Rb, deelgeschil: medewerking aan deskundigenonderzoek door verzekeringsarts afgewezen, gezien conclusies eerdere expertises
Verzoeker verzoekt de rechtbank te bepalen dat zijn klachten in juridisch causaal verband staan met het ongeval en te bepalen dat verzekeraar meewerkt aan deskundigenonderzoek door een verzekeringsarts. 1. De rechtbank oordeelt dat de eerdere expertiserapporten van de neuroloog en de psychiater geen onderbouwing bieden voor het in rechte kunnen aannemen van een causaal verband tussen de gestelde thans bestaande klachten en het ongeval. Op grond van deze bevindingen kan de verzekeringsgeneeskundige niet in staat worden geacht beperkingen te bepalen. Vordering tot medewerking aan deskundigenbericht afgewezen. Verklaring voor recht dat causaal verband bestaat tussen klachten en ongeval eveneens afgewezen. (zie r.o. 4.4. e.v.) 2. Kosten deelgeschil: € 4.526,-.
ECLI:NL:RBAMS:2019:3445
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
09-05-2019
Datum publicatie
13-06-2019
Zaaknummer
C/13/653641 / HA RK 18-286
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Deelgeschil. Afwijzing verzoek tot het meewerken aan een verzekeringsgeneeskundig onderzoek.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/653641 / HA RK 18-286
Beschikking van 9 mei 2019
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. S. Baggerman te Apeldoorn,
tegen
de naamloze vennootschap
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
verweerster,
advocaat mr. C.C. Janssen te ‘s-Gravenhage.
Partijen worden hierna [verzoeker] en Aegon genoemd.
1
De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
–
het op 3 september 2018 ter griffie binnengekomen verzoekschrift, met producties,
–
de beschikking van 18 oktober 2018 waarbij ambtshalve een mondelinge behandeling is bepaald,
–
het op 11 januari 2019 ter griffie binnengekomen verweerschrift, met producties en
–
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 april 2019.
1.2.
Beschikking is bepaald op heden.
2
De feiten
2.1.
Op 24 juni 2008 is [verzoeker] als bestuurder van een personenauto betrokken geraakt bij een verkeersongeval met een andere personenauto met als WAM-verzekeraar Aegon. Aegon heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval voor [verzoeker] erkend.
2.2.
Tussen partijen hebben onderhandelingen plaatsgevonden over de afwikkeling van de schade. Dit heeft er onder meer toe geleid dat op gezamenlijk verzoek van partijen een psychiatrisch onderzoek is uitgevoerd door [naam psychiater] (hierna: de psychiater). In het deskundigenbericht van de psychiater van 20 september 2016 staat onder meer:
“(…)
SAMENVATTING EN BESCHOUWING
(…)
In termen van DSM-IV-TR is sprake van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis. (…)
BEANTWOORDING VAN DE VRAGEN
- DE SITUATIE MET ONGEVAL
(…)
Consistentie
- Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
Antwoord d: Naar mijn mening is er voldoende samenhang tussen het verhaal van betrokkene en de meegezonden informatie. Het verhaal is met andere woorden consistent en congruent met de meegezonden informatie en komt plausibel over.
(…)
Functionele invaliditeit
- Welke huidige mate van functieverlies (impairment) kunt u vaststellen op uw vakgebied? (…)
Antwoord g: Dit komt overeen met een 5% PIRS impairment score. De AMA 6 score is de mediane score van BPRS, GAF en PIRS, te weten 5% functionele invaliditeit.
Beperkingen
- Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? (…)
Antwoord h: In het hierna volgende is de definitie van het begrip beperking gebaseerd op de rubrieken persoonlijk functioneren en sociaal functioneren in termen van de FML. Aanwijzingen voor beperkingen binnen dezer rubrieken worden niet gevonden. In het onderzoek worden met name geen aanwijzingen gevonden voor beperkingen binnen de items vasthouden van de aandacht, verdelen van de aandacht, herinneren, inzicht in eigen kunnen, doelmatig handelen, zelfstandig handelen, handelingstempo, emotionele problemen van anderen hanteren, eigen gevoelens uiten, omgaan met conflicten, samenwerken, vervoer en overige.
De door betrokkene geclaimde beperkingen zijn daarmee onvoldoende objectiveerbaar. Ik baseer dit onder meer op de algehele presentatie en de activiteiten die betrokkene desondanks aangeeft. Zo is hij ondanks de geclaimde beperkingen toch in staat fysiek zware arbeid gedurende twee maanden vol te houden (…). De geclaimde beperkingen met concentratie is ook niet te objectiveren in het huidige onderzoek. Zo is betrokkene goed in staat gedurende een uur de aandacht bij het gesprek te houden, na in de verkeersdrukte van [plaats 1] naar [plaats 2] gereden te hebben. Van belang is daarbij dat de aanwezigheid van subjectieve klachten niet automatisch leidt tot de aanwezigheid van geobjectiveerde beperkingen. Evenmin hoeft de aanwezigheid van de geconstateerde ongedifferentieerde somatoforme stoornis te leiden tot beperkingen in het functioneren. Het feit dat betrokkene niettemin subjectieve beperkingen eervaart in het verrichten van arbeid is eerder op te vatten als een uiting van ziektegedrag dan als een uiting van een psychiatrisch ziektebeeld. (…)
2
DE SITUATIE ZONDER ONGEVAL
(…)
Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval
- Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?
Antwoord c: Hierop is geen duidelijk antwoord te geven. Een oorzakelijke relatie tussen het ongeval en de huidige klachten is in ieder geval niet aan te tonen. De oorzaak van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis is per definitie multicausaal bepaald. (…)”
2.3.
Ook is op verzoek van partijen een neurologische expertise uitgevoerd door
[naam neuroloog] (hierna: de neuroloog). In het deskundigenbericht van 27 februari 2017 staat onder meer:
“(…)
V Beschouwing
(…)
Ook bij het huidige neurologisch onderzoek kunnen geen ongevalsgerelateerde objectieve neurologische afwijkingen ter verklaring van de door betrokkene aangegeven klachten van de wervelkolom, de hoofdpijnklachten en de cognitieve problematiek worden aangegeven.
Evenmin zijn er aanwijzingen voor afwijkingen in het lumbosacrale gebied waarmee bijvoorbeeld de knieklachten en de scrotale pijnklachten kunnen worden verklaard in relatie met het ongeval. Daarbij moet worden opgemerkt dat tussen 2008 en 2010 praktisch geen informatie uit de behandelende sector aanwezig is over het verloop van de klachten van betrokkene (evenals overigens na 2010), hetgeen met zich mee brengt dat de mij ter beschikking gestelde medische informatie eveneens onvoldoende onderbouwing biedt voor de klachten van betrokkene.
Daarnaast is zeer wel mogelijk dat, zoals ook in de behandelende sector wordt gesuggereerd, er sprake was van initiële klachten geluxeerd door het ongeval maar daarna problematiek onderhouden door psychosociale factoren mogelijk in combinatie met persoonlijkheidsfactoren.
Betrokkene heeft beiderzijds wel een positieve Tinel bij de polsen (…). Een directe relatie met het ongeval kan niet worden aangegeven aangezien er geen sprake is geweest van polsfracturen of ander polsletsel waardoor deze zouden kunnen worden veroorzaakt.
Samenvattend kan er op grond van bovenstaande geen neurologische verklaring in relatie tot het ongeval worden geboden voor het geheel aan klachten van betrokkene, zoals deze na het ongeval zijn ontstaan. (…)
VI Beantwoording van uw vragen
- De situatie met ongeval
Diagnose
(…)
Er kan geen verklarende neurologische diagnose worden gesteld voor het door betrokkene aangegeven klachtenpatroon in relatie tot het ongeval. (…)
Beperkingen
(…)
Aangezien er geen ongevalsgerelateerde neurologische afwijkingen kunnen worden gevonden en er geen verklarende neurologische diagnose voor de door betrokkene aangegeven klachten kan worden gesteld, kan ook niet worden gesproken van neurologisch bepaalde beperkingen. (…)”
2.4.
Op 8 februari 2018 heeft de mondelinge behandeling van een door [verzoeker] tegen Aegon ingediend verzoekschrift plaatsgehad bij deze rechtbank. Partijen hebben naar aanleiding van die zitting een aantal werkafspraken gemaakt die, in het kort, zien op het verstrekken van gegevens door [verzoeker] aan Aegon.
2.5.
Aegon heeft tot op heden ter zake van schade een bedrag van € 48.836,90 en ter zake van buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 39.073,76 aan [verzoeker] vergoed.
3
Het geschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt, na wijziging van zijn verzoek, dat de rechtbank:
- bepaalt dat zijn klachten, bestaande uit:
– pijnklachten van de nek, schouders, rug en linkerhand,
– hoofdpijn,
– pijn op de borst, in de hartstreek en in het scrotum,
– gevoelloosheid in beide handen,
– concentratie- en geheugenproblemen,
– slaapproblemen en vermoeidheidsklachten en
– psychische klachten
in juridisch causaal verband staan tot het [verzoeker] op 24 juni 2008 overkomen ongeval,
Aegon beveelt binnen een door de rechtbank te bepalen termijn medewerking te verlenen aan het in het kader van de verdere schaderegeling op gezamenlijk verzoek doen laten uitvoeren van een deskundigenonderzoek door een verzekeringsarts, hierbij de leidraad deskundigenonderzoek in acht te nemen en te bepalen dat Aegon alle hiermee verband houdende redelijke buitengerechtelijke kosten voor haar rekening dient te nemen en de kosten van deze procedure begroot op € 4.526,00 en Aegon beveelt dit bedrag binnen zeven dagen na de te wijzen beschikking te vergoeden door overmaking aan de advocaat van [verzoeker] .
3.2.
Aan de verzoeken legt [verzoeker] , kort weergegeven, het volgende ten grondslag. Tussen het ongeval en de klachten bestaat in juridische zin causaal verband. [verzoeker] is niet hersteld van zijn klachten, noch is het causaal verband op enig moment verbroken. Verder heeft [verzoeker] belang bij een oordeel van een verzekeringsgeneeskundige die onderzoek kan doen naar de ongevalgerelateerde beperkingen.
3.3.
Aegon voert verweer. Het primaire verweer houdt in dat de zaak zich niet leent voor behandeling in de deelgeschilprocedure, omdat toewijzing van het verzochte niet zal bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Voor de verzekeringsgeneeskundige is geen taak weggelegd nu de neuroloog en de psychiater geen beperkingen hebben vastgesteld. Daarnaast is [verzoeker] hersteld van zijn klachten, dan wel is het causaal verband tussen de klachten van [verzoeker] en het ongeval verbroken in 2010/2011. [verzoeker] heeft geen belang bij een verzekeringsgeneeskundige expertise.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4
De beoordeling
4.1.
De deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase stuiten op geschilpunten die de voortgang van dat onderhandelingstraject belemmeren. Partijen kunnen de rechter vragen om een beslissing op die geschilpunten, zodat zij vervolgens verder kunnen met de onderhandelingen, met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)).
4.2.
Met zijn verzoek onder B beoogt [verzoeker] dat een verzekeringsgeneeskundige een expertise uitvoert, in het bijzonder om te komen tot een vaststelling van de uit het ongeval voortvloeiende beperkingen. Voorop staat het volgende. De expertises van de neuroloog en de psychiater (2.2 en 2.3) zijn uitgebracht op gezamenlijk verzoek van partijen. De neuroloog kan geen verklarende diagnose stellen en de psychiater acht een oorzakelijke relatie tussen het ongeval en de huidige klachten van [verzoeker] niet aan te tonen. Zowel de neuroloog als de psychiater komt tot de conclusie dat [verzoeker] geen aan het ongeval te relateren beperkingen heeft.
4.3.
[verzoeker] heeft geen bezwaren geformuleerd tegen de deskundigenrapporten, noch heeft hij een contra-expertise laten uitvoeren. De inhoud van de rapporten is tot aan deze procedure ook niet door [verzoeker] betwist. Dat betekent dat de inhoud van de rapporten in deze procedure vaststaat, waaronder de vaststelling dat [verzoeker] geen aan het ongeval te relateren beperkingen heeft. Bij de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] betoogd dat het percentage functionele invaliditeit van 5%, zoals de psychiater heeft vastgesteld, niet valt te rijmen met de conclusie van de psychiater dat van beperkingen geen sprake is. Het lag evenwel op de weg van [verzoeker] om zijn bezwaar tegen dit onderdeel van het deskundigenbericht nader te onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan en de rechtbank ziet ook geen evidente onjuistheden in het rapport. Verder heeft [verzoeker] , tegenover de verweren van Aegon dat bij het bepalen van het percentage invaliditeit een ander toetsingskader wordt gehanteerd dan bij het vaststellen van de beperkingen én dat de aanwezigheid van een percentage invaliditeit nog niet leidt tot objectiveerbare beperkingen, niet nader toegelicht dat het rapport op dat punt terzijde zou moeten worden gesteld. Aan het bezwaar van [verzoeker] wordt dan ook voorbijgegaan.
4.4.
Waar het in de kern om gaat, is dat [verzoeker] meent dat zijn klachten wel leiden tot beperkingen en dat de verzekeringsgeneeskundige geëquipeerd is om die beperkingen vast te stellen. Dit is echter niet wat van de verzekeringsgeneeskundige kan worden verwacht. De inzet van een verzekeringsgeneeskundige ligt pas in de rede indien en voor zover medische klachten en beperkingen en het causaal verband tussen die klachten en beperkingen vaststaan. Op basis van de medische expertise stelt de verzekeringsgeneeskundige, een generalist, vast in hoeverre de onderzochte, binnen de bestaande beperkingen, nog kan worden belast.
De psychiater heeft in zijn antwoord op vraag h over de beperkingen gemotiveerd uiteengezet waarom de door [verzoeker] geclaimde beperkingen onvoldoende objectiveerbaar zijn. [verzoeker] heeft niet toegelicht dat de verzekeringsgeneeskundige op het vakgebied van de psychiatrie tot een andersluidende conclusie zou kunnen komen met betrekking tot de beperkingen.
[verzoeker] stelt daarnaast dat de neuroloog gelet op de voor hem geldende richtlijnen geen beperkingen kán vaststellen en dat het nu juist de verzekeringsgeneeskundige is die daartoe in dat geval overgaat. Dit is gezien de taakstelling van de verzekeringsgeneeskundige, die op grond van de door twee specialisten opgestelde deskundigenrapporten te werk dient te gaan, niet juist. Daar komt bij dat een verzekeringsgeneeskundige daartoe in dit geval ook niet in staat zal zijn. Immers, de neuroloog komt in zijn deskundigenbericht tot de conclusie dat geen neurologische objectieve afwijkingen aan het ongeval kunnen worden toegeschreven. Ook anderszins geeft de medische rapportage geen enkele steun voor het in rechte kunnen aannemen van een causaal verband tussen de gestelde thans bestaande klachten en het ongeval. Op grond van deze bevindingen kan de verzekeringsgeneeskundige niet in staat worden geacht evenwel beperkingen te bepalen. De vordering onder B zal daarom worden afgewezen.
4.5.
Niet is in geschil dat voor het voortzetten van de onderhandelingen tussen partijen vast dient te staan dat [verzoeker] thans beperkingen kent als gevolg van het ongeval. Nu het onder B verzochte wordt afgewezen, zal toewijzing van het onder A gevorderde niet kunnen leiden tot het hervatten van de schikkingsonderhandelingen en daarmee het tot stand brengen van een vaststellingsovereenkomst. Bij gebrek aan belang zal ook die vordering worden afgewezen.
4.6.
Ter zake van de verzochte kostenbegroting en kostenveroordeling overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt dient te begroten. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, maar daarvan is in dit geval geen sprake. Bij de begroting van de kosten dient de rechter de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets te hanteren: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn. Ter comparitie heeft [verzoeker] het aantal bestede uren naar beneden bijgesteld naar 14 uren. De rechtbank acht dit redelijk, evenals het uurtarief van € 250,00 te vermeerderen met 21% btw. De rechtbank zal de kosten begroten op € 4.526,00 (inclusief het griffierecht van € 291,00). De veroordeling in de kosten blijft achterwege nu alle verzoeken worden afgewezen.
5
De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de verzoeken af en
5.2.
begroot de kosten van het deelgeschil aan de zijde van [verzoeker] op een bedrag van
€ 4.526,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.T. Beuving, rechter, bijgestaan door
- C.E.P. Honing, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2019.1
1
type: CEPH coll: