Rb, deelgeschil: geen rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen

Samenvatting:

Is er vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen? Na onderhandeling doet verzekeraar een aanbod voor een slotuitkering van € 15.000,-. Na bespreking met cliënt antwoordt belangenbehartiger: “In bovengemeld dossier is cliënt te rade om, zij het met de nodige aarzeling, akkoord te gaan met het voorstel (….).” De rechtbank oordeelt dat deze bewoordingen en in het bijzonder “is cliënt te rade” (neemt cliënt in overweging) alsmede de formulering “akkoord te gaan” (hetgeen duidt op toekomstige tijd), bezien in samenhang met de vraag van de verzekeraar of benadeelde er al uit is, redelijkerwijs niet anders kunnen worden uitgelegd dan dat benadeelde nog steeds geen definitieve beslissing had genomen. De rechtbank verklaart voor recht dat geen rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen.

ECLI:NL:RBLIM:2014:692

Instantie

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak

22-01-2014

Datum publicatie

28-01-2014

Zaaknummer

C/04/125929 / HA RK 13-131

Rechtsgebieden

Civiel recht

Bijzondere kenmerken

Eerste aanleg – enkelvoudig

Inhoudsindicatie

Deelgeschilprocedure. Is er een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen? Leent deze vraag zich voor behandeling in een deelgeschilprocedure?

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Zittingsplaats Roermond

Burgerlijk recht

Zaaknummer: C/04/125929 / HA RK 13-131

Beschikking van 22 januari 2014

in de zaak van:

[eiser],

wonende te Eindhoven,

hierna te noemen [eiser],

advocaat mr. Z.J. Rittersma;

tegen:

De naamloze vennootschap Reaal Verzekeringen N.V.,

gevestigd te Zoetermeer

hierna te noemen Reaal,

advocaat mr. J.C. Rous.

1 Het verloop van de procedure

1.1.

Dit blijkt uit het volgende:

·        

het verzoekschrift met producties, binnengekomen bij de rechtbank op 18 oktober 2013,

·        

het verweerschrift met producties, binnengekomen bij de rechtbank op 26 november 2013,

·        

de mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 8 januari 2014 en waarbij zijn verschenen:

·        

[eiser] bijgestaan door zijn advocaat en

·        

Reaal vertegenwoordigd door haar advocate.

·        

de aantekeningen mondelinge behandeling zijdens [eiser],

·        

het door [eiser] overgelegde urenoverzicht van diens advocaat.

2 De vaststaande feiten

2.1.

Uit het over en weer door partijen naar voren gebrachte alsmede met name ook het ter mondelinge behandeling besprokene, kunnen de volgende vaststaande feiten worden afgeleid, voor zoveel ter zake doend.

2.1.1.

Op 21 november 2006 heeft in Weert een ongeval plaatsgevonden waarbij [eiser] is aangereden door een auto. De bestuurster van die auto was verzekerd bij Reaal.

2.1.2.

Bij brief van 4 december 2006 is Reaal door mr. Delescen, de toenmalige advocaat van [eiser], aansprakelijk gesteld. Bij brief van 9 februari 2007 heeft Reaal de aansprakelijkheid erkend.

2.1.3.

Op 12 april 2007 heeft Reaal aan [eiser] als voorschot op de schadevergoeding een bedrag betaald ter hoogte van € 2.000,00. Tussen mr. Delescen en Reaal heeft meermaals overleg plaatsgevonden om tot een schaderegeling te komen. Bij brief van 10 juni 2008 (productie 4b bij verzoekschrift) heeft Reaal het aanbod gedaan van een slotbetaling van € 10.000,00. Bij brief van 31 juli 2008 heeft mr. Delescen aan Reaal bericht dat [eiser] niet akkoord gaat met het aanbod (eveneens productie 4b bij het verzoekschrift). Bij brief van 11 oktober 2010 (productie 3 bij verzoekschrift) heeft mr. Delescen aan [eiser] laten weten dat Reaal niet verder wil gaan dan een slotuitkering van € 10.000,00. Dit voorstel heeft [eiser] bij brief van 16 november 2010 (productie 1 bij verweerschrift) wederom afgewezen.

2.1.4.

Uit productie 4a bij het verzoekschrift volgt dat mr. Delescen bij brief van 27 januari 2011 om hernieuwd overleg met Reaal heeft gevraagd. Dit overleg heeft geresulteerd in een aanbod van Reaal tot het doen van een slotuitkering van € 15.000,00, welk aanbod mr. Delescen op 13 april 2011 met [eiser] heeft besproken. Op 14 april 2011 heeft mr. Delescen aan Reaal geschreven dat [eiser] zich nog even wenst te beraden over het aanbod. In reactie op de vraag van Reaal van 26 september 2011 naar de stand van zaken heeft mr. Delescen bij brief van 6 oktober 2011 als volgt bericht:

“In bovengemeld dossier is cliënt te rade om, zij het met de nodige aarzeling, akkoord te gaan met het voorstel om de zaak op pragmatische gronden af te wikkelen tegen betaling van een slotuitkering ad € 15.000,00 exclusief bgk.

Mag ik u verzoeken de concept vaststellingsovereenkomst annex belastinggarantie aan mij toe te zenden.”

2.1.5.

Op 17 oktober 2011 heeft Reaal aan het verzoek voldaan en de concept vaststellingsovereenkomst aan mr. Delescen verstuurd. Op verzoek van mr. Delescen heeft Reaal op 27 februari 2012 een nieuw exemplaar van de concept vaststellingsovereenkomst verzonden omdat [eiser] deze zou zijn kwijtgeraakt. [eiser] is niet tot ondertekening van de concept vaststellingsovereenkomst overgegaan.

3 Het verzoek

3.1.

[eiser] verzoekt, op de gronden zoals deze nader zijn aangegeven in het verzoekschrift, voor recht te verklaren dat tussen [eiser] en Reaal geen rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, althans vernietiging van deze vaststellingsovereenkomst althans ontbinding van deze vaststellingsovereenkomst en tevens een door Reaal te betalen voorschot te bepalen, met begroting van de kosten buiten rechte.

4 Het verweer

4.1.

Dit blijkt uit het door belanghebbende toegezonden verweerschrift, naar de inhoud waarvan de rechtbank verwijst.

5 De beoordeling

Leent het verzoek zich voor behandeling in een deelgeschilprocedure?

5.1.

Nu Reaal dit betwist, dient in de eerste plaats te worden beoordeeld of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv. Reaal voert aan dat dit niet het geval is omdat geen situatie van vastgelopen onderhandelingen bestaat die door het oordeel van de rechtbank weer vlot getrokken kunnen worden. Reaal stelt zich op het standpunt dat al een schikking is bereikt zodat verdere onderhandelingen niet aan de orde zijn. Het verzoek kan volgens Reaal dan ook niet bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingovereenkomst. De rechtbank overweegt als volgt.

5.2.

De deelgeschilprocedure biedt volgens de memorie van toelichting bij de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen. Zij krijgen hiermee een extra instrument ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 2). Gezien de ratio van de deelgeschilprocedure om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient te rechtbank te toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

5.3.

Het verzoek van [eiser] is erop gericht dat partijen weer gaan onderhandelen. Dat is immers noodzakelijk wanneer geconcludeerd moet worden dat partijen (nog) geen definitieve overeenstemming hebben bereikt. Reeds hierom is de rechtbank van oordeel dat de zaak zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. De rechtbank komt dus toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.

Is er een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen?

5.4.

De vraag ligt voor of tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen ten aanzien van de als gevolg van het ongeval door [eiser] geleden en nog te lijden schade. De rechtbank overweegt daarover als volgt.

5.5.

Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding. Niet in geschil is dat Reaal aan [eiser] een aanbod heeft gedaan zoals dit is vastgelegd in de herhaalde malen aan mr. Delescen ter tekening (door [eiser]) toegezonden concept-vaststellingsovereenkomst. De rechtbank stelt voorop dat het sluiten van een vaststellingsovereenkomst vormvrij is en dat, nu gesteld noch gebleken is dat daarover tussen partijen een andere afspraak is gemaakt, aan het enkele niet ondertekenen van de concept-vaststellingsovereenkomst door [eiser] geen zelfstandige betekenis toekomt. Aanvaarding van het aanbod kan immers ook zijn geschied door een niet schriftelijke uitdrukkelijke of stilzwijgende verklaring die ook in een gedraging besloten kan liggen. Het ontbreken van de handtekening betekent wel dat het op de weg ligt van Reaal, die zich op het bestaan van de overeenkomst beroept, om feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit kan worden geconcludeerd dat de overeenkomst tot stand is gekomen althans dat [eiser] gehouden kan worden aan de inhoud van de niet getekende concept-vaststellingsovereenkomst.

5.6.

Tussen partijen is niet in geschil dat mr. Delescen de belangenbehartiger van [eiser] was en in die hoedanigheid ook gesprekspartner was van Reaal. Dat mr. Delescen daarbij een mandaat had van [eiser] om een vaststellingsovereenkomst voor een slotbedrag van € 15.000,00 te sluiten is niet gebleken. Nadat het aanbod van een slotbetaling van € 15.000,00 door Reaal was gedaan, heeft Delescen aan Reaal bij brief van 14 april 2011 laten weten dit aanbod met [eiser] te hebben besproken en dat [eiser] zich wil beraden. Reeds hieruit volgt dat Delescen geen mandaat had om [eiser] te binden en dat het door Delescen bereikte onderhandelingsresultaat niet als een instemmingsverklaring van [eiser] kan worden aangemerkt. Hetgeen Reaal hierover heeft aangevoerd wordt daarom verworpen.

5.7.

Reaal heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat zij erop mocht vertrouwen dat hetgeen mr. Delescen, als belangenbehartiger van [eiser], richting Reaal heeft verklaard overeenkomstig de wil van [eiser] is. In beginsel kan Reaal in dat standpunt worden gevolgd. Daarmee is echter nog niet gezegd dat uit de brief van mr. Delescen van 6 oktober 2011, zoals Reaal stelt, onomstotelijk volgt dat [eiser] het aanbod van een slotbetaling van € 15.000,00 heeft aanvaard, althans dat Reaal daarop mocht vertrouwen. Mr. Delescen geeft in die brief antwoord op de vraag van Reaal of [eiser] al weet wat hij wil met het aanbod. Mr. Delescen schrijft in de brief: “In bovengemeld dossier is cliënt te rade om, zij het met de nodige aarzeling, akkoord te gaan met het voorstel om de zaak op pragmatische gronden af te wikkelen tegen betaling van een slotuitkering ad € 15.000,00 exclusief bgk.”. Deze bewoordingen en in het bijzonder “is cliënt te rade” (neemt cliënt in overweging) alsmede de formulering “akkoord te gaan” (hetgeen duidt op toekomstige tijd), bezien in samenhang met de vraag van Reaal of [eiser] er al uit is, kunnen in de gegeven omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs niet anders worden uitgelegd dan dat [eiser] nog steeds geen definitieve beslissing had genomen maar er toe neigde om het aanbod te accepteren. Van een onvoorwaardelijke acceptatie van het aanbod door [eiser] zoals door Reaal wordt gesteld, blijkt uit deze bewoordingen in ieder geval niet. Het aan het eind van de brief gedane verzoek om de concept-vaststellingsovereenkomst op te sturen duidt naar het oordeel van de rechtbank evenmin op het aanvaarden van het aanbod en sluit aan bij het in overweging nemen om het in de concept-vaststellingsovereenkomst neergelegde aanbod te aanvaarden. Dit geldt temeer nu deze werkwijze in lijn ligt met de in een eerdere fase van de onderhandelingen gevolgde werkwijze. Reaal heeft toen immers ook een concept-vaststellingsovereenkomst met destijds een slotbetaling ter hoogte van € 10.000,00, aan mr. Delescen toegezonden. Dat aanbod is toen door mr. Delescen aan [eiser] voorgelegd en door laatstgenoemde geweigerd.

Het verzoek van mr. Delescen (begin 2012) aan Reaal om de concept-overeenkomst nogmaals op te sturen, volgt op de vraag van Reaal hoe het zit met de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst door [eiser]. Anders dan Reaal beoogt te stellen, kan in de gegeven omstandigheden in dit verzoek evenmin een aanvaarding van het aanbod worden gelezen. Ten aanzien van de stelling van Reaal dat mr. Delescen mondeling heeft verklaard dat Reaal er vanuit mag gaan dat de vaststellingsovereenkomst in goed overleg en na instemming van [eiser] tot stand is gekomen, overweegt de rechtbank als volgt. Deze verklaring is niet door mr. Delescen zelf opgesteld, maar verwoord door de medewerker die namens Reaal de onderhandelingen met mr. Delescen heeft gevoerd, op een moment dat [eiser] het bestaan van de overeenkomst had betwist, zodat deze verklaring niet meer aan [eiser] kan worden toegerekend. Tegenover deze verklaring staat de door [eiser] ter mondelinge behandeling afgelegde verklaring dat hij nooit tegen mr. Delescen heeft gezegd in te stemmen met het aanbod en steeds heeft aangegeven te twijfelen.

5.8.

Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat Reaal onvoldoende heeft gesteld en aangetoond om vast te kunnen stellen dat tussen partijen een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen althans dat [eiser] aan de inhoud daarvan kan worden gehouden. De door [eiser] gevraagde verklaring voor recht dat geen rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, is daarom toewijsbaar. Bij de constatering dat het inhoudelijke verzoek van [eiser] voor inwilliging vatbaar is, verliest de rechtbank overigens niet uit het oog dat in principe in het kader van een verzoekschriftenprocedure geen plaats is voor het uitspreken van een verklaring voor recht. In het onderhavige geval, waarin de beslissing op een deelgeschil aan de orde is, leidt deze regel evenwel uitzondering, mede gelet op de (beperkte) status van de onderhavige beslissing in het raam van een eventuele bodemprocedure tussen partijen.

De subsidiair geformuleerde verzoeken tot vernietiging en ontbinding van de vaststellingsovereenkomst behoeven gelet op het vorenstaande geen bespreking meer.

5.9.

Voor toewijzing van de gevraagde voorschotbetaling ter grootte van € 15.000,00 ziet de rechtbank geen aanleiding. Het door Reaal gedane aanbod van een slotbetaling ter grootte van € 15.000,00 impliceert niet dat [eiser] tot dat bedrag schade heeft geleden. Tussen partijen bestaat een fundamenteel verschil van mening over de ernst en omvang van het door [eiser] als gevolg van het ongeval opgelopen letsel en de rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten om een inschatting te kunnen maken van de daadwerkelijk door [eiser] geleden schade.

De kosten

5.10.

De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa Rv de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van [eiser] te begroten en dient daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Ook deze kosten, die in beginsel volledig voor vergoeding in aanmerking komen, dienen aldus te voldoen aan de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets. Naar het oordeel van de rechtbank is het redelijk dat [eiser] wat betreft deze procedure juridische bijstand heeft ingeroepen en is voldoende onderbouwd hoe de declaratie van de juridische kosten is opgebouwd. De kosten (het door Reaal niet weersproken tarief van de advocaat van [eiser]) en de aan de zaak bestede tijd komen de rechtbank niet bovenmatig voor. Conform de door [eiser] ter zitting overgelegde urenspecificatie wordt uitgegaan van 12 uur en 48 minuten + 3 uur reistijd + de zittingstijd die wordt vastgesteld op 90 minuten = 1 ½ uur. De rechtbank begroot de kosten aan de zijde van [eiser] dan ook op 17 uur en 18 minuten x € 215,00 per uur en 21% BTW, in totaal zijnde € 4.500,60. Vermeerderd met het griffierecht ad € 274,00 komt dit neer op € 4.774,60.

5.11.

Bij deze uitkomst van de onderhavige deelgeschil procedure dient Reaal ten slotte als de in het ongelijk gestelde partij te worden aangemerkt, zodat zij verplicht dient te worden verwezen in de proceskosten.

6 De beslissing

De rechtbank:

6.1.

verklaart voor recht dat tussen [eiser] en Reaal geen rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen;

6.2.

begroot de kosten voor deze procedure op € 4.774,60;

6.3.

veroordeelt Reaal tot betaling van de onder 6.2 genoemde kosten aan [eiser], te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na dagtekening van de beschikking en verklaart dit deel van de beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

6.4.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.P. Drijkoningen en ter openbare civiele terechtzitting van 22 januari 2014 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey