Rb, deelgeschil: feiten omtrent gymongeval staan niet vast, zaak niet geschikt voor deelgeschilprocedure

Samenvatting:

11-jarige jongen komt bij klimoefening tijdens de gymles ten val en loopt armletsel op. Is school aansprakelijk? De rechtbank oordeelt dat het enkele feit dat geen onderhandelingen hebben plaatsgevonden onvoldoende is voor het oordeel dat het geschil niet geschikt is voor een deelgeschilprocedure. Echter, de rechtbank oordeelt dat de zaak zich niet leent voor een deelgeschilprocedure, omdat de relevante feiten niet vast staan. Partijen verschillen o.a. van mening over de vraag op welke wijze de klimoefening door de jongen werd uitgevoerd en of de leraar instructies en/of waarschuwingen had gegeven. Kosten deelgeschil begroot op € 2.758,80.

Rb, deelgeschil: feiten omtrent gymongeval staan niet vast, zaak niet geschikt voor deelgeschilprocedure
Rechtbank Den Haag | 18 juli 2014 | ECLI:NL:RBDHA:2014:9931 | C-09-463184- HA RK 14-164
11-jarige jongen komt bij klimoefening tijdens de gymles ten val en loopt armletsel op. Is school aansprakelijk? De rechtbank oordeelt dat het enkele feit dat geen onderhandelingen hebben plaatsgevonden onvoldoende is voor het oordeel dat het geschil niet geschikt is voor een deelgeschilprocedure. Echter, de rechtbank oordeelt dat de zaak zich niet leent voor een deelgeschilprocedure, omdat de relevante feiten niet vast staan. Partijen verschillen o.a. van mening over de vraag op welke wijze de klimoefening door de jongen werd uitgevoerd en of de leraar instructies en/of waarschuwingen had gegeven. Kosten deelgeschil begroot op € 2.758,80.
ECLI:NL:RBDHA:2014:9931
Instantie: Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak: 18-07-2014
Datum publicatie: 12-08-2014
Zaaknummer: C-09-463184- HA RK 14-164
Rechtsgebieden: Civiel recht: Bijzondere kenmerken. Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Letselschade. Deelgeschil. Artikel 1019z Rv.
Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

Uitspraak
beschikking
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/463184 / HA RK 14-164

Beschikking bij vervroeging van 18 juli 2014

in de zaak van

[moeder], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van haar minderjarige zoon
[zoon],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. J.F. Overes en mr. A.I.D. Jonkman te Amsterdam,

tegen

1. de stichting STICHTING VOOR PROTESTANTS CHRISTELIJK PRIMAIR ONDERWIJS DE VIER WINDSTREKEN,
gevestigd en kantoorhoudende te Gouda,
2. [leerkracht],
wonende te [woonplaats],
verweersters,
advocaat mr. B.M. Paijmans te Utrecht.

Partijen worden aangeduid als [zoon] en De Vier Windstreken c.s. of afzonderlijk De Vier Windstreken en (zoals [leerkracht] in de processtukken ook wordt aangeduid) [Q].

1 De procedure 1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 1 april 2014, met 8 producties;
– het op 24 juni 2014 ingekomen verweerschrift, met 4 producties;
– de bij brief d.d. 21 mei 2014 zijdens [zoon] in het geding gebrachte machtiging ex artikel 1:349k juncto 1:253k BW van de kantonrechter te Gouda;
– de bij brief d.d. 18 juni 2014 zijdens [zoon] in het geding gebracht productie 9 (drietal kleurenfoto’s van [zoon]);
– de bij brief d.d. 26 juni 2014 zijdens [zoon] in het geding gebrachte productie 10 (pagina’s 69-70 uit het boek “Aansprakelijkheid van scholen”);
– de bij brief d.d. 27 juni 2014 zijdens [zoon] in het geding gebrachte kostenopgave van zijn advocaat;
– de ter zitting door De Vier Winstreken c.s. overgelegde productie 5 (pagina’s 61-70 uit het boek “Aansprakelijkheid van scholen”).

1.2. Op 1 juli 2014 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen [zoon] tezamen met [zoon] bijgestaan door mr. Overes. Namens De Vier Windstreken is verschenen [directeur] (directeur), bijgestaan door mr. Paijmans. Tevens is [Q] verschenen, eveneens bijgestaan door mr. Paijmans.

1.3. Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.
2 De feiten

2.1. Tussen januari 2002 en juli 2010 was [zoon] leerling van basisschool De Nessevliet. (Onder andere) Basisschool De Nessevliet staat onder het bevoegd gezag van De Vier Winstreken.

2.2. Op 9 september 2009 is [zoon], destijds 11 jaar oud, tijdens de gymles ten val gekomen (hierna: het ongeval). Bij dat ongeval heeft hij letsel aan zijn rechterarm opgelopen. Diezelfde dag in de avond is hij in het ziekenhuis geopereerd. Op 17 maart 2010 en 14 oktober 2010 heeft hij vervolgoperaties ondergaan. Thans is hij onder behandeling van een specialist bij het Erasmus Ziekenhuis.

2.3. De oefening waarbij [zoon] ten val is gekomen betrof een klimoefening. De klimoefening hield in dat de leerlingen onder de schuine klimwand moesten gaan staan, zich vervolgens, afhankelijk van hun lengte, bij de 4e of 5e sport moesten vastpakken, omhoog moesten klauteren, zich door een gat naar de voorkant van het de klimwand lieten glijden, zich rustig omdraaien en vervolgens liepen zij aan de voorzijde van de klimwand (met hun buik gericht naar de klimwand) de resterende sporten naar beneden. Direct onder de schuine klimwand bevonden zich matten.

2.4. De klas bestond uit 16 kinderen en 1 leerkracht, [Q]. Voor deze oefening werd de klas verdeeld in 4 groepjes van 4 leerlingen. De klimoefening werd beurtelings per groepje uitgevoerd onder supervisie van [Q].

2.5. De Vier Windstreken c.s. heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval afgewezen.
3 Het geschil

3.1. [zoon] verzoekt bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv):
a. voor recht te verklaren van De Vier Windstreken en [Q] hoofdelijk aansprakelijk zijn op grond van voorschreven onrechtmatige daad, waarbij door hun schuld althans door hun culpoos nalaten, [zoon] materiële en immateriële schade heeft geleden ten gevolge van het hem overkomen ongeval;
b. De Vier Windstreken en [Q] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
c. De Vier Windstreken en [Q] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over deze schadevergoeding vanaf 9 september 2009 tot de dag der algehele voldoening;
d. De Vier Windstreken en [Q] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 7.108,75, vastgesteld op voet van artikel 6:96 BW;
e. De Vier Windstreken en [Q] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure.

3.2. Ter zitting heeft [zoon] het hierboven onder b) verzochte ingetrokken. Aangezien sub c) betrekking heeft op het onder b) verzochte, begrijpt de rechtbank het onder sub c) verzochte eveneens als ingetrokken.

3.3. [zoon] heeft voor het overige aan haar verzoek het volgende ten grondslag gelegd. Op 9 september 2009 is De Vier Windstreken c.s. tekort geschoten in de zorg jegens [zoon] aangezien het gevaarzettende gedrag als onzorgvuldig gevaarzettend gedrag kan worden gekwalificeerd omdat de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval zo groot was dat [Q] de oefening met de door haar getroffen veiligheidsmaatregelen zo niet had mogen uitvoeren. Zo is [zoon] gedwongen de klimoefening uit te voeren, terwijl hij had aangegeven dat hij de oefening niet wilde doen en het De Vier Windstreken c.s. bekend was dat hij een motorische achterstand en een flink overgewicht had. Daarnaast bevonden zich geen matten op de plek waar [zoon] ten val is gekomen, terwijl het simpelweg neerleggen van een mat op die plek had kunnen voorkomen dat een leerling op de harde gymnastiekvloer zou vallen. Ook heeft [Q] verzuimd [zoon] bij zijn middel te beet te pakken toen hij de oefening in haar ogen fout deed, terwijl de instructies dat wel voorschrijven en terwijl [Q] naar eigen zeggen [zoon] vanwege zijn grootte en overgewicht ook niet zou kunnen houden. Hier wreekt zich dat [Q] geen vakleerkracht voor gymnastiek is. Deze handelwijze van De Vier Windstreken c.s. is onrechtmatig. Ook nadat het ongeval had plaatsgevonden heeft [Q] niet adequaat gehandeld doordat zij niet direct een arts heeft ingeschakeld, ondanks dat [zoon] had aangegeven hevige pijn in zijn rechterarm te ervaren. Hij moest zichzelf weer aankleden en 25 minuten in de schoolbus mee terug naar school. De Vier Windstreken c.s. is tekort geschoten in de nazorg. [zoon] rekent De Vier Windstreken aan dat zij destijds geen letselprotocol hadden.

3.4. De Vier Windstreken c.s. heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Behandeling van het geschil in een deelgeschilprocedure
4.1. Ter beoordeling staat in de eerste plaats of het verzoek van [zoon] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv, zoals [zoon] stelt en De Vier Windstreken c.s. betwist.

4.2. Bij de beoordeling van de vraag of de zaak geschikt is voor een behandeling in deelgeschilprocedure stelt de rechtbank voorop dat ook de aansprakelijkheidsvraag aan de orde kan komen. Net als bij andere deelgeschillen zal moeten worden beoordeeld of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de mogelijke totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Tegen deze achtergrond is het enkele feit dat, zoals De Vier Windstreken c.s. heeft gesteld, geen onderhandelingen hebben plaatsgevonden onvoldoende voor het oordeel dat het geschil niet geschikt is voor behandeling in een deelgeschilprocedure. De aansprakelijkheidsvraag betreft immers een geschil aan het begin van het traject van de minnelijke onderhandelingen en een oordeel van de rechter over de aansprakelijkheidsvraag zou, afhankelijk van de overige omstandigheden van het geval, buitengerechtelijke onderhandelingen op gang kunnen brengen. In dat verband zijn ook de argumenten van De Vier Windstreken c.s. dat [zoon] niet bereid zou zijn tot enige onderhandeling en de verzochte beslissing niet kan leiden tot een vaststellingsovereenkomst, prematuur en maken deze niet dat het verzoek reeds daarom niet geschikt is voor behandeling in een deelgeschilprocedure.

4.3. Echter, op andere gronden is de rechtbank van oordeel dat de zaak zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Daartoe is allereerst van belang dat ter zitting duidelijk is geworden dat de relevante feiten in deze zaak nog altijd niet vast staan, althans partijen daarover van mening verschillen. De feitelijke discussie tussen partijen spitst zich vooral toe op de vraag op welke wijze de klimoefening door [zoon] werd uitgevoerd. Ten aanzien van de rol van de [Q] bij het ontstaan van het ongeval staan de door haar gegeven instructies en/of waarschuwingen tussen partijen evenmin vast. Ter zitting heeft [zoon] overigens wel erkend dat hij wist dat hij zich moest omdraaien tijdens of nadat hij door het gat is geklauterd. Tot slot verschillen partijen van mening over de vraag of [zoon] een motorische achterstand heeft.

4.4. Nu naar de feiten in deze zaak op meerdere punten nog nader onderzoek dient te worden gedaan, leent het verzoek van [zoon] zich niet voor beoordeling in deelgeschil en zal het verzoek op grond van artikel 1019z Rv worden afgewezen. De bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst weegt op grond van het bovenstaande niet op tegen de kosten en het tijdverloop van deze procedure.

Kosten deelgeschil
4.5. Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt dat ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, de rechtbank de kosten van deze procedure dient te begroten. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen (TK 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 12). In dat geval kan begroting van de kosten achterwege blijven.

4.6. De rechtbank is van oordeel dat van een volstrekt onnodig of onterecht ingestelde procedure geen sprake is. Ter zitting zijn alle twistpunten tussen partijen pas in volle omvang duidelijk geworden naar aanleiding waarvan de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat het geschil zich niet leent voor een behandeling in een deelgeschillenprocedure. De rechtbank zal dan ook overgaan tot begroting van de kosten.

4.7. [zoon] heeft verzocht de kosten te begroten op € 7.108,75 (inclusief btw) waarbij is uitgegaan van 25 uur en een uurtarief van € 235,00 (exclusief btw). Dit bedrag dient nog te worden vermeerderd met het betaalde griffierecht ad € 282,00.

4.8. De Vier Windstreken c.s. heeft bezwaar gemaakt tegen het aantal uren en de hoogte van het uurtarief. Zij heeft verzocht het aantal uren vast te stellen 12 uur en het uurtarief vast te stellen op € 190,00 (exclusief btw). Ter zitting heeft de advocaat van [zoon] aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.

4.9. De rechtbank acht de door mr. Overes gedeclareerde uren en het gehanteerde uurtarief, voor een particuliere cliënt in een niet bijzonder complexe zaak als deze, bovenmatig en zal het aantal uren en het uurtarief, conform het verzoek van De Vier Windstreken c.s., vaststellen op 12 uren en € 190,00. De rechtbank begroot de kosten dan ook op een bedrag van € 2.758,80 (12 uren x € 190,00 x 21% btw), te vermeerderen met het door [zoon] betaalde griffierecht ad € 282,00, zijnde derhalve in totaal een bedrag van € 3.040,80.

4.10. Aangezien de aansprakelijkheid van De Vier Windstreken c.s. voor de gevolgen van het [zoon] overkomen ongeval (nog) niet vast staat, is de verzochte veroordeling van De Vier Windstreken c.s. tot voldoening van deze kosten niet toewijsbaar.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1. begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 3.040,80;

5.2. wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L.M. Luiten en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2014.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey