specialisten B.V., welke verklaring is opgenomen in de pleitaantekeningen van mr. Carels en waarop [naam verzoeker] zijn stelling baseert en het feit dat de door VSH op het trottoir geplaatste hoop enige tijd niet is afgedekt, maakt dit niet anders. Enige vervuiling van het wegdek in de vorm van zand of grond is acceptabel, zelfs als weggebruikers daardoor ten val komen. Voorwaarde is wel dat VSH redelijke maatregelen heeft getroffen. Dit heeft VSH naar het oordeel van de rechtbank gedaan door de hoop af te zetten met hekken. Tevens blijkt uit de in het geding gebrachte foto’s dat er baakschilden bij de hekken waren geplaatst. Anders dan [naam verzoeker] betoogt, voert het te ver om van VSH te verlangen dat zij het wegdek voortdurend schoon blaast met bladblazers. Bovendien mag van verkeersdeelnemers op het moment dat zij een plek naderen waar werkzaamheden worden uitgevoerd, worden verwacht dat hun oplettendheid en voorzichtigheid toeneemt. Van [naam verzoeker] mocht dit temeer worden verwacht omdat hij heeft verklaard vaker op de [straatnaam] te komen en derhalve op de hoogte was van de werkzaamheden die werden uitgevoerd.

Verzoek Stedin

4.13.

Stedin heeft bij wijze van zelfstandig tegenverzoek verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, vast te stellen dat zij niet aansprakelijk is voor het door [naam verzoeker] overkomen ongeval.

4.14.

De rechtbank is van oordeel dat, nu de verzochte verklaring voor recht dat VSH aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval wordt afgewezen, Stedin evenmin aansprakelijk kan worden gehouden voor het ontstaan van het ongeval. Voor aansprakelijkheid van Stedin op grond van artikel 6:171 BW is immers noodzakelijk dat VSH aansprakelijk is jegens [naam verzoeker] en dat is niet vast komen te staan. Het verzoek van Stedin zal derhalve worden toegewezen.

Buitengerechtelijke kosten

4.15.

[naam verzoeker] vordert voorts nog veroordeling van VSH en Stedin in de buitengerechtelijke kosten. Deze bedragen volgens [naam verzoeker] € 3.755,60. Daarnaast stelt [naam verzoeker] dat hij in de buitengerechtelijke fase kosten heeft moeten maken in verband met het voorlopig getuigenverhoor. Deze kosten bedragen € 7.416,57, derhalve in totaal € 11.172,17. Volgens [naam verzoeker] dienen deze kosten als onderdeel van de totale schade door VSH en Stedin te worden vergoed.

4.16.

De rechtbank oordeelt als volgt.

Nu geen aansprakelijkheid van VSH en/of Stedin is vastgesteld, komen de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet voor toewijzing in aanmerking. Artikel 6:96 BW biedt immers geen zelfstandige grondslag voor de vergoeding van de door [naam verzoeker] gevorderde kosten, maar veronderstelt dat een wettelijke verplichting tot schadevergoeding bestaat.

Kosten deelgeschil

4.17.

[naam verzoeker] heeft verder nog verzocht VSH en Stedin hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten van het deelgeschil.

4.18.

Op grond van artikel 1019aa Rv dient in beginsel, ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW gehanteerd te worden. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat van deze laatste situatie in dit geval geen sprake is, nu het [naam verzoeker] niet al op voorhand duidelijk had moeten zijn dat zijn verzoeken niet zouden slagen. Omdat de aansprakelijkheid van VSH en Stedin niet vast staat, zullen de kosten slechts worden begroot en zal geen veroordeling tot betaling van dit bedrag aan [naam verzoeker] plaatsvinden.

4.19.

De advocaat van [naam verzoeker] heeft in totaal 12 uur besteed aan het deelgeschil tegen een uurtarief van € 250,00 exclusief btw.

4.20.

Stedin heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde kosten. VSH heeft aangevoerd dat een tijdsbesteding van vijf uur voor het opstellen en bespreken van het verzoekschrift aan de hoge kant is omdat de tekst van het verzoekschrift voor een groot deel overeenkomt met de tekst uit het verzoekschrift voor het voorlopig getuigenverhoor. Voor het opstellen van het verzoekschrift volstaat volgens VSH dan ook drie uur. Voorts acht VSH een uurtarief van € 250,00 voor een relatief eenvoudige zaak voor een particuliere cliënt te hoog. Een uurtarief van maximaal € 200,00 is redelijk.

4.21.

De rechtbank oordeelt als volgt.

Gelet op de geringe complexiteit en omvang van de zaak en het feit dat namens [naam verzoeker] reeds in het kader van het voorlopig getuigenverhoor een verzoekschrift is ingediend waarvan de inhoud (deels) overeenkomt met het verzoekschrift in onderhavige procedure, acht de rechtbank een matiging van het aantal uur op zijn plaats. De rechtbank komt in dit geval een totaal aantal uren van 10 redelijk voor. Het uurtarief van € 250,00 komt de rechtbank voor een gespecialiseerd letselschadeadvocaat niet onredelijk voor zodat de kosten van het deelgeschil worden begroot op (10 x € 250,00 + 21 % btw =) € 3.025,00.

5.De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst de verzoeken van [naam verzoeker] af;

5.2.

begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa lid 1 Rv aan de zijde van [naam verzoeker] op € 3.025,00 inclusief 21% btw,

5.3.

stelt vast dat Stedin jegens [naam verzoeker] niet aansprakelijk is voor het hem overkomen ongeval.

Deze beschikking is gegeven door mr. M. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2022.

3078/2054

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey