Rb, deelgeschil: gemeente niet aansprakelijk voor val door kuil in grasveld
Benadeelde is ten val gekomen in een park door een direct aan het voetpad grenzende kuil in een grasveld. 1. De rechtbank zoekt aansluiting bij de Wegenwet en oordeelt dat art 6:174 BW (wegbeheerder) niet van toepassing is,nu grasveld niet kan worden aangemerkt als berm van het voetpad. 2. De rechtbank toetst aan de Kelderluikcriteria en komt tot het oordeel dat de mate van onderhoud en de wijze van verhelpen van oneffenheden naar het oordeel van de rechtbank als voldoende zijn. Verzoek afgewezen. 3. BGK: kosten deelgeschil vastgesteld op € 3291, maar afgewezen.
Volledige uitspraak:
LJN: BU3468, Rechtbank ‘s-Gravenhage, 387855 / HA RK 11-102
Datum uitspraak: 20-07-2011
Datum publicatie: 07-11-2011
Rechtsgebied: Civiel overig
Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Deelgeschil. Verzoekster is ten val gekomen in een park door een direct aan het voetpad grenzende kuil in een grasveld. Gemeente is niet aansprakelijk op grond van artikel 6:174 of 6:162 BW. Begroting van de kosten op grond van artikel 1019aa Rv.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 387855 / HA RK 11-102
Beschikking van 20 juli 2011
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat: mr. E.W. Bosch te Honselersdijk (gemeente Westland),
tegen
1. de openbare rechtspersoon GEMEENTE LEIDSCHENDAM-VOORBURG,
zetelende te Voorburg,
2. de naamloze vennootschap ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
h.o.d.n. Centraal Beheer | Achmea,
gevestigd te Apeldoorn,
verweerders,
advocaat: mr. A.W. Manso Cabreros-Hendriks te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [verzoekster], de gemeente en Achmea worden genoemd.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 21 februari 2011, met producties;
– het verweerschrift, met producties;
– het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 juni 2011 en de daarin genoemde stukken;
– het faxbericht van 21 juni 2011 van de zijde van [verzoekster], waarin wordt aangegeven dat partijen niet tot een schikking zijn gekomen en [verzoekster] om een beschikking vraagt;
– de brief van 21 juni 2011 van de zijde van de gemeente en Achmea, waarin zij ook om een beschikking vragen.
1.2.Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.
2.De feiten
2.1.Op 12 juli 2009 is [verzoekster] ten val gekomen in het [A-straat te plaats A] (hierna: de val). [verzoekster] liet in het park haar hond uit en raakte op het verharde voetpad met iemand aan de praat. Tijdens dit gesprek deed [verzoekster] een stap achteruit, waarna zij in een direct aan het voetpad grenzende kuil in een grasveld terechtkwam.
2.2.Als gevolg van de val heeft [verzoekster] letsel opgelopen.
2.3.Achmea is de aansprakelijkheidsverzekeraar van de gemeente.
3.Het geschil
3.1.[verzoekster] verzoekt de rechtbank op grond van artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv):
– voor recht te verklaren dat de gemeente aansprakelijk is voor de door [verzoekster] geleden en nog te lijden schade als gevolg van de val;
– voor recht te verklaren dat Achmea is gehouden om de schadevergoeding aan [verzoekster] te betalen;
– de kosten van deze procedure te begroten (art. 1019aa Rv jº art. 6:96 BW) en de gemeente te veroordelen tot betaling van deze kosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2. [verzoekster] legt primair aan haar verzoeken ten grondslag dat het voetpad, nu er een kuil direct naast het pad was gelegen, niet de veiligheid bood die men daarvan in de gegeven omstandigheden mocht verwachten. Het pad was dus gebrekkig. Daardoor leverde het pad een gevaar op voor personen en dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt. De gemeente is aldus op grond van artikel 6:174 BW jegens [verzoekster] aansprakelijk, aldus [verzoekster]. Subsidiair baseert [verzoekster] haar verzoeken op artikel 6:162 BW. Volgens [verzoekster] heeft de gemeente haar zorgplicht geschonden door onvoldoende toezicht te houden op het park.
3.3.De gemeente en Achmea voeren gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
Behandeling in een deelgeschilprocedure
4.1.De deelgeschilprocedure biedt volgens de memorie van toelichting bij de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen. Zij krijgen hiermee een extra instrument ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 2). Gezien de ratio van de deelgeschilprocedure om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient te rechtbank te toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moeten aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (31518, nr. 3, p. 18).
4.2.Bij de beoordeling van de vraag of het onderhavige geschil zich leent voor beoordeling in een deelgeschilprocedure stelt de rechtbank voorop dat in de memorie van toelichting bij voornoemde wet is vermeld dat ook de aansprakelijkheidsvraag in deze procedure aan de orde kan komen. Net als bij andere deelgeschillen zal moeten worden beoordeeld of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure (31518, nr. 3, p. 10).
4.3.De gemeente en Achmea hebben tijdens de mondelinge behandeling ten aanzien van de vraag of de zaak geschikt is voor behandeling in een deelgeschilprocedure alleen aangevoerd dat het in een deelgeschilprocedure niet mogelijk is om getuigen te horen. Nu uit het onderstaande zal blijken dat het horen van getuigen of andere vormen van bewijslevering naar het oordeel van de rechtbank niet nodig zijn om te kunnen beslissen op de voorgelegde verzoeken, vraagt het oordeel van de rechtbank een beperkte investering in tijd, geld en moeite, terwijl, zo staat tussen partijen vast, de op de aansprakelijkheidsvraag vastgelopen buitengerechtelijke onderhandelingen door deze beslissing weer vlot getrokken kunnen worden. Het onderhavige geschil leent zich dan ook voor behandeling in een deelgeschilprocedure, zodat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
Artikel 6:174 BW
4.4.[verzoekster] grondt haar vordering primair op artikel 6:174 BW. Zij stelt daartoe dat het grasveld, als berm of zijkant van het verharde voetpad, onder het bereik van artikel 6:174 BW valt. Zij zoekt daarbij aansluiting bij artikel 1 lid 1 sub b van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), waarin als definitie van ‘wegen’ staat opgenomen: "alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot de wegen behorende paden en bermen of zijkanten".
4.5.De rechtbank is met de gemeente en Achmea van oordeel dat voor de uitleg van het begrip ‘openbare weg’ in artikel 6:174 BW geen aansluiting moet worden gezocht bij de WVW, maar bij de Wegenwet. Dit volgt uit de Parlementaire Geschiedenis bij artikel 6:174 BW. Voor zover namelijk de Wegenwet ten behoeve van een goede toepassing van artikel 6:174 BW een te beperkte uitleg geeft van het begrip ‘openbare weg’, voorziet lid 6 van artikel 6:174 BW in een aanvulling (NvW, Parl. Gesch. InvW 6, p. 1393). Het begrip ‘openbare weg’ in de Wegenwet is beperkt tot de betekenis van ‘rechtens voor een ieder toegankelijke verkeersbaan’ (artikel 1 jº artikel 4 Wegenwet). In artikel 6:174 lid 6 BW is neergelegd dat voor toepassing van artikel 6:174 BW onder ‘openbare weg’ mede wordt begrepen het weglichaam, alsmede de weguitrusting. Het grasveld kan niet gelden als weguitrusting. Onder het begrip ‘weglichaam’ valt in ieder geval de constructieve ondergrond en vermoedelijk ook de bermen. Over de vraag wat valt aan te merken als ‘berm’ geeft de Wegenwet geen duidelijkheid, aangezien deze wet geen definitie van het begrip ‘berm’ bevat. In de Van Dale (Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal) is als definitie van ‘berm’ opgenomen: "horizontale of licht hellende strook grond langs een weg, spoorweg, sloot of dijk". In het onderhavige geval is er geen sprake van een strook grond langs het voetpad, maar van een heel grasveld. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien waarom dit grasveld moet worden aangemerkt als berm van het voetpad. De conclusie moet dan ook zijn dat artikel 6:174 BW in dit geval toepassing mist.
4.6.Gelet op het bovenstaande kan het beroep van de gemeente en Achmea op de tenzij-clausule van artikel 6:174 lid 1 BW onbesproken worden gelaten.
Artikel 6:162 BW
4.7.Op de gemeente rust een plicht ervoor te zorgen dat het park, waaronder dus het voetpad en het grasveld, in goede staat verkeert en geen gevaar oplevert voor personen en zaken. [verzoekster] stelt zich op het standpunt dat de gemeente deze zorgplicht heeft geschonden, nu de desbetreffende kuil zich er al enige tijd bevond (volgens [verzoekster] enkele weken tot maanden). Daaruit blijkt dat de gemeente onvoldoende toezicht heeft gehouden, aldus [verzoekster].
4.8.De gemeente en Achmea betwisten dat de gemeente haar zorgplicht heeft geschonden. Zij voeren aan dat het team Wijkbeheer van de gemeente wekelijks in het park aanwezig is voor onderhoud aan de groenvoorziening, het opruimen van zwerfafval en het legen van afvalbakken. Indien dit team onvolkomenheden signaleert in het park, wordt dit doorgegeven aan het Meldpunt Openbare Ruimte, worden de verantwoordelijke collega’s rechtstreeks ingelicht of wordt het probleem door het team Wijkbeheer zelf ter plaatse opgelost, aldus de gemeente en Achmea. De gemeente en Achmea voeren verder aan dat het gat in het grasveld wellicht meerdere keren door honden is opengegraven en daarna door de gemeente weer is gedicht, maar dat het, gezien het hierboven omschreven beleid, onmogelijk is dat het gat er enkele weken tot maanden ononderbroken heeft gezeten. Van de gemeente kan niet worden verlangd dat zij dagelijks de gaten in het grasveld dichtgooit, aldus de gemeente en Achmea.
4.9.De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie bij de beantwoording van de vraag of de gemeente haar zorgplicht heeft geschonden voorop staat dat gevaarscheppend gedrag alleen onrechtmatig is, indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de gemeente naar maatstaven van zorgvuldigheid maatregelen had behoren te treffen ter voorkoming van een dergelijk ongeval. Hierbij dient te worden gelet niet alleen op de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en op de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen.
4.10.In het onderhavige geval is er sprake van een verhard voetpad, dat alleen door voetgangers mag worden gebruikt. Tussen partijen is niet in geschil dat het verharde voetpad zelf goed onderhouden was. Het naast het voetpad gelegen grasveld wordt, zoals door de gemeente en Achmea onbetwist is aangevoerd, gebruikt voor het uitlaten van honden en recreatiedoeleinden. Hierdoor ontstaan er oneffenheden in het grasveld. Dat er kuilen en gaten in het grasveld aanwezig kunnen zijn, is voor de bezoekers van het park, gelet op de wijze waarop het grasveld wordt gebruikt, dan ook te verwachten.
4.11.In beginsel kunnen de bezoekers van het park over de verharde voetpaden het park doorlopen. Gezien de functie van het grasveld zullen veel bezoekers ook het grasveld betreden. Bij een normale loopsnelheid zal iemand door oneffenheden in het grasveld niet altijd ten val komen en zal een eventuele val in het algemeen niet leiden tot ernstige letselschade. Zoals uit de val van [verzoekster] echter blijkt, kan de mogelijkheid dat iemand door een val relatief ernstig letsel oploopt ook niet worden uitgesloten.
4.12.Dit betekent dat zorgvuldig onderhoud van het grasveld en controle op de aanwezigheid van oneffenheden van de gemeente kan worden verlangd. Van haar kan echter niet worden gevergd dat zij zodanige maatregelen neemt dat er nooit oneffenheden in het grasveld aanwezig kunnen zijn en zij dus instaat voor de voortdurende afwezigheid van kuilen en gaten. De gemeente is eerst aansprakelijk indien haar nalatigheid valt te verwijten in de redelijkerwijs te betrachten zorg om het park vrij van oneffenheden te houden. Door [verzoekster] zijn echter onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit een gebrek aan zorg van de zijde van de gemeente kan worden afgeleid. Ter staving van haar stelling dat de gemeente aan haar beleid ‘op papier’, zoals geformuleerd onder 4.8, geen dan wel onvoldoende uitvoering heeft gegeven, verwijst [verzoekster] naar twee getuigenverklaringen. Hieruit volgt volgens [verzoekster] dat de kuil er al enkele weken tot maanden zat. Uit de verklaring van [A] kan dit echter niet worden afgeleid. Hij verklaart alleen gezien te hebben dat het gat enkele maanden vóór de val van [verzoekster] door twee honden werd gegraven. Hiermee is niet gezegd dat het gat tot de val onafgebroken aanwezig is geweest. De verklaring van [B] laat voorts de mogelijkheid open dat het gat, conform het beleid van de gemeente, is dichtgegooid, vervolgens weer is open gegraven door honden en zo verder. Bedoelde verklaringen kunnen [verzoekster] dan ook niet baten. Voorts is gesteld noch gebleken dat de gemeente op de hoogte was van het bestaan van de kuil ten tijde van de val.
4.13.Gelet op hetgeen in 4.10 en 4.11 is overwogen moet de gebruikelijke mate van onderhoud en de wijze van verhelpen van oneffenheden naar het oordeel van de rechtbank als voldoende worden beoordeeld. [verzoekster] heeft nog betoogd dat de gemeente het park tevens structureel één- of tweemaal per jaar had dienen te schouwen. Dit had echter aan het beleid van de gemeente niets toegevoegd en had een ongeval als hier aan de orde niet kunnen voorkomen. De conclusie moet dus zijn dat de gemeente niet is tekortgeschoten in de op haar rustende plicht om ervoor te zorgen dat het grasveld in goede staat verkeert en geen gevaar oplevert voor personen en zaken.
4.14.Gelet op het bovenstaande behoeft het beroep van de gemeente en Achmea op eigen schuld aan de zijde van [verzoekster] geen bespreking meer.
4.15. De slotsom is dat de door [verzoekster] verzochte verklaringen voor recht dienen te worden afgewezen.
Kosten
4.16.Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt begroot, ook indien het verzoek wordt afgewezen. De kosten dienen ingevolge artikel 6:96 lid 2 BW te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets: zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten dienen redelijk te zijn. Nu dit bedrag door de gemeente en Achmea niet wordt betwist, zal de rechtbank deze kosten begroten op het door [verzoekster] genoemde bedrag van € 3.033,33 (15:10 uur x € 200,–) exclusief kantoorkosten en BTW, vermeerderd met het door [verzoekster] betaalde griffierecht ten bedrage van € 258,– zijnde in totaal € 3.291,33.
4.17.De verzochte veroordeling van de gemeente tot voldoening van deze kosten is niet toewijsbaar, nu de aansprakelijkheid van de gemeente voor de gevolgen van het [verzoekster] overkomen ongeval niet is komen vast te staan.
5.De beslissing
De rechtbank:
5.1.begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 3.291,33 (exclusief kantoorkosten en BTW);
5.2.wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.E. Bierling en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.