Rb, deelgeschil: ongeval linksaffer-inhaler: aansprakelijkheid afgewezen, kosten afgewezen
Ongeval tussen quad die linksaf inrit insloeg (verzoeker) en links inhalende auto. Automobilist betwist dat quad richtingaanwijzer aan had. De rechtbank oordeelt dat er naast de verklaring van verzoeker zelf geen aanvullend bewijs is overgelegd die de lezing van verzoeker ondersteunt, zodat de door verzoeker gestelde feitelijke toedracht niet is komen vast te staan. Verzoek afgewezen. Kosten deelgeschil afgewezen en niet begroot. Het verzoek van verzekeraar om verzoeker in de proceskosten te veroordelen afgewezen, nu deelgeschilprocedure hier niet in voorziet. Dit zou slechts anders zijn indien het onrechtmatig zou zijn om een deelgeschilprocedure in te stellen.
Beschikking
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht Locatie Assen
zaaknummer / rekestnummer: C719/96782 / HA RK 12-178
Beschikking van 13 maart 2013
in de zaak van
[Verzoeker],
wonende in [Woonplaats], verzoeker,
advocaat mr. A. Speksnijder, die kantoor houdt in Leeuwarden,
tegen
de naamloze vennootschap LONDON VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd in Rotterdam,
verweerster,
advocaat mr. J.M.H.W. Bindels, die kantoor houdt in Arnhem.
Partijen worden hierna [Verzoeker] en London genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift van 20 december 2012, ingekomen ter griffie op 21 december 2012;
– het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 21 februari 2013;
– de mondelinge behandeling van 27 februari 2013.
1.2. Tenslotte is beschikking bepaald op heden.
De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.
2. De feiten
De rechtbank kan bij de beoordeling van het deelgeschil uitgaan van de navolgende feiten.
2.1.Op 21 oktober 2008 heeft in Assen, binnen de bebouwde kom, op de Groningerstraatweg een aanrijding plaatsgevonden tussen [Verzoeker] als bestuurder van een quad en [Bestuurder van een personenauto] (hierna: [Bestuurder personenauto]) als bestuurder van een personenauto. London is de WAM-verzekeraar van [Bestuurder personenauto].
2.2. De aanrijding ontstond als gevolg van het feit dat [Verzoeker] linksaf wilde slaan om een inrit in te rijden, terwijl [Bestuurder personenauto] [Verzoeker] links wilde inhalen. [Bestuurder personenauto] heeft met de rechtervoorzijde van haar auto de linker achterzijde van de quad geraakt. [Verzoeker] heeft als gevolg van de aanrijding letstel opgelopen en stelt [Bestuurder personenauto] en London aansprakelijk voor zijn schade.
2.3. [Bestuurder personenauto] en London hebben aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.4. Blijkens het proces-verbaal van verhoor van 29 oktober 2008 heeft [Verzoeker] verklaard, voor zover van belang, dat hij richting aangaf naar links door middel van een knipperlicht, dat hij in zijn spiegel de auto van [Bestuurder personenauto] van achteren op een redelijke afstand zag naderen, dat hij zijn snelheid vertraagde, tegen de wegas ging aanrijden en linksaf sloeg, waarna hij van achteren werd aangereden.
2.5. Blijkens het proces-verbaal van verhoor van 29 oktober 2008 heeft [Bestuurder personenauto] verklaard, voor zover van belang, dat zij op een gegeven moment een quad zag stilstaan aan de rechterzijde van de weg en die quad wilde passeren. Ook heeft [Bestuurder personenauto] verklaard dat zij niet heeft gezien dat de quad richting aangaf en dat de quad plotseling linksaf sloeg toen zij hem wilde passeren. Voor de botsing heeft [Bestuurder personenauto] nog geremd om een aanrijding te voorkomen, maar zij kon niet meer op tijd tot stilstand komen.
2.6. [Bestuurder personenauto] is voor haar betrokkenheid bij het ongeval op grond van artikel 5 WVW (het veroorzaken van gevaar en/of hinder) strafrechtelijk vervolgd. Het Gerechtshof Leeuwarden heeft [Bestuurder personenauto] bij arrest van 15 februari 2012 vrijgesproken. Het Gerechtshof heeft daartoe overwogen, voor zover van belang:
Over de feitelijke toedracht met betrekking tot het ontstaan van het in de tenlastelegging bedoelde verkeersongeval hebben de beide daarbij betrokken verkeersdeelnemers, de verdachte en de bestuurder van de quad, op essentiële onderdelen van elkaar verschillende verklaringen afgelegd. Dit betreft de exacte positie van de quad op de weg kort vóór het moment van de aanrijding en het al dan niet blinken van de richtingaanwijzer van de quad.
(…)
Het door de politie opgemaakte proces-verbaal verkeersongevalanalyse biedt geen eenduidig ondersteunend bewijs voor de juistheid van de lezing van de verdachte dan wel de lezing van de bestuurder van de quad, terwijl overig bewijs ontbreekt.
(…)
Onder deze omstandigheden blijft er twijfel over de daadwerkelijke toedracht van bedoeld verkeersongeval, met name met betrekking tot het onderdeel van de tenlastelegging inhoudende dat de bestuurder van de quad links was voorgesorteerd en te kennen had gegeven naar links te willen afslaan, en dient vrijspraak te volgen.
3. Het geschil
3.1. [Verzoeker] verzoekt, verkort weergegeven, te verklaren voor recht dat London de door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het verkeersongeval op 21 oktober 2008 dient te vergoeden. Daartoe stelt [Verzoeker], samengevat weergegeven, dat [Bestuurder personenauto] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en aansprakelijk, is voor zijn schade. Verder stelt [Verzoeker] dat London de onderhandelingen over de aansprakelijkheid van [Bestuurder personenauto] heeft geblokkeerd door iedere aansprakelijkheid van de hand te wijzen. [Verzoeker] stelt dat hij zich daarom genoodzaakt ziet het geschil over de aansprakelijkheid thans aan de rechtbank voor te leggen, om het minnelijk traject ter vaststelling van de te vergoeden schade te kunnen vervolgen.
3.2. Het verweer van London strekt tot niet-ontvankelijkheid van [Verzoeker], althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [Verzoeker] in de proceskosten.
London voert daartoe aan, samengevat weergegeven, dat het verzoek zich niet leent voor een behandeling in een deelgeschilprocedure. Ook voert London aan dat [Bestuurder personenauto] niet aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval, zodat London niet gehouden is de schade van [Verzoeker] te vergoeden.
4. De beslissing
4.1. In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in de artikelen 1019w tot en met 1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv).
4.2. De rechtbank overweegt dat de deelgeschilprocedure de partijen in die procedure de mogelijkheid biedt een rechterlijke beslissing te krijgen op een geschilpunt dat aan het tot stand komen van een vaststellingsovereenkomst in de weg staat. De wet beoogt daarmee buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen.
4.3. De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheid dat niet of nauwelijks is onderhandeld op zichzelf genomen niet aan een beslissing in deze procedure in de weg hoeft te staan. Wanneer niet of nauwelijks wordt onderhandeld, kan een beslissing juist met zich brengen dat die onderhandelingen alsnog plaatsvinden en bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Ter zitting is door London erkend dat – dogmatisch gezien – een eventuele beslissing inhoudende dat sprake is van aansprakelijkheid, met zich zou kunnen brengen dat de onderhandelingen over de overige geschilpunten worden bevorderd. De omstandigheid dat er niet of nauwelijks is onderhandeld brengt aldus niet met zich dat het verzoek reeds om die reden moet worden afgewezen.
4.4. Het verweer van London dat het onderhavig verzoek niet zonder nadere bewijsvoering kan worden afgedaan en zich daarom niet leent voor een behandeling in deze procedure zal de rechtbank passeren, omdat de rechtbank van oordeel is dat zij tot een eindbeslissing over de gestelde aansprakelijkheid van [Bestuurder personenauto] kan komen nu (de gemachtigde van) [Verzoeker] op de zitting heeft verklaard dat uit alle overgelegde stukken volgt dat [Bestuurder personenauto] aansprakelijk is en geen nader bewijs heeft aangeboden.
4.5. De rechtbank zal daarom overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. Het verzoek van [Verzoeker] strekt ertoe te komen tot vergoeding van zijn schade door London. Partijen twisten echter over de toedracht van het ongeval.
4.6. Het ligt op de weg van [Verzoeker] om feiten en omstandigheden te stellen en, nu sprake is van gemotiveerde betwisting, te bewijzen waaruit volgt dat de aanrijding (met name) door toedoen van [Bestuurder personenauto] is veroorzaakt en dat zij (daarom) onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en aansprakelijk is voor zijn schade.
4.7. Door [Verzoeker] is gesteld dat dit uit de dossierstukken kan worden afgeleid.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de gedingstukken de toedracht van de aanrijding niet worden afgeleid en derhalve evenmin dat [Bestuurder personenauto], door de ingezette inhaalmanoeuvre, aansprakelijk is voorde aanrijding, zoals door [Verzoeker] wordt gesteld. Daartoe wordt het volgende overwogen,
4.8. De verklaringen van [Verzoeker] en [Bestuurder personenauto] over de gang van zaken komen niet overeen. De verklaring van [Verzoeker], inhoudende dat hij voorafgaand aan de aanrijding tegen de wegas aan ging rijden en door middel van het inschakelen van zijn knipperlicht richting heeft aangegeven, alsmede dat [Bestuurder personenauto] te snel heeft gereden en hem niet heeft gezien, heeft op grond van artikel 164 lid 2 Rv slechts beperkte betekenis, in die zin dat die verklaring slechts ter aanvulling op ander, onvolledig bewijs kan worden gebruikt.
4.9. Uit de overige dossierstukken, waaronder de processen-verbaal van de politie Drenthe, kan naar het oordeel van de rechtbank niet (zonder meer) worden afgeleid dat de lezing van [Verzoeker] de juiste is. De dossierstukken, waaronder het proces-verbaal verkeersongevalanalyse en de daarbij behorende foto’s, dragen daarvoor geen (eenduidig) bewijs aan. Blijkens het proces-verbaal was de richtingaanwijzer "mogelijk" ingeschakeld. Dat [Verzoeker] tijdig -dat wil zeggen op een zodanig moment dat [Bestuurder personenauto] daar redelijkerwijs rekening mee heeft kunnen en moeten houden- richting heeft aangegeven is daarmee niet komen vast te staan. Ook blijkt uit de overige stukken niet dat [Verzoeker] voorafgaand aan de aanrijding voorgesorteerd stond. Dat is alleen door hem verklaard en die verklaring staat haaks op de verklaring van [Bestuurder personenauto]. Dat [Bestuurder personenauto] te snel zou hebben gereden, kan evenmin uit de dossierstukken worden afgeleid. Blijkens de bevindingen omtrent het remspoor in samenhang met de overgelegde remtabellen lag de rijsnelheid van [Bestuurder personenauto] ruim onder de ter plaatse geldende maximum snelheid.
4.10. Naast de verklaring van [Verzoeker] zelf is er aldus geen aanvullend bewijs overgelegd die de lezing van [Verzoeker] ondersteunt, zodat de door [Verzoeker] gestelde feitelijke toedracht, gelet op het gemotiveerde verweer van London, niet is komen vast te staan.
4.11. Uit het voorgaande volgt dat niet voor juist kan worden gehouden dat [Bestuurder personenauto] onrechtmatig jegens [Verzoeker] heeft gehandeld en aansprakelijk is voor (de gevolgen van) de aanrijding, zodat het verzoek van [Verzoeker] zal worden afgewezen.
4.12. De begroting van de kosten op grond van artikel 1019aa Rv kan achterwege blijven omdat de aansprakelijkheid van London niet op basis van alle verstrekte bewijsmiddelen is komen vast te staan, zodat de kosten van [Verzoeker] niet voor vergoeding in aanmerking komen.
4.13. Het verzoek van London om [Verzoeker] in de proceskosten te veroordelen zal worden afgewezen. De parlementaire geschiedenis vermeldt dat de kosten die de wederpartij van de benadeelde maakt niet worden niet vergoed, ook indien de benadeelde in de deelgeschilprocedure in het ongelijk wordt gesteld. Dit vloeit voort uit het feit dat deze procedure in feite onderdeel is van de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. De kosten die de verweerder in de buitengerechtelijke fase maakt, komen nimmer voor vergoeding in aanmerking. Dit zou slechts anders zijn indien het onrechtmatig zou zijn om een deelgeschilprocedure in te stellen (vgl. HR 27 juni 1997. NJ 1997. 651). Dat hiervan sprake zou zijn is gesteld noch gebleken.
5. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.A.M. Kager en in tegenwoordigheid van mr. A. Hut, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2013.