Rb, deelgeschil: geen eigen schuld wegens meerijden met door joyrider zonder rijbewijs
Inzittende in auto loopt ernstig letsel op als de auto, die bestuurd wordt door joy-rider zonder rijbewijs, tegen een boom rijdt en in de sloot belandt. 1. De rechtbank verwerpt het beroep op 50% eigen schuld van de inzittende, omdat zij wist van de omstandigheden. Nu de toedracht van het ongeval niet vast staat, niet kan worden vastgesteld in welke mate de onervarenheid van de bestuurder daadwerkelijk aan het ongeval heeft bijgedragen. Eigen schuld kan op niet meer dan 10% worden gesteld. 2. Na billijkheidscorrectie blijft vergoedingsverplichting voor 100% in stand. 3. Kosen deelgeschil: € 5.775,33.
ECLI:NL:RBGEL:2019:3138
Uitspraak delen
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
05-07-2019
Datum publicatie
12-07-2019
Zaaknummer
C/05/350066 / HA RK 19-55
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Beschikking
Inhoudsindicatie
Deelgeschil. Ongeval; meerijden met bestuurster zonder rijbewijs; eigen schuld 0% na toepassing billijkheidscorrectie.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rekestnummer: C/05/350066 / HA RK 19-55
Beschikking van 5 juli 2019
in de zaak van
[Verzoekster] ,
[woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. S. Boer te Amersfoort,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V., handelend onder de naam INTERPOLIS,
gevestigd te Apeldoorn,
verweerster,
advocaat mr. R.H.J. Wildenburg te Arnhem.
Partijen worden hierna [Verzoekster] en Interpolis genoemd.
1
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift
– het verweerschrift
– de mondelinge behandeling van 26 juni 2019, waar enerzijds [Verzoekster] en mr. Boer voornoemd en anderzijds dhr. [juridisch adviseur] bij Achmea en mr. Wildenburg voornoemd zijn verschenen
– de pleitaantekeningen met een productie van [Verzoekster].
2
De beoordeling
2.1.
Op 2 oktober 2017 heeft een eenzijdig verkeersongeval (hierna: het ongeval) plaatsgevonden op de Zeedijk in Culemborg, waarbij een auto van het merk Daihatsu (hierna: de auto) van de weg is geraakt, tegen een boom is gebotst en in een sloot tot stilstand is gekomen. [Verzoekster] was bijrijder van de auto, die bestuurd werd door een vriendin, [naam bestuurder] en eigendom was van diens stiefvader. [naam bestuurder] beschikte ten tijde van het ongeval niet over een rijbewijs.
2.2.
[Verzoekster] heeft als gevolg van het ongeval ernstig letsel opgelopen, bestaande uit onder andere een breuk in de kaak en in een rib, een hersenschudding, een longkneuzing en een beschadiging van de halsslagader. Zij heeft meerdere operaties ondergaan. [Verzoekster] stelt als gevolg van het ongeval blijvende klachten te hebben, bestaande uit kaak- en rugklachten, cognitieve klachten en psychisch letsel.
2.3.
[Verzoekster] heeft Interpolis, als WAM-verzekeraar van de auto, aansprakelijk gesteld voor haar schade als gevolg van het ongeval. Interpolis heeft aansprakelijkheid voor de schade erkend maar heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW aan de zijde van [Verzoekster], op grond waarvan Interpolis slechts gehouden is 50% van de schade te vergoeden.
2.4.
Het verzoek strekt, samengevat, ertoe dat de rechtbank voor recht verklaart dat Interpolis alle schade van [Verzoekster] als gevolg van het ongeval volledig (voor 100%, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen percentage, hoger dan 50%) dient te vergoeden, met veroordeling van Interpolis in de werkelijke proceskosten van € 5.813,38 en het griffierecht.
2.5.
Aan haar verzoek heeft [Verzoekster], kort samengevat, ten grondslag gelegd dat haar niet bekend was dat [naam bestuurder] niet over voldoende rijvaardigheid beschikte om een auto naar behoren te besturen. Het meerijden met [naam bestuurder] terwijl deze geen rijbewijs had kan [Verzoekster] dan ook niet verweten worden. Voorts ontbreekt, nu onduidelijk is hoe het ongeval heeft kunnen plaatsvinden, het causaal verband tussen de gestelde onbekwaamheid van [naam bestuurder] en het ongeval. [Verzoekster] stelt zich voorts op het standpunt dat ook indien wordt aangenomen dat er sprake is van eigen schuld toepassing van de billijkheidscorrectie vereist dat de schade geheel door Interpolis dient te worden vergoed.
2.6.
Interpolis voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna nader ingegaan.
2.7.
De rechtbank stelt voorop dat Interpolis, nu zij als WAM-verzekeraar van de auto aansprakelijkheid voor de schade van [Verzoekster] als gevolg van het ongeval heeft erkend, in beginsel gehouden is de schade van [Verzoekster] volledig te vergoeden. Het geschil tussen partijen komt neer op de vraag of deze vergoedingsplicht vanwege eigen schuld van [Verzoekster] op de voet van artikel 6:101 BW (met 50%) dient te worden verminderd, zoals Interpolis stelt en [Verzoekster] betwist. In dat verband is het volgende van belang.
2.8.
Voor het aannemen van eigen schuld is vereist dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [Verzoekster] kan worden toegerekend. De stelplicht en bewijslast van feiten waaruit dit kan volgen rusten op Interpolis. Interpolis stelt in dit verband dat [Verzoekster] niet alleen bekend was met het feit dat [naam bestuurder] nog geen rijbewijs had, maar, blijkens een in het geding gebracht WhatsApp-gesprek, welbewust met [naam bestuurder] het plan maakte om [naam bestuurder] de auto van diens stiefvader te laten besturen, hetgeen voorafgaand aan de rit door de stiefvader van [naam bestuurder] nog expliciet was verboden. [Verzoekster] heeft, door aldus te handelen, het risico geaccepteerd verbonden aan het voor haar kenbare feit dat [naam bestuurder] over onvoldoende rijvaardigheid beschikte om het voertuig te kunnen en mogen besturen, aldus Interpolis.
2.9.
De rechtbank stelt voorop dat van de toedracht van het ongeval slechts vast staat dat de auto van de weg is geraakt, tegen een boom is gebotst en in een sloot is beland. Hoe het ongeval precies heeft kunnen gebeuren is echter, ook uit het verrichte politieonderzoek, niet gebleken. [naam bestuurder] als [Verzoekster] hebben beiden geen herinneringen meer aan het ongeval. In dit geschil gaan beide partijen er echter van uit dat een eenzijdige fout van [naam bestuurder] hieraan heeft bijgedragen. Vast staat voorts dat [naam bestuurder], ten tijde van het ongeval, de bestuurster van de auto was terwijl zij niet over een rijbewijs beschikte en pas 30 rijlessen had gehad. Reeds op grond van deze omstandigheden kan er naar het oordeel van de rechtbank van worden uitgegaan dat de onervarenheid van [naam bestuurder] tot een zekere hoogte aan het ongeval heeft bijgedragen. Met dat uitgangspunt kan het verweer van [Verzoekster] dat van enig causaal verband tussen het rijden door [naam bestuurder] zonder rijbewijs en het ontstaan van het ongeval niet is gebleken niet slagen.
2.10.
Dan is aan de orde of de omstandigheid dat de onervarenheid van [naam bestuurder] mede aan het ongeval heeft bijgedragen aan [Verzoekster] kan worden toegerekend. Vast staat dat [Verzoekster] wist dat [naam bestuurder] nog geen rijbewijs had, slechts 30 rijlessen had gevolgd en haar rijvaardigheid nog niet had laten toetsen in de vorm van een examen. Dat [Verzoekster] ondanks deze kennis [naam bestuurder] de auto heeft laten besturen en bij haar is ingestapt, kan haar dan ook verweten worden. Zij mocht er in die omstandigheden niet van uitgaan dat [naam bestuurder] de rijvaardigheid had van een bestuurder met een geldig rijbewijs. Dat [naam bestuurder] [Verzoekster] zou hebben verzekerd dat zij goed kon rijden en dat zij regelmatig reed in de auto van haar stiefvader doet hier niet aan af. Gelet op het voorgaande kan de omstandigheid dat de onervarenheid van [naam bestuurder] mede aan het ongeval heeft bijgedragen tot op zekere hoogte aan [Verzoekster] worden toegerekend.
Anders dan Interpolis stelt, komt aan de omstandigheid dat de stiefvader had verboden dat [naam bestuurder] zelf zou rijden en aan het uitlenen van zijn auto de voorwaarde had gesteld dat verzoekster zou rijden in het kader van de eigen schuld daarnaast geen afzonderlijke betekenis toe. Enkel is gesteld dat dat verbod gegeven was vanwege het ontbreken van een rijbewijs en niet gesteld is of dat samenhing met de wens van de stiefvader om problemen met zijn verzekering te voorkomen, of diens wens dat zijn stiefdochter geen strafbaar feit zou plegen of vanwege haar gebrek aan rijvaardigheid. Hoe strikt het verbod van de stiefvader was, waarover partijen twisten, kan dan ook in het midden worden gelaten.
2.11.
De rechtbank overweegt echter dat, nu de toedracht van het ongeval niet vast staat, niet kan worden vastgesteld in welke mate de onervarenheid van [naam bestuurder] daadwerkelijk aan het ongeval heeft bijgedragen. Daarbij wordt overwogen dat niet onderbouwd gesteld of gebleken is dat [naam bestuurder] door haar onervarenheid gevaarlijk, roekeloos of zelfs onvoorzichtig heeft gereden, noch dat aan het ongeluk een situatie voorafging waarin een meer ervaren bestuurder het ongeluk, anders dan [naam bestuurder], wél had weten te voorkomen. Door Interpolis is ook niet concreet gesteld welk verband er verder was tussen de onervarenheid van [naam bestuurder] en het van de weg raken. Daarbij is van belang dat niet is betwist dat op de Zeedijk, waar het ongeval plaatsvond, met een zekere regelmaat ongelukken gebeuren. Niet gesteld is voorts dat het rijgedrag van [naam bestuurder] tot het moment van het ongeval zodanig onvoorzichtig of klaarblijkelijk onbekwaam was dat dat voor [Verzoekster] reden had moeten zijn om, los van het ontbreken van een rijbewijs bij [naam bestuurder] of juist bezien in samenhang daarmee, op enig tussenliggend moment uit de auto te stappen of het rijden door [naam bestuurder] te beëindigen, nog daargelaten dat niet gesteld is dat [Verzoekster] daartoe de mogelijkheid heeft gehad.
2.12.
In het licht van alle voornoemde omstandigheden kan, gelet op de fouten die voor rekening van Interpolis komen, te weten de fouten van [naam bestuurder], die het ongeluk heeft veroorzaakt en zelf welbewust de auto is gaan besturen zonder te beschikken over een rijbewijs en zonder meer ervaring dan 30 rijlessen, de bijdrage van de fout van [Verzoekster] aan het ontstaan van het ongeval dan ook op niet meer dan 10% worden gesteld. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de aan Interpolis toe te rekenen omstandigheden die hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade, en daarmee de op haar rustende vergoedingsplicht, op 90% moet worden gesteld.
2.13.
Vervolgens moet beoordeeld worden of, wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten en/of de andere omstandigheden van het geval, het toepassen van een billijkheidscorrectie gerechtvaardigd is en of op grond daarvan tot een andere verdeling moet worden gekomen. In dit verband acht de rechtbank van belang dat niet is betwist dat de gevolgen voor [Verzoekster] bij het ongeval groot zijn geweest, nu zij, naast het directe letsel als gevolg van het ongeval, onder meer bestaande uit een gebroken kaak en rib, bijna twee jaar na het ongeval nog steeds last heeft van chronische pijnklachten in haar rug en daarnaast sprake is van cognitieve problemen in de zin van een vertraagd denkvermogen. Evenmin is betwist dat zij nog steeds niet in staat is te werken of naar school te gaan. Nu voorts niet in geschil is dat het gaat om een door een WAM-verzekering gedekte schade, eist de billijkheid dat de vergoedingsplicht aan de zijde van Interpolis in het geheel niet wordt verminderd op grond van eigen schuld van [Verzoekster] en dat deze dus op 100% blijft.
2.14.
Gelet op het vorenstaande zal als verzocht voor recht worden verklaard dat Interpolis volledig aansprakelijk is en tot vergoeding van 100% van de schade is gehouden.
2.15.
Ter zake van de kosten aan de zijde van [Verzoekster] bij de behandeling van het verzoek geldt het volgende. Bij de begroting moeten alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen, met toepassing van de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. [Verzoekster] heeft verzocht de kosten te begroten op 18,5 uur tegen een uurtarief van € 245,00, vermeerderd met 6% kantoorkosten, 21% btw en griffierecht van € 297,00 en Interpolis te veroordelen in deze kosten. Interpolis heeft de redelijkheid van de in rekening gebrachte kantoorkosten betwist. Ter zitting heeft de advocaat van [Verzoekster] niet toegelicht waar deze kosten op zien. De rechtbank acht, mede in aanmerking genomen het reeds berekende uurtarief, de kantoorkosten dan ook niet toewijsbaar. Het aantal bestede uren is niet betwist en komt de rechtbank redelijk voor. De kosten worden op de voet van artikel 1019aa Rv dan ook begroot op € 5.775,33 (18,5 uur x € 245,00, vermeerderd met 21% btw en € 297,00 aan griffierecht). Nu de vergoedingsplicht van Interpolis op 100% is gesteld is, anders dan Interpolis aanvoert, een correctie op deze kosten wegens de eigen schuld niet aan de orde. Interpolis zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 5.775,33 aan [Verzoekster].
3
De beslissing
De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat Interpolis de schade van [Verzoekster] als gevolg van het ongeval volledig (voor 100%) dient te vergoeden,
3.2.
begroot de kosten van [Verzoekster] bij de behandeling van het verzoek op een bedrag van € 5.775,33 en veroordeelt Interpolis tot betaling van deze kosten,
3.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2019.