Rb, deelgeschil: ongeval overstekende voetganger en racefietser: fietser aansprakelijk, affectieschade toegekend
84-jarige voetganger loopt ernstig hersenletsel op als hij vanachter de bosjes vandaan het fietspad oploopt en wordt aangereden door racefietser die 20 km/uur rijdt. Voetgang stelt fietser aansprakelijk (overtreding art 19 RVV). 1. De rechtbank acht de fietser aansprakelijk; uit het rapport van de ongevallenanalist blijkt dat de fietser enkele seconden zicht op voetganger moet hebben gehad voordat ongeval plaatsvond. Beroep op overmacht slaagt niet. 2. Eigen schuld. De rechtbank is van oordeel dat partijen hun standpunten met betrekking tot de eigen schuld nog niet voldoende hebben kunnen onderbouwen. Dit deelgeschil leent zich er niet voor daarnaar verder onderzoek te doen. De rechtbank kan dit geschilpunt dan ook niet beoordelen. Dit heeft tot gevolg dat het verzoek te bepalen dat fietser gehouden is de volledige schade te vergoeden wordt afgewezen. 3. Affectieschade voor dochter ad € 12.500,- toegewezen. 4. Kosten deelgeschil: € 6.339,65.
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
23-07-2020
Datum publicatie
27-07-2020
Zaaknummer
C/15/303323 HA RK 20/91
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Op tegenspraak
Beschikking
Inhoudsindicatie
Fietser aansprakelijk voor ongeval tussen fietser en voetganger. Gebleken dat fietser enkele seconden zicht op voetganger moet hebben gehad voordat ongeval plaatsvond. Overmachtverweer slaagt niet.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/303323 / HA RK 20/91
Beschikking van 23 juli 2020
in de zaak van
- [verzoeker],
wonende te [woonplaats 1] (Oekraïne), thans verblijvende in Nederland,
2) [verzoekster]
wonende te [woonplaats 2] ,
verzoekers,
advocaat mr. I.E. Zwart te Amsterdam,
tegen
- [verweerder 1],
wonende te [woonplaats 3] ,
2) de naamloze vennootschap
[verweerster]
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
verweerders,
advocaat mr. M.D. Spruit te Ermelo.
Verzoekers zullen hierna gezamenlijk “ [verzoekers] ” en afzondelijk “ [verzoeker] ” en “ [verzoekster] ” genoemd worden. Verweerders zullen hierna gezamenlijk “ [verweerders] .” en afzonderlijk “ [verweerder 1] ” en “ASR” genoemd worden.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
–
het verzoekschrift van 14 mei 2020 (met producties 1 tot en met 11),
–
het verweerschrift van 6 juli 2020 (met producties 1 tot en met 3),
–
de brief van 10 juli 2020 van mr. Zwart (met producties 12 tot en met 15),
–
de e-mail van 14 juli 2020 van mr. Zwart (met vier digitale bestanden van de animaties waarnaar in productie 14 wordt verwezen).
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juli 2020, in verband met de Covid-19 maatregelen via een Skypeverbinding.
Verschenen zijn: [verzoekster] , bijgestaan door mr. Zwart voornoemd en [verweerder 1] , bijgestaan door mr. Spruit voornoemd. Alle aanwezigen waren zichtbaar en hoorbaar voor elkaar.
Mrs. Zwart en Spruit hebben voorafgaand aan de mondelinge behandeling een pleitnota respectievelijk spreekaantekeningen overgelegd.
- De feiten
2.1.
Op zaterdag 11 januari 2020 omstreeks 11.00 uur is de 84-jarige [verzoeker] , als voetganger door [verweerder 1] als fietser op een racefiets aangereden op het fietspad langs de Koninginneweg in Bergen (Nh). [verzoeker] is als gevolg van dit ongeval ernstig gewond geraakt en heeft een hersenbeschadiging is opgelopen.
2.2.
[verzoekster] is de dochter van [verzoeker] .
2.3.
[verzoeker] is inmiddels onder curatele gesteld en [verzoekster] is zijn curator. Zij heeft van de kantonrechter toestemming gekregen namens [verzoeker] de onderhavige procedure op te starten.
2.4.
Ten tijde van het ongeval was [verweerder 1] tegen de wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij ASR.
2.5.
[verweerder 1] is – per sms – op 19 januari 2020 door [verzoekers] aansprakelijk gesteld.
2.6.
In een verklaring bij de politie ondertekend op 28 februari 2020 heeft [verweerder 1] onder meer het volgende aangegeven:
“(…)
Ik heb goed uitgekeken voor de kruising met de Russenweg en de Kerkedijk en ben rustig verder gereden. Het is mijn stellige overtuiging dat ik ten tijde van het ongeval met de heer [verzoeker] niet was afgeleid en mijn ogen gericht had op de weg en de omgeving.
Voor mij vanuit het niets kwam de heer [verzoeker] van het voetpad dat rechts gelegen van het fietspad waarop ik reed, het fietspad opgelopen. Hij deed dat met zijn gezicht naar het fietspad toegewend. Mogelijk dat hij het voor hem links gelegen voetpad in wilde lopen. Ik schat in dat mijn snelheid rond de 20 km/uur was op dat moment.
Ik schrok enorm dat de heer [verzoeker] ‘zomaar’ het fietspad kwam oplopen, kon voor mijn gevoel geen kant meer op en kon hem niet meer ontwijken. Ik heb nog wel naar hem geschreeuwd maar ik weet niet of hij mij gehoord heeft en de heer [verzoeker] en ik zijn frontaal met elkaar in botsing gekomen.
Het is mijn stellige overtuiging dat de heer [verzoeker] met zijn gezicht naar mij toe liep ten tijde van het ongeval. Ik ben met fiets en al over hem heen geduikeld en kwam boven en achter hem op het fietspad terecht. (…)”
2.7.
Bij brief van 6 maart 2020 is de aansprakelijkheid namens [verweerders] . afgewezen.
2.8.
Door het Openbaar Ministerie is op 26 mei 2020 meegedeeld dat de strafrechtelijke zaak tegen [verweerder 1] is geseponeerd op de grond dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat [verweerder 1] gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt (art. 5 WVW).
2.9.
In opdracht van [verzoekers] heeft Baan Hofman Ongevallenanalyse (hierna: Baan Hofman) een rapport opgesteld, gedateerd 10 juli 2020, waarin is ingegaan op de volgende vraagstelling:
“Zouden jullie op basis van de stukken iets kunnen zeggen over of [verweerder 1] [verzoeker] had kunnen zien vanaf zijn racefiets en hem had kunnen ontwijken en/of tijdig had kunnen remmen? Zowel in de situatie waarin [verzoeker] het fietspad op zou zijn gestapt, als de situatie waarin hij aan de rechterzijde van het fietspad liep.
(…)
- Conclusies
Voorgaand onderzoek heeft geleid tot de volgende conclusies:
–
De aanrijding heeft plaatsgevonden op het fietspad langs de Koninginneweg te Bergen.
–
De heer [verweerder 1] heeft verklaard met een snelheid van 20 km/h te hebben gereden, deze snelheid is met het letsel van dhr. [verzoeker] te verklaren.
–
Indien de heer [verweerder 1] met een snelheid van 20 km/h, heeft hij niet voor de aanrijding geremd.
–
In het scenario dat de heer [verzoeker] uit het voetpad het fietspad is opgelopen, is de heer [verzoeker] minimaal 3,3 seconden in het zicht geweest voor de heer [verweerder 1] .
–
In het scenario dat de heer [verzoeker] langer op het fietspad liep, was het zicht voor de heer [verweerder 1] onbelemmerd.”
3 Het geschil
3.1.
[verzoekers] verzoekt de rechtbank, bij beschikking:
–
te verklaren dat [verweerder 1] aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval op 11 januari 2020, en dat [verweerder 1] en/of ASR gehouden is/zijn de volledige door [verzoeker] als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade te vergoeden;
–
[verweerder 1] en/of ASR te veroordelen tot betaling van de affectie schade van [verzoekster] van € 12.500,-;
–
de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) te begroten en [verweerder 1] en/of ASR te veroordelen tot betaling daarvan;
–
om op korte termijn een verschijning van partijen te gelasten, gelet op de verblijfsstatus en medische situatie van [verzoeker] .
3.2.
Aan zijn verzoek legt [verzoekers] ten grondslag dat [verweerder 1] heeft gehandeld in strijd met artikel 19 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (hierna: RVV). Bestuurders die de verkeersregels uit het RVV overtreden en daardoor een ongeval veroorzaken begaan een onrechtmatige daad jegens het slachtoffer. [verweerder 1] had [verzoeker] kunnen zien voor het ongeval, had op de aanwezigheid van [verzoeker] op het fietspad moeten anticiperen en had zijn verkeersgedrag daarop moeten aanpassen. Door dat niet te doen heeft [verweerder 1] onrechtmatig gehandeld jegens [verzoekers]
3.3.
[verweerders] . voert gemotiveerd verweer. [verweerders] . stelt dat [verzoeker] direct voorafgaande aan de botsing plotseling het fietspad op stapte, dermate onverwacht en op een dusdanige afstand dat [verweerder 1] hem onmogelijk kon ontwijken en frontaal tegen [verzoeker] aan botste. [verzoeker] was toen [verweerder 1] nadere het einde van het fietspad nog niet genaderd, althans was voor [verweerder 1] niet zichtbaar. [verweerder 1] is daarom niet aansprakelijk voor dit noodlottige ongeval.
3.4.
Op de stellingen en het verweer zal hierna verder worden ingegaan.
4 De beoordeling
Aansprakelijkheidsvraag in deelgeschil?
4.1.
[verzoekers] heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikel 1019w tot en met 1019cc Rv). Doel van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. Artikel 1019w Rv biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade, de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering van de benadeelde.
De wetgever heeft bij het ontwerp van de wet de situatie voor ogen gehad dat onderhandelingen tussen de betrokken partijen zijn vastgelopen, maar uit de inmiddels ontstane jurisprudentie volgt dat ook de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschil aan de orde kan komen. De aansprakelijkheid betreft een geschil aan het begin van het traject van onderhandelingen en een oordeel van de rechtbank over de aansprakelijkheidsvraag kan, afhankelijk van de overige omstandigheden van het geval, het beginpunt zijn voor buitengerechtelijke onderhandelingen over de overige geschilpunten over (bijvoorbeeld) het causaal verband tussen het ongeval en de gestelde schade en/of de omvang van de schade. Het verzoek van [verzoekers] kan derhalve in een deelgeschil worden behandeld.
Aansprakelijkheid?
4.2.
[verzoekers] baseert zijn verzoek op artikel 19 RVV. Op basis van dit artikel moet een bestuurder in staat zijn om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is. Tussen partijen is niet in geschil dat dit artikel ook van toepassing is op [verweerder 1] , een fietser. Voorts verschillen partijen niet van mening dat het geschil aan de hand van dit artikel dient te worden beoordeeld.
4.3.
Bij de beoordeling van de vraag of [verweerders] . aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval heeft de rechtbank de beschikking over de consequente verklaringen van [verweerder 1] , het rapport en het proces-verbaal van de politie en het rapport van Baan Hofman. Het onderzoek van Baan Hofman is, zoals [verweerders] . terecht aanvoert, een eenzijdig onderzoek, uitgevoerd in opdracht van [verzoekers] , maar dit neemt niet weg dat het rapport het standpunt van [verzoekers] onderbouwt dat [verweerder 1] [verzoeker] voorafgaande aan het ongeval heeft kunnen zien.
In het onderzoek wordt immers geconcludeerd:
–
dat [verzoeker] in het scenario dat [verzoeker] het fietspad is opgelopen minimaal 3,3 seconden in het zicht is geweest van [verweerder 1] , en
–
in het scenario dat [verzoeker] langer op het fietspad liep het zicht voor [verweerder 1] onbelemmerd was.
4.4.
[verweerders] . stellen zich op het standpunt dat het rapport van Baan Hofman niet als uitgangspunt kan dienen voor de beoordeling van de aansprakelijkheidsvraag. Zij voeren daartoe het volgende aan:
–
[verzoeker] en [verweerder 1] zijn steeds in beweging geweest en bevonden zich nog niet op die punten waarvan in het onderzoek wordt uitgegaan: [verzoeker] liep niet rechts op het voetpad en het staat niet vast dat [verweerder 1] niet uiterst rechts fietste;
–
over de loopsnelheid van [verzoeker] worden aannames gedaan;
–
de stopafstand van een fietser in het rapport Baan Hofman wijkt af van die zoals blijkt uit de door [verzoekers] in productie 13 overgelegde pagina’s van Wikipedia;
–
in de animaties en de afbeeldingen in het rapport zijn de bossages niet te zien, en
–
er is geen rekening gehouden met de bocht in het fietspad.
4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] aangevoerd dat het voetpad waarop [verzoeker] liep slechts één meter breed is en het dus geen verschil maakt of haar vader links of rechts zou hebben gelopen voor de zichtbaarheid door [verweerder 1] . Daartegen heeft [verweerders] . geen verweer gevoerd. Daarbij komt dat de rechtbank, gelet op de eindpositie van [verzoeker] na het ongeval, aannemelijk acht dat [verzoeker] voor het ongeval aan de rechterzijde van het voetpad heeft gelopen.
Voor de visualisatie is in het rapport van Baan Hofman ervan uitgegaan dat [verweerder 1] 0,5 meter vanaf de rechter zijkant van het fietspad heeft gefietst. Dit is de minimale schuwafstand die door het CROW wordt gebruikt, de afstand die fietsers gewoonlijk in acht nemen vanaf de rand van het fietspad waarop zij fietsen. De rechtbank heeft geen aanleiding af te wijken van deze ervaringsregel; daartoe is ook niets aangevoerd.
Partijen gaan beiden ervan uit dat [verweerder 1] voorafgaande aan het ongeval zo’n 20 kilometer per uur heeft gefietst.
In het rapport van Baan Hofman is voor de animatie ervan uitgegaan dat [verzoeker] voorafgaand aan het ongeval 3 kilometer per uur liep. [verzoekers] heeft gesteld dat deze snelheid reëel is gelet op de leeftijd van [verzoeker] ten tijde van het ongeval. Dit is niet betwist en daarbij komt dat [verweerder 1] in zijn verklaringen telkens aangeeft dat [verzoeker] het fietspad op is gelopen.
In het rapport van Baan Hofman wordt uitgegaan van een stopafstand van [verweerder 1] van 8,25 meter terwijl in de uitdraai van Wikipedia overgelegd als productie 13 door [verzoekers] wordt uitgegaan van een stopafstand van 8,6 meter. [verzoekers] stelt dat de stopafstand 8,7 meter is. Hoewel er inderdaad een verschil is van 35 dan wel 45 centimeter in de stopafstand, staat ook vast dat [verweerder 1] niet heeft geremd voorafgaand aan het ongeval. Daarbij komt dat [verweerders] . niet heeft betwist dat [verweerder 1] ook had kunnen uitwijken om een aanrijding te voorkomen en dat voor uitwijken minder tijd nodig is dan remmen.
Bij de beoordeling van de standpunten van partijen dient tevens te worden meegenomen dat [verweerder 1] erkend heeft ter plaatse op het fietspad zeer bekend te zijn; de ongevalslocatie bevindt zich op een afstand van 700 meter van zijn woning.
4.6.
[verweerders] . voert aan dat in de gereconstrueerde afbeeldingen en animaties in het rapport van Baan Hofman geen rekening is gehouden met de bossages die zich aan de zijkant van het fietspad bevinden. Deze bossages maken dat het voetpad slechter zichtbaar is dan op de afbeeldingen en in de animaties in het rapport van Baan Hofman, aldus [verweerders] .
In dit verweer gaat [verweerders] . voorbij aan het feit dat [verzoeker] 1,90 meter lang is en daardoor boven de bossages moet hebben uitgestoken. Van belang is dat het ongeval rond 11.00 uur op klaarlichte dag heeft plaatsgevonden. Voorts wordt in het verweerschrift aangegeven dat het zicht op het voetpad tot kort voor het voetpad wel belemmerd wordt door bossages, bomen en een lantaarnpaal met een verkeersbord, maar dat het uiteinde van het fietspad wel zichtbaar is.
In tegenstelling tot wat [verweerders] . aanvoert zijn echter zowel op de gereconstrueerde afbeeldingen als op de animaties wel degelijk bossages te zien.
In productie 12 heeft [verzoekers] onder meer foto 8 overgelegd. Deze foto is blijkens de begeleidende tekst gemaakt tijdens het toedrachtonderzoek op 28 februari 2020 door OAK advocaten, het advocatenkantoor waar mr. Spruit, de advocaat van [verweerders] . werkzaam is. Het betreft de volgende foto:
Deze foto is gemaakt vanaf de kruising tussen de Koninginneweg en de Russenlaan, welke kruising zich op zo’n 50 meter afstand vanaf de ongevalslocatie bevindt. Uit deze foto blijkt dat de bossages nabij de ongevalslocatie niet zó hoog zijn dat daardoor geen zicht is op personen die zich op het voetpad bevinden (de rode pijl geeft ongeveer de plaats van de aanrijding weer).
Foto 9 in productie 12 betreft een foto die eveneens door OAK advocaten is gemaakt op 28 februari 2020. Het betreft de volgende foto:
Ook uit deze foto blijkt niet van een dermate hoge begroeiing dat daardoor het zicht op het voetpad wordt ontnomen (de gele pijl geeft ongeveer de botsplaats weer).
4.7.
Met betrekking tot de bocht in het fietspad, merkt [verweerders] . in het verweerschrift zelf op dat het fietspad ondanks enige milde bochten overzichtelijk en vrij is. Uit de overgelegde foto’s blijkt voorts dat de voorgaande bocht op enige afstand van de ongevalslocatie is gelegen. Daarom gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van [verweerders] . dat Baan Hofman in zijn rapport geen rekening heeft gehouden met de bocht in het fietspad.
4.8.
Hoewel [verweerders] . niet in de gelegenheid is geweest een (eigen) deskundige het rapport van Baan Hofman te laten beoordelen, heeft hij daartegen wel verweer kunnen voeren en hij heeft dat ook gedaan. Zoals uit de voorgaande overwegingen volgt, slaagt dit verweer echter niet.
De rechtbank is van oordeel dat uit het rapport van Baan Hofman volgt dat, ook indien het scenario van [verweerders] . wordt gevolgd waarbij [verzoeker] direct voorafgaande aan de botsing plotseling het fietspad op stapte, [verweerder 1] voorafgaand aan het ongeval reeds enkele seconden zicht moet hebben gehad op [verzoeker] en in staat moet zijn geweest om zijn verkeersgedrag aan te passen door uit te wijken, te remmen of [verzoeker] te waarschuwen. Op een of andere manier heeft [verweerder 1] kennelijk onvoldoende opgelet, waardoor een botsing is ontstaan. Hierdoor heeft [verweerder 1] onrechtmatig jegens [verzoeker] gehandeld en is daardoor aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval op 11 januari 2020. Het overmachtsverweer van [verweerders] . dat [verzoeker] direct voorafgaande aan de botsing plotseling het fietspad op stapte, dermate onverwacht en op een dusdanige afstand dat [verweerder 1] hem onmogelijk kon ontwijken, slaagt derhalve niet.
Eigen schuld?
4.9.
In zijn verweer heeft [verweerders] . voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat wat voor [verweerder 1] geldt ook geldt voor [verzoeker] . Als [verweerder 1] [verzoeker] heeft kunnen zien, heeft [verzoeker] [verweerder 1] kunnen zien. Bij deze zichtbaarheid heeft [verzoeker] de keuze gemaakt om direct voor [verweerder 1] vanaf het voetpad het fietspad te stappen en heeft hij schuld aan het ontstaan van het ongeval, aldus [verweerder 1] .
[verzoekers] heeft daartegen verweer gevoerd en stelt dat de bijdrage van [verweerder 1] aan het ongeval groter is dan de bijdrage van [verzoeker] en de gevolgen van het ongeval daardoor 100% voor rekening van [verweerders] . dienen te komen.
De rechtbank is van oordeel dat partijen hun standpunten met betrekking tot de eigen schuld van [verzoeker] aan het ongeval nog niet voldoende hebben kunnen onderbouwen. Dit deelgeschil leent zich er niet voor daarnaar verder onderzoek te doen. De rechtbank kan dit geschilpunt van partijen dan ook niet beoordelen. Dit heeft tot gevolg dat het verzoek van [verzoekers] waarin wordt verzocht te bepalen dat [verweerders] . gehouden is de volledige door [verzoeker] als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade te vergoeden zal afwijzen.
Affectieschade
4.10.
[verweerders] . heeft tegen het verzoek van [verzoekster] [verweerders] . te veroordelen aan haar affectieschade te betalen van € 12.500,- aangevoerd dat haar vorderingsrecht eerst bestaat met de vaststelling van de aansprakelijkheid van [verweerder 1] voor het ongeval. Tegen het bedrag maken [verweerders] . geen bezwaar. Nu de aansprakelijkheid van [verweerder 1] in dit deelgeschil zal worden vastgesteld, zal de rechtbank dit verzoek toewijzen.
Kosten
4.11.
[verzoekers] verzoeken [verweerders] . te veroordelen in de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv. [verweerders] . heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek en tegen de hoogte van de opgevoerde kosten.
4.12.
Mede gelet op de uitkomst van de procedure, is de rechtbank van oordeel dat het deelgeschil terecht is ingesteld. De rechtbank is echter ook van oordeel dat de hoogte van de door [verzoekers] verzochte kosten dienen te worden gematigd. [verzoekers] heeft deze kosten tijdens de mondelinge behandeling gesteld op 25 uur tegen een uurtarief van € 235,- per uur exclusief BTW. [verweerders] . stelt in zijn verweer dat het redelijk is rekening te houden met in totaal 15 uren voor de gehele procedure. De rechtbank acht het redelijk, gelet op de omvang van het dossier en de inhoud van het verzoekschrift, de totale aan het dossier bestede tijd te stellen op 19 uur tegen voormeld uurtarief. De totale kosten komen daarmee op € 6.339,65 inclusief BTW en griffierecht. Deze kosten komen overeen met de kosten in vergelijkbare zaken. Nu de rechtbank de aansprakelijkheid van [verweerder 1] voor de gevolgen van het ongeval zal vaststellen, zal de rechtbank [verweerders] . veroordelen in deze kosten.
5 De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [verweerder 1] aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval op 11 januari 2020,
5.2.
veroordeelt [verweerders] . tot betaling van een bedrag van € 12.500,- aan [verzoekster] ter zake van affectieschade,
5.3.
begroot de kosten van [verzoekers] van dit deelgeschil op € 6.339,65 inclusief BTW en griffierecht en veroordeelt [verweerders] . tot betaling van dit bedrag aan [verzoekers] ,
5.4.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2020.
type: MKG
coll: LJS