Rb, deelgeschil: geen verwijzende verzekeraars, geen schuldloze derde: Bedrijfsregeling 7 niet van toepassing
Benadeelde stelt schade te hebben opgelopen als gevolg van drie ongeval; bij alle drie de ongevallen was dezelfde verzekeraar betrokken. Hij spreekt verzekeraar aan o.g.v. Schuldloze Derden Regeling (Bedrijfsregeling 7). De rechtbank oordeelt dat de Regeling niet zelfstandig een grondslag biedt om een verzekeraar aansprakelijk te stellen voor schade, maar hooguit een regeling geeft voor het geval – waarbij schade en aansprakelijkheid dus gegeven is – de desbetreffende verzekeraar voor betaling wijst naar een andere verzekeraar. Er is geen sprake is van een situatie dat de betrokken verzekeraars verschillen van mening (art. 1 Regeling, slotzin), nu er slechts één verzekeraar bij de schadevordering is betrokken. Er is voorts geen sprake van een ‘schuldloze derde’ als bedoeld in de begripsomschrijvingen (art. 2 van de Regeling) nu niet aannemelijk is dat verzoeker geen schuld treft en/of het schadegeval hem niet valt toe te rekenen terwijl dat ook niet geldt voor tenminste één van de overige bij het schadegeval betrokkenen.
ECLI:NL:RBAMS:2022:50, Rechtbank Amsterdam, 9387988 (rechtspraak.nl)
ECLI:NL:RBAMS:2022:50
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
18-01-2022
Datum publicatie
20-01-2022
Zaaknummer
9387988
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Deelgeschil Aansprakelijkheid Allianz voor (gevolg-)schade uit 2016 (auto ongeval). Schuldloze derde regeling. Bedrijfsregeling no.7. Onrechtmatige daad. WAM. Geen OD en geen schade.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9387988 EA VERZ 21-528
beschikking van: 18 januari 2022
func.: 47653
beschikking van de kantonrechter
I n z a k e
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoeker
nader te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. El Ballouti (Hardt Letselschade)
t e g e n
de naamloze vennootschap naar Belgisch recht Allianz Benelux N.V. t.h.o.d.n. Allianz Nederland Schadeverzekering
statutair gevestigd te Brussel, kantoorhoudend te Rotterdam
verweerster
nader te noemen: Allianz
gemachtigde: mr. N. Haase.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Middels een verzoekschrift met producties, ontvangen op 10 augustus 2021, heeft [verzoeker] verzocht te beslissen over een deelgeschil, dat ziet op de aansprakelijkheid van Allianz ter zake een ongeval dat [verzoeker] is overkomen op 23 november 2016. Van de kant van Allianz is een verweerschrift ontvangen, eveneens met producties.
Het geding is behandeld ter zitting van 21 december 2021, waar [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens Allianz is verschenen [naam 2] , schadebehandelaar en de gemachtigde.
Ter zitting hebben partijen hun standpunten bepleit en vragen van de kantonrechter beantwoord. Na schorsing om partijen de gelegenheid te geven hun geschil middels een regeling te beëindigen, hetgeen niet gelukt is, is een datum voor beschikking bepaald.
UITGANGSGPUNTEN
- De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten en uitgangspunten.
1.1.
Op 23 november 2016 heeft zich een incident voorgedaan, ten gevolge waarvan [verzoeker] stelt letstelschade te hebben geleden. Als passagier reed hij in een auto, welke bestuurd werd door zijn partner [naam 1] . De auto stond op naam van de broer van [verzoeker] en was verzekerd bij Allianz.
1.2.
Doordat een voetganger plotseling de weg opliep, moest de bestuurder hevig remmen om een aanrijding te voorkomen. [verzoeker] stelt ten gevolge hiervan whiplashklachten te hebben ondervonden. Hij heeft op 7 december 2019 aangifte gedaan tegen de voetganger, ook vanwege het feit dat de voetganger een baksteen of straattegel tegen de voorruit heeft gegooid.
1.3.
Het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft 11 september 2017 een verzoek tot vergoeding van de schade afgewezen.
1.4.
De voetganger is op 26 april 2018 door de strafrechter bij verstek veroordeeld voor vernieling.
1.5.
Op 19 oktober 2018 is [verzoeker] een tweede auto-ongeval overkomen. Aansprakelijkheid ter zake de door [verzoeker] geleden schade ten gevolge daarvan is door Allianz erkend.
1.6.
In de ‘Letsel rapportage’ die is opgesteld door de gemachtigde van [verzoeker] naar aanleiding van het ongeval in 2018 is vermeld dat [verzoeker] als gevolg van het ongeval in 2016 ‘enige maanden klachten heeft gehad’ en ‘cliënt is hier verder restloos van hersteld.’
1.7.
Op 12 maart 2019 heeft [verzoeker] Allianz aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden (letsel)schade ter zake het ongeval of incident op 23 november 2016.
1.8.
Op 9 juli 2019 is door Schaderegelingsburo R.P. van Dijk BV in opdracht van Allsecure/Allianz een expertiserapport uitgebracht omtrent de schade geleden door [verzoeker] ten gevolge van het ongeval op 19 oktober 2018. De expert rapporteert ter zake het incident met de baksteen dat dit niet heeft gezorgd voor een terugval in 2016, dat [verzoeker] toen ongeveer 5 keer de fysiotherapeut heeft gezien waarmee de klachten waren verholpen, en dat de overige gezondheid van [verzoeker] goed was. Voorts wordt in dit rapport beschreven dat [verzoeker] ten tijde van het ongeval in 2018 voor 40% het huishouden deed, dat hij sportte (hardlopen) en bezig was met het opknappen van zijn woning.
1.9.
Op 24 augustus 2020 is [verzoeker] een derde auto-ongeval overkomen.
1.10.
Een op 23 oktober 2020 door [verzoeker] ingediende klacht in verband met het niet verstrekken van een voorschot is door de klachtenfunctionaris van Allianz op 27 oktober 2020 afgewezen.
1.11.
Omdat [verzoeker] nog steeds niet klachtenvrij is, heeft hij zich onder behandeling gesteld bij Reade, Centrum voor revalidatie en reumatologie, die pijnrevalidatie heeft voorgesteld zijnde een programma met een duur van 16 weken.
HET VERZOEK
- [verzoeker] verzoekt de kantonrechter in het kader van een deelgeschil als bedoeld in art. 1019w Rv te beslissen dat Allianz aansprakelijk is ter zake het ongeval van 23 november 2016. Voorts verzoekt hij dat Allianz veroordeeld wordt ter zake de kosten van deze procedure alsmede de buitengerechtelijke kosten. Tevens verzoekt [verzoeker] dat Allianz veroordeeld wordt tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand ter zake het ongeval in 2018 en tot betaling van een voorschot van € 1.000,00 op de immateriële schade die [verzoeker] lijdt/geleden heeft ter zake het ongeval in 2016.
- [verzoeker] grondt zijn verzoek in de eerste plaats op de Schuldloze derde regeling/Bedrijfsregeling no. 7 en in de tweede plaats op art. 6:162 BW (onrechtmatige daad) en art. 3 Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorvoertuigen (WAM). Hij heeft schade geleden en (medische) kosten gemaakt vanwege het ongeval in 2016 en ervaart nog steeds klachten daarvan, om welke reden hij zich onder behandeling heeft gesteld van Reade, Centrum voor revalidatie en reumatologie.
HET VERWEER
- Allianz is van mening dat de kantonrechter in deze niet bevoegd is, omdat het verzoek van [verzoeker] betreft een onbepaalde waarde en er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00 (art. 93 sub b Rv). Daarnaast biedt de Bedrijfsregeling no. 7 geen grondslag voor ‘aansprakelijkheid’ maar geeft zij slechts een regeling ingeval er tussen verzekeraars verschil van mening bestaat over wie er moet betalen, en is ook overigens niet aan de voorwaarden van deze regeling voldaan. Er is voorts niet sprake van ‘onrechtmatig handelen’ van een bij Allianz verzekerde, er is geen schade of letsel aangetoond ter zake het ongeval of incident in 2016 en is Allianz het niet eens met de berekening van de buitengerechtelijke kosten wat betreft tarief en aantal uren, waarbij zij wijst op het bepaalde in art. 1019aa Rv.
BEOORDELING
- Ter zitting heeft [verzoeker] verklaard dat hij afstand doet van mogelijke aanspraak op vergoeding van schade ter zake het ongeval in 2016 voor zover deze meer bedraagt dan € 25.000,00 in die zin dat hij naast hetgeen hij in deze procedure vordert (totaal € 17.001,88), niet meer zal vorderen dan € 6.099,12 ter zake van de (ook: immateriële) schade geleden door dat ongeval in 2016. Gelet op deze uitdrukkelijke beperking van de vordering, acht de kantonrechter zich bevoegd het geschil te behandelen.
- [verzoeker] baseert zijn vordering primair op de Schaderegeling schuldloze derde, ook wel geheten de Bedrijfsregeling no. 7. van het Verbond van Verzekeraars, welke op 19 december 2007 is vastgesteld en laatstelijk is gewijzigd met ingang van 1 juli 2012 (hierna: de Regeling). Uit artikel 1 – Doel van de regeling, volgt dat de regeling voorziet in een oplossing voor de situatie dat degene die buiten zijn schuld schade lijdt als gevolg van een schadegeval problemen ondervindt (of zou kunnen ondervinden) bij het verkrijgen van de hem rechtens toekomende schadevergoeding. ‘Dit voor zover die problemen het gevolg zijn van het feit dat de betrokken verzekeraars van mening verschillen.’ (slotzin). Blijkens de toelichting bij die Regeling beoogt deze te voorkomen dat een schuldloze derde door zijn verzekeraar wordt verwezen naar een andere verzekeraar met de motivering dat niet de eigen verzekerde, maar die van de andere verzekeraar schuld treft aan het ontstaan van de schade. Het dispuut dat daaruit volgt, leidt tot vertraging in de toekenning van de schadevergoeding, terwijl civielrechtelijke aansprakelijkheid en bewijs van de schuldloze derden geen rol spelen. De Regeling verplicht tot het op voorhand regelen van de schade met de benadeelde, waarna de overige betrokken verzekeraars participeren.
- Uit het voorgaande volgt dat de Regeling niet zelfstandig een grondslag biedt om een verzekeraar aansprakelijk te stellen voor schade, maar hooguit een regeling geeft voor het geval – waarbij schade en aansprakelijkheid dus gegeven is – de desbetreffende verzekeraar voor betaling wijst naar een andere (verzekerde bij een andere) verzekeraar.
- Met Allianz is de kantonrechter van oordeel dat ook niet sprake is van een situatie dat de betrokken verzekeraars verschillen van mening (art. 1 Regeling, slotzin), nu er slechts één verzekeraar, te weten Allianz, bij de schadevordering is betrokken.
- Allianz is voorts van mening dat in casu niet sprake is van ‘schuldloze derde’ als bedoeld in de begripsomschrijvingen (art. 2 van de Regeling) nu niet aannemelijk is dat [verzoeker] geen schuld treft en/of het schadegeval hem niet valt toe te rekenen terwijl dat ook niet geldt voor tenminste één van de overige bij het schadegeval betrokkenen. Vaststaat dat [verzoeker] tegen de bestuurder heeft geroepen ‘Rem af!’ terwijl niet gebleken is dat de bestuurder op haar beurt handelingen achterwege had moeten laten uit het oogpunt van een verantwoorde deelname aan het verkeer. [verzoeker] is, zo is ter zitting duidelijk geworden, van mening dat de bestuurder schuld heeft doordat zij te hard remde, maar dat daarvan sprake is, is niet komen vaststaan. Voor aansprakelijkheid van Allianz op grond van de Regeling is derhalve geen grondslag.
- Voor aansprakelijkheid op grond van art. 6:162 BW is vereist dat sprake is van zowel onrechtmatigheid, als toerekenbaarheid en schade, causaal verband en relativiteit. In dit kader heeft [verzoeker] gesteld dat de bestuurder wel onrechtmatig heeft gehandeld, omdat ze niet voldoende heeft geanticipeerd op de verkeerssituatie en (te) abrupt heeft geremd. [verzoeker] heeft de bestuurder niet aansprakelijk gesteld. Allianz heeft erop gewezen dat de bestuurder geen enkele verkeersovertreding heeft begaan, niet te hard heeft gereden en door te handelen als zij heeft gedaan juist een aanrijding met de voetganger heeft voorkomen. Dit betekent dat de kantonrechter moet oordelen dat niet is komen vaststaan dat de bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld.
- Voorts is niet komen vaststaan dat [verzoeker] schade heeft geleden ter zake van het ongeval of incident in 2016. Van zijn kant is geen medische informatie in het geding gebracht waaruit die schade zou kunnen blijken; zo ontbreekt een huisartsjournaal of rapport van de fysiotherapeut waar [verzoeker] kort na het incident (een vijftal) behandelingen heeft ondergaan. Allianz op haar beurt heeft erop gewezen dat [verzoeker] ten tijde van het ongeval in 2018 vrij van klachten was (‘restloos hersteld’) en dat hij toen gewoon functioneerde, sportte en aan het werk was. De WIA-uitkering die hij in 2018 ontving was vanwege handklachten en van whiplashklachten was toen geen sprake meer, zo heeft Allianz onweersproken gesteld.
- Op bovenstaande gronden ziet de kantonrechter geen aanleiding Allianz aansprakelijk te achten voor de gestelde schade op grond van onrechtmatige daad.
- Ook het beroep van [verzoeker] op artikel 3 WAM kan niet slagen. Dit artikel regelt niet de aansprakelijkheid van de verzekeraar, maar de voorwaarden waaraan de aansprakelijkheidsverzekering moet voldoen (wie verzekerd is, welke schade verzekerd is, hoogte van de dekking en territoriale dekking). Dat op een andere bepaling van de WAM wel die aansprakelijkheid gegrond kan worden, is gesteld noch gebleken.
- Nu Allianz niet aansprakelijk is voor de gestelde schade, moet ook het verzoek om Allianz te veroordelen tot betalen van een voorschot op de (im)materiële schade van [verzoeker] worden afgewezen.
- Met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten die voor [verzoeker] zijn gemaakt in het kader van de aansprakelijkstelling voor het ongeval uit 2018 (het gaat om een drietal facturen met een totaal bedrag van € 9.912,68), welk verzoek gegrond is op het bepaalde in art. 6:96 BW, overweegt de kantonrechter dat redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening buiten rechte voor vergoeding in aanmerking kunnen komen, maar dat dit artikel geen zelfstandige grondslag biedt voor de vergoeding van deze kosten; verondersteld wordt dat een wettelijke verplichting tot schadevergoeding bestaat. Allianz heeft aansprakelijkheid ter zake van schade geleden door het ongeval in 2018 erkend en zij heeft in dat kader schade en buitengerechtelijke kosten vergoed. In het dispuut dat daarna is ontstaan heeft de gemachtigde van [verzoeker] werkzaamheden verricht en kosten gemaakt die [verzoeker] vergoed wil zien. Nu Allianz geen aanleiding heeft gezien terug te komen van die eerdere erkenning en/of een hogere schadevergoeding toe te kennen kan niet geoordeeld worden dat de gevorderde kosten gemaakt zijn ter ‘vaststelling’ van schade en aansprakelijkheid of ter verkrijging van voldoening buiten rechte; die voldoening is immers (nog) niet verkregen. Om die reden moet ook dit verzoek worden afgewezen.
- Nu [verzoeker] in het ongelijk is gesteld, wordt hij veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de kant van Allianz.
BESLISSING
De kantonrechter:
– wijst het verzoek af;
– veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten aan de zijde van Allianz, dezerzijds berekend op € 498,00 (2 punten à € 249,00);
– veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;
– verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
– wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. Kruisdijk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2022 in aanwezigheid van de griffier.
de griffier de kantonrechter